3In hoger beroep vordert [appellant] de vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog toewijzing van haar bovengenoemde vorderingen. De eerste twee grieven zijn gericht tegen de afwijzing van vordering i, de derde grief is gericht tegen de afwijzing van vordering ii en de vierde grief is een zogenoemde veeggrief. Het hof zal de grieven per onderwerp behandelen.
4.1[appellant] stelt zich op het standpunt dat de uitleg die de Gemeente heeft gegeven aan artikel 11 niet juist is. Zij wijst er op dat de Gemeente haar destijds heeft meegedeeld dat de Gemeente met [X] was overeengekomen dat [X] de verlengde [...straat] om niet aan de Gemeente zou overdragen en dat [X] het onderhoud zou afkopen. De Gemeente zou dus zonder meer aan de in artikel 11 opgenomen verplichting jegens [appellant] kunnen voldoen. Het was voor [appellant] dan ook geenszins duidelijk dat het verkrijgen van een uitweg afhankelijk was van de realisatie van de plannen van de Gemeente ter zake van de N470. Voor [appellant], die de medewerking aan het uitwegen van de school over haar perceel had kunnen weigeren, was een uitweg voor haar bedrijf op de [...straat] essentieel, en de Gemeente wist dat. De Gemeente heeft ook aanvankelijk het verzoek van [appellant] om een aanlegvergunning voor een uitweg ingewilligd. Vanwege financiële problemen aan de zijde [X] enerzijds en het vertrek van de wethouder […] bij de Gemeente anderzijds, is echter nooit op juiste wijze uitvoering gegeven aan de overeenkomst met [X]. Hierdoor kon de Gemeente haar verplichting jegens [appellant] niet nakomen en bleef Van dan Berg met lege handen achter. Als gevolg van de tekortkoming van de Gemeente beschikt de onroerende zaak van [appellant] nu niet over een tweede uitgang, waardoor deze minder waard is dan met een tweede uitgang. Bovendien lijdt het door [appellant] geëxploiteerde glastuinbouwbedrijf schade, doordat het nimmer gebruik heeft kunnen maken van een achteruitgang. Een uitweg op de [...straat] zou ideaal zijn voor met name groter vervoer, aldus [appellant].
4.2In hoger beroep heeft de Gemeente de stelling van [appellant] dat de Gemeente haar ten tijde van de overeenkomst heeft medegedeeld dat reeds mondeling overeenstemming bestond over de koop van de verlengde [...straat], niet betwist, maar slechts gesteld dat dit geen novum betreft in de onderhavige procedure, daar [appellant] dat ook al in eerste aanleg naar voren had gebracht. De Gemeente stelt zich verder op het standpunt dat het feit dat de Gemeente voornemens was de verlengde [...straat] te verwerven, niet betekent dat zij zich daartoe jegens [appellant] ook heeft verplicht. De Gemeente betwist niet dat zij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst met [appellant] reeds overeenstemming had bereikt over de verwerving van de verlengde [...straat], maar zij wijst er op dat van een formele koopovereenkomst nog geen sprake was; de overeenkomst met [X] werd immers eerst op 2 mei 2011 getekend. De Gemeente betwist dat zij expliciet aan [appellant] heeft gezegd dat zij de positie en de mogelijkheid had om medewerking te verlenen aan een uitweg op de [...straat], maar zij ontkent niet dat zij op de hoogte was van het feit dat die uitweg belangrijk was voor [appellant]. De Gemeente meent echter dat als de uitweg daadwerkelijk voor [appellant] van essentieel belang was, het in de rede zou hebben gelegen dat artikel 11 anders was geredigeerd. Voorts meent de Gemeente dat [appellant] al afdoende was gecompenseerd voor zijn medewerking via de door de Gemeente geplaatste verlichting langs het pad en de verstrekte aanlegvergunningen voor pad en dam. Met betrekking tot de gestelde schade is de Gemeente van oordeel dat [appellant] deze nog immer onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
4.3Zoals de rechtbank terecht (en door partijen onbestreden) heeft overwogen, komt het bij de uitleg van de (artikelen 3 en 11 van de) overeenkomst niet alleen aan op de tekst daarvan, maar ook op de zin die partijen op grond van de concrete feiten en omstandigheden redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij in verband daarmee redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.4Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel, dat onder de hiervoor geschetste omstandigheden en in aanmerking genomen de tekst van artikel 11, [appellant] niet heeft hoeven te begrijpen dat het verkrijgen van een uitweg van haar perceel op de verlengde [...straat] afhankelijk was van het doorgaan van de plannen met betrekking tot de ontsluiting van de N470. De Gemeente heeft onvoldoende betwist dat reeds sprake was van (mondelinge) overeenstemming met [X] over de verkrijging van de verlengde [...straat] en dat [appellant] was hiervan op de hoogte was, zodat het hof daarvan uit gaat. De Gemeente was op haar beurt op de hoogte van het feit dat voor [appellant] het verkrijgen van een tweede uitweg voor haar bedrijf belangrijk was. De omstandigheid dat de overeenkomst met [X] nog niet op schrift was gesteld, noch de omstandigheid dat [appellant] niet op de hoogte was van de exacte condities die de Gemeente met [X] was overeengekomen, doet hieraan af. Gesteld noch gebleken is voorts dat partijen expliciet hebben gesproken over enig voorbehoud, terwijl ook in de tekst van artikel 11 geen voorbehoud is te lezen. Het heeft er veeleer de schijn van dat partijen zich niet bewust zijn geweest van de mogelijkheid dat de plannen met betrekking tot de ontsluiting van de N470 geen doorgang zouden vinden. Het hof is dan ook van oordeel, dat [appellant] artikel 11 van de overeenkomst aldus heeft mogen begrijpen, dat de Gemeente haar ongeclausuleerd een uitweg op de verlengde [...straat] heeft toegezegd.
4.5Dit een en ander betekent dat het hof in het kader van de devolutieve werking toekomt aan de bespreking van het primaire en (nog) meer subsidiaire verweer van de Gemeente.
4.6De Gemeente heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vergunningverlening een publiekrechtelijke aangelegenheid is, ter zake waarvan [appellant] zich tot de bestuursrechter dient te wenden. Dit verweer is achterhaald door de door [appellant] gewijzigde eis. [appellant] vordert immers geen nakoming meer van de overeenkomst, maar schadevergoeding (vgl. HR 8 juli 2011, ECLI:NL:2011:BP3057, NJ 2011/463). Hetzelfde geldt voor het "geen belang"-verweer, omdat ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf het perceel ter hoogte van de [...straat] wordt dichtgebouwd (CvA, onder 5.15).
4.7Meer subsidiair stelt de Gemeente zich op het standpunt dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat [appellant] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van (artikel 11 van) de overeenkomst niet mag verwachten. De Gemeente voert daartoe aan dat partijen ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst uit zijn gegaan van de veronderstelling dat de [...straat] de ontsluitingsweg naar de N470 zou worden. Vanuit deze veronderstelling heeft de Gemeente toegezegd dat zij voor een uitritvergunning naar de [...straat] zorg zou dragen. De provincie Zuid-Holland is echter uiteindelijk niet akkoord gegaan met dit plan, met als gevolg dat de [...straat] particulier is gebleven en de Gemeente ter plaatse geen uitwegvergunning kan verlenen bij gebrek aan zeggenschap over de verlengde [...straat].
4.8Dit verweer gaat niet op, omdat het voorbij gaat aan de omstandigheid dat de Gemeente nakoming van de overeenkomst met [X] had kunnen vorderen, maar daarvan om haar moverende redenen heeft afgezien. Door eigen toedoen is de Gemeente dus in de situatie komen te verkeren, dat zij geen zeggenschap heeft over de verlengde [...straat]. Het (in de antwoordakte na wijziging van eis gedane) beroep van de Gemeente op overmacht strandt hierop ook. Op zichzelf is juist dat de Gemeente wegens gewijzigde omstandigheden mag besluiten af te zien van het verwerven van de verlengde [...straat], maar zij mag dit niet zonder aan [appellant] de daardoor ontstane schade te vergoeden.
4.9Nog meer subsidiair heeft de Gemeente zich op het standpunt gesteld, dat artikel 11 van de overeenkomst nietig is wegens strijd met de openbare orde, omdat de contractuele bepaling met de toezegging van de Gemeente dat een uitwegvergunning zal worden verleend een ongeoorloofde belemmering vormt voor het in vrijheid uitoefenden van de publieke taak van de Gemeente. Dit klemt te meer aldus de Gemeente, omdat er belangen van derden, namelijk die van de eigenaren van de verlengde Meloenweg, in het geding zijn.
4.1Ook dit verweer wordt door het hof verworpen. Voor zover de onderhavige overeenkomst een verplichting voor de Gemeente meebrengt om bepaalde publiekrechtelijke bevoegdheden op een bepaalde wijze uit te oefenen, heeft de overeenkomst het karakter van een zogenoemde bevoegdhedenovereenkomst. Indien derden het niet eens zijn met de nakoming van de Gemeente van de uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende verplichting tot het nemen van een bepaald besluit, dan kunnen zij zich, na eventueel bezwaar, tot de bestuursrechter te wenden. In casu is dit ook zo geschied.
4.11Dit een en ander betekent dat de Gemeente toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting jegens [appellant]. Nu nakoming door de Gemeente blijvend onmogelijk is – de verlengde [...straat] is en zal immers niet meer in eigendom aan haar worden overgedragen – is de Gemeente in verzuim en jegens [appellant] schadeplichtig. Daar voor een verwijzing naar een schadestaat voldoende is dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is, kan vordering i van [appellant] worden toegewezen. [appellant] heeft de mogelijkheid van schade voldoende aannemelijk gemaakt. De vraag in hoeverre het verweer van de Gemeente hout snijdt en dus of werkelijk sprake is van schade, zal in de schadestaatprocedure moeten worden beantwoord.
5.1Met zijn derde grief komt [appellant] op tegen de afwijzing van vordering ii. Volgens [appellant] is duidelijk dat de vordering ziet op de elektriciteitsaansluiting van de verlichting naar en van het bedrijf van [appellant]. Verder acht [appellant] de overweging van de rechtbank dat de overdracht van de verlichting reeds heeft plaatsgevonden onbegrijpelijk. Naar de mening van [appellant] is de Gemeente ingevolge artikel 3.2 van de overeenkomst gehouden ervoor zorg te dragen dat de verlichting werkt, desnoods tegen vergoeding van de kosten hiervan door [appellant].
5.2Het hof overweegt als volgt.
De verlichting op het terrein van [appellant] is door natrekking eigendom van [appellant] geworden. In artikel 3.2 van de overeenkomst kan dan ook niet de verplichting worden gelezen de eigendom van de verlichting aan [appellant] te leveren na ommekomst van de gebruiksperiode. Wel volgt uit deze bepaling dat de Gemeente de verplichting op zich heeft genomen de verlichting aan te brengen en gedurende de gebruiksperiode van het tijdelijke scholencomplex te onderhouden. Voorts volgt uit deze bepaling dat de Gemeente na afloop van die gebruiksperiode geen wegneemrecht heeft en evenmin een vordering kan instellen wegens ongerechtvaardigde verrijking; de verlichting dient zonder nadere vergoeding op het perceel van [appellant] achter te blijven. Hetgeen ook is gebeurd.
5.3[appellant] heeft naar het oordeel van het hof op grond van enkel de tekst van artikel 3.2 niet mogen verwachten dat de Gemeente ook na de gebruiksperiode de voor de verlichting benodigde elektriciteit zou blijven verzorgen en/of zou zorgen voor een alternatieve elektriciteitsaansluiting. Dit staat er immers niet. Omstandigheden waaraan [appellant] desondanks die verwachting kon ontlenen zijn door haar niet gesteld. Dit betekent dat vordering ii niet voor toewijzing in aanmerking komt en het bestreden vonnis in zoverre dient te worden bekrachtigd.