ECLI:NL:GHDHA:2014:688

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
200.128.371/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie en pensioenuitkeringen tussen ex-echtgenoten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door de appellant, een man, tegen de geïntimeerde, zijn ex-vrouw. De appellant vordert terugbetaling van alimentatie en een deel van de pensioenuitkeringen die de geïntimeerde in de toekomst zal ontvangen. De zaak is ontstaan na een scheiding in 2007, waarbij de appellant was veroordeeld tot het betalen van alimentatie en de geïntimeerde was veroordeeld tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde alimentatie. De appellant heeft in totaal tien procedures gevoerd, waarbij de geïntimeerde nooit is verschenen.

De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft de vorderingen van de appellant gedeeltelijk toegewezen, maar de vordering tot lijfsdwang voor de terugbetaling van alimentatie is afgewezen. De appellant heeft in hoger beroep de vernietiging van het bestreden vonnis gevorderd, maar de geïntimeerde is niet verschenen. Het hof heeft de zaak vervolgens behandeld en arrest gewezen.

Het hof oordeelt dat de vordering tot terugbetaling van alimentatie een geldvordering is en dat op grond van artikel 585 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen lijfsdwang kan worden opgelegd voor geldvorderingen, ook al is er een uitzondering voor alimentatiebetalingen. Het hof is van mening dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen van de geïntimeerde dat lijfsdwang zou rechtvaardigen. Daarnaast heeft het hof de termijn voor het verstrekken van informatie door de geïntimeerde bevestigd en de beperking van de dwangsom onderschreven.

Uiteindelijk concludeert het hof dat het hoger beroep faalt en bekrachtigt het de beslissing van de voorzieningenrechter. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken op 7 januari 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.128.373/01
Zaak- / rolnummer rechtbank : C/09/433910 / KG ZA 12-1452

arrest van 7 januari 2014

inzake

[de man],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de appellant,
advocaat mr. M.A. Heeringa, te Den Haag,
tegen

[de vrouw],

zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
hierna te noemen: de geïntimeerde,
niet verschenen in hoger beroep.
GEDING IN EERSTE AANLEG
1.
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het bestreden vonnis van 13 februari 2013 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag.
GEDING IN HOGER BEROEP
2.
Appellant heeft bij exploit van 12 maart 2013 geïntimeerde aangezegd van het hiervoor genoemde vonnis van 13 februari 2013 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van geïntimeerden voor dit hof tegen 18 juni 2013.
3.
Op de roldatum 18 juni 2013 heeft appellant de zaak aangebracht en hij heeft een memorie van grieven met drie producties genomen en hij heeft onder aanvoering van zes grieven vernietiging gevorderd van het bestreden vonnis. Geïntimeerde is toen niet (bij advocaat) verschenen en tegen haar is verstek verleend.
4.
Vervolgens heeft appellant de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
MOTIVERING VAN DE BESLISSING IN HOGER BEROEP
5.
In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter verstek verleend tegen geïntimeerde, die niet ter zitting was verschenen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van appellant gedeeltelijk toegewezen en appellant komt in hoger beroep tegen dat vonnis voor zover zijn vorderingen zijn afgewezen. Hij vordert alsnog toewijzing van de afgewezen vorderingen.
6.
Partijen zijn ex-echtelieden, gescheiden in 2007, waarbij appellant is veroordeeld tot betaling van alimentatie en nadien is geïntimeerde onder meer veroordeeld tot terugbetaling van alimentatie. Appellant stelt dat tussen partijen tien procedures zijn gevoerd, waarbij vijftien zittingen zijn gehouden, waarbij geïntimeerde nimmer is verschenen.
7.
Kort samengevat vordert appellant alsnog, dat het hof lijfsdwang toepast ter zake van de terugbetaling van hetgeen geïntimeerde uit hoofde van onverschuldigd betaalde alimentatie verschuldigd is. Voorts gaat het om de vorderingen ter zake van het pensioen, waar de vordering om lijfsdwang toe te passen is afgewezen, de termijn waarbinnen geïntimeerde de nodige informatie dient over te leggen op vier weken is gesteld, de gevorderde resultaatsverplichting is afgewezen, de hoogte van de dwangsom is gematigd, gemaximeerd en is bepaald dat deze vatbaar is voor matiging. Hij vordert voorts een proceskostenveroordeling in beide instanties.
8.
Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel, dat de vordering tot terugbetaling van alimentatie een geldvordering is. Op grond van artikel 585 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering is het de rechter niet toegestaan op een veroordeling tot betaling van geld tenuitvoerlegging bij lijfsdwang toe te staan. Weliswaar maakt genoemd artikel een uitzondering voor alimentatiebetalingen, maar van betaling van alimentatie als in dit artikel bedoeld is geen sprake; het gaat immers niet erom, dat appellant in relatie tot geïntimeerde alimentatiegerechtigde is. Evenmin is sprake van een onrechtmatig handelen van geïntimeerde in die zin, dat dit het opleggen van lijfsdwang rechtvaardigt.
9.
De termijn waarbinnen geïntimeerde aan appellant informatie dient te verstrekken heeft de voorzieningenrechter op twee weken gesteld in plaats van de door appellant gevraagde vier weken. De rechter heeft een autonome bevoegdheid om willekeurig gestelde termijnen te verkorten of te verlengen. Het hof verenigt zich met de beslissing van de voorzieningenrechter; hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander inzicht.
Hetzelfde geldt voor de beperking die de voorzieningenrechter op grond van de hem toekomende discretionaire bevoegdheid tot het vaststellen van een lager maximum op de gevorderde dwangsom en de matiging van de dwangsom. Ook in zoverre verenigt het hof zich met het oordeel van de voorzieningenrechter.
10.
Appellant heeft tenslotte aangevoerd, dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat een rechtsgrond ontbreekt om geïntimeerde niet alleen te veroordelen om te komen tot een rechtstreeks recht van de man op uitbetaling jegens de betreffende pensioenfondsen van geïntimeerde maar ook om geïntimeerde te veroordelen tot betaling van een deel van elk van de uit te betalen termijnen aan appellant vanaf het moment waarop geïntimeerde de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, voor het geval de betreffende pensioenuitvoerders in deze geen medewerking zouden verlenen om tot een rechtstreeks recht tot uitbetaling te komen wegens het verstrijken van de tweejaarstermijn.
11.
Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt voorop, dat artikel 2, lid 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding onder meer bepaalt, dat het door appellant bedoelde verzoek gedaan kan worden door ‘een van beide echtgenoten’. Weliswaar heeft appellant toegelicht en onderbouwd, dat hij moeite heeft gedaan om de gegevens op te sporen, hetgeen niet tot enig resultaat heeft geleid, maar onvoldoende is in het kader van deze procedure komen vaststaan, dat de man ten tijde van de pensionering van geïntimeerde enige pensioenschade zal gaan lijden. Bovendien sluit een recht op uitbetaling jegens het uitvoeringsorgaan een recht op uitbetaling jegens de  voormalig - echtgenoot uit. Dit oordeel brengt mee, dat het hoger beroep in zoverre vergeefs is ingesteld en hetzelfde lot is de daaraan verbonden vordering tot lijfsdwang beschoren.
12.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie, dat het hoger beroep faalt; daarbij past niet een proceskostenveroordeling ten nadele van geïntimeerde. Voor een proceskostenver-oordeling in eerste aanleg is onvoldoende grond gezien de familieband die tussen partijen heeft bestaan.
BESLISSING
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
wijst af het in hoger beroep gevorderde;
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.F.A. Husson, C. van Nievelt en H.P.C. van Dijk, en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar op 7 januari 2014