ECLI:NL:GHDHA:2014:533

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
28 februari 2014
Zaaknummer
200.036.821
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg overeenkomst met gemeente; tekortkoming?

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], een onderneming gevestigd in Pijnacker-Nootdorp, tegen de Gemeente Pijnacker-Nootdorp. De zaak betreft een overeenkomst die medio 2000 tot stand kwam tussen [appellant] en de rechtsvoorganger van de Gemeente, waarin afspraken zijn gemaakt over het gebruik van een pad en een strook grond door de Gemeente. De Gemeente had zich verplicht om een uitweg te verlenen aan [appellant] op de verlengde [...straat], maar de plannen voor deze ontsluiting zijn niet gerealiseerd. [appellant] vorderde schadevergoeding wegens het niet nakomen van deze verplichting door de Gemeente. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, maar in hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de Gemeente toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen. Het hof heeft de Gemeente veroordeeld tot schadevergoeding aan [appellant], op te maken bij staat. De vordering van [appellant] met betrekking tot de overdracht van de verlichting werd echter afgewezen, omdat de Gemeente niet verplicht was om de elektriciteitsvoorziening na de gebruiksperiode te blijven verzorgen. Het hof heeft de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep voor de Gemeente veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.036.821/01
Zaaknummer rechtbank : 284733 / HA ZA 07-992

arrest van 11 maart 2014

inzake
1.
[appellant 1],
gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente Pijnacker-Nootdorp,
en haar beherende vennoten:
2.
[appellant 2],
wonende te[woonplaats], en
3.
[appellant 3],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
tegen

Gemeente Pijnacker-Nootdorp,

zetelend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. D. Knottenbelt.

Het geding

Bij exploot van 26 mei 2009 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank 's-Gravenhage, sector civiel recht, tussen partijen gewezen vonnis van 13 mei 2009. Bij memorie van grieven van 28 augustus 2012 heeft [appellant] vier grieven aangevoerd. Bij akteverzoek heeft [appellant] nadere producties overgelegd. Bij memorie van antwoord (met producties) van 18 december 2012 heeft de Gemeente de grieven bestreden. Vervolgens hebben partijen schriftelijk gepleit. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
De door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
[appellant] is eigenaar van het perceel kadastraal bekend als gemeente Pijnacker, sectie […].
2.2
Tussen [appellant] en de rechtsvoorganger van de Gemeente (de gemeente
Pijnacker; hierna ook de Gemeente) is medio 2000 een overeenkomst tot stand gekomen ter zake van het gebruik door de Gemeente van een pad met daarbij een strook grond gelegen op het perceel van [appellant] (hierna: de overeenkomst).
2.3
In de overeenkomst is, voor zover thans nog van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 1
1.1.
[appellant] geeft in gebruik, gelijk Pijnacker(de Gemeente, hof)
in gebruik neemt het huidige tuinpad met daarbij een strook grond van 3 meter breed aan de zuidzijde van het pad, totaal ca. 1.500 m2 een en ander zoals aangegeven op de bij deze overeenkomst gevoegde tekening (...).
Artikel 3
(…)
3.2.
Pijnacker zal zorgdragen voor het realiseren van de gebruikelijke openbare
verlichting langs de weg. Deze verlichting zal na ommekomst van de
gebruiksperiode om niet aan [appellant] worden overgedragen. Pijnacker is
gehouden de verlichting te onderhouden gedurende het gebruik ten behoeve van
het tijdelijke scholencomplex.
(...)
artikel 11
Pijnacker verklaart in te stemmen met het hebben door [appellant] van een
ontsluiting van zijn bedrijf op de [...straat]. Pijnacker zal zonodig de voor de
uitweg vereiste vergunning verlenen."
2.4
Aanleiding voor de overeenkomst was de noodzaak tot realisatie van een tijdelijke
ontsluiting ten behoeve van een tijdelijk scholencomplex naast het perceel van [appellant]
. Het tijdelijke scholencomplex is van 1999 tot januari 2002 in bedrijf geweest.
2.5
Ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst had de gemeente plannen
om de [...straat], gelegen aan de achterzijde van het perceel van [appellant], door te trekken naar een nieuw aan te leggen provinciale weg, de N470. Een deel van de [...straat] was en is eigendom van de gebroeders[…] en […] B.V. (hierna: [X]). Het gaat hierbij om drie percelen. Mede in verband met eerdergenoemde plannen was de gemeente voornemens om deze percelen gedeeltelijk te verwerven. De te verwerven percelen worden hierna aangeduid als de verlengde [...straat].
2.6
Op 2 mei 2001 hebben [X] en de Gemeente met betrekking tot de verlengde [...straat] een overeenkomst ondertekend met onder meer de volgende inhoud:
"Koopovereenkomst
De ondergetekenden
1.
[…] B.V. (…) hierna te noemen 'verkoper'
verklaren te hebben verkocht aan de mede-ondergetekende:
2.
de gemeente Pijnacker (…) hierna te noemen 'de gemeente' of 'koper'
die verklaart van verkoper te hebben gekocht:
een perceel waarop gelegen een weg, te noemen de verlengde [...straat] (…)
AFKOOPSOM
Voor het verkochte is geen koopprijs verschuldigd verkoper betaald koper een bedrag van f 115.000,-- (…) zijnde de afkoopsom van de onderhoudskosten voor het verkochte. (…)"
2.7
Het plan om de [...straat] door te trekken naar de N470 is niet doorgegaan vanwege het ontbreken van instemming door de provincie.
2.8
Bij brief van 22 januari 2004 schreef de advocaat van [X] aan de Gemeente:
"(…) Partijen zijn op 2 mei 2001 een koopovereenkomst aangegaan met betrekking tot de verlengde [...straat].
(…)
De heer […] heeft aangegeven de koopovereenkomst te willen ontbinden. Uw gemeente geeft aan dat in principe wordt vastgehouden aan de overeenkomst, maar ook bereid is te onderzoeken of het mogelijk is de koopovereenkomst te ontbinden.
Het doel dat partijen voor ogen hadden met de overeenkomst is inmiddels achterhaald, en de omstandigheden zijn derhalve gewijzigd.
Cliënte roept bij deze derhalve ontbinding van de koopovereenkomst in.
Los daarvan wordt gesproken van een koopovereenkomst, terwijl onder afkoopsom is bepaald dat er koopprijs verschuldigd is. Daarmee komt de overeenkomst in strijd met artikel 7:1 BW en is derhalve nietig c.q. vernietigbaar. (…)"
2.9
Bij brief van 27 februari 2004 reageerde de Gemeente als volgt:
"(…) Wij delen uw standpunt dat de koopovereenkomst nooit tot stand is gekomen door het feit dat geen koopsom verschuldigd is.
Desalniettemin is ons standpunt dat wel wilsovereenstemming is bereikt over het 'om niet' in eigendom overdragen van de weg door de besloten vennootschap […] B.V. en het betalen van de afkoopsom van f 115.000,-- door de overdragende partij. De gemeente is nog steeds bereid overeenkomstig de geest van de gemaakte afspraken de weg in eigendom over te nemen. (…)
Echter, wij willen hier geen halszaak van maken. Indien uw cliënt wenst af te zien van levering zullen wij ons hiertegen niet verzetten. (…)
Tot slot verzoeken wij uw cliënt in dat geval aan het begin van de weg een bord "eigen weg" te plaatsen zodat duidelijk is dat de weg geen voor het openbaar verkeer openstaande weg is en er zorg voor te dragen dat dit bord ook in de toekomst wordt gehandhaafd."
De levering van de verlengde [...straat] aan de Gemeente heeft niet plaats gevonden.
2.1
Bij besluit van 2 november 2005 heeft de Gemeente een verzoek van [appellant]
om verlening van een vergunning voor het aanleggen van een uitweg van het perceel van [appellant] op (de verlengde) [...straat] in Pijnacker ingewilligd.
2.11
Bij besluit van 26 juni 2006 heeft de Gemeente het door [X] tegen dit besluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Reden voor de herroeping van het primaire besluit was dat de gemeente [X] volgde in zijn standpunt dat het gedeelte van de [...straat] waarop [appellant] wilde uitwegen, geen openbare weg was.
2.12
Het tegen de beslissing op bezwaar ingestelde beroep en hoger beroep zijn
ongegrond verklaard.
2.13
Bij brief van 6 juli 2006 schreef de Gemeente aan de advocaat van [appellant] met betrekking tot de verlichting het volgende:
"Uit de overeenkomst (artikel 3.2) is (…) gebleken dat de openbare verlichting op de toegangsweg om niet is overgedragen aan [appellant], na afloop van de gebruiksperiode en / of verlening van deze periode. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de stroomvoorziening echter nog steeds door de gemeente wordt geleverd, wat uiteraard niet de bedoeling is.
Binnen korte tijd zal dan ook een knip worden gemaakt tussen de openbare verlichting en de verlichting op de toegangsweg. Aan de heer […] dan ook het verzoek om voor een eigen voeding zorg te dragen. Dit kunt u aanvragen bij de netbeheerder van uw regio, Eneco netbeheer, of u maakt gebruik van de energievoorziening van uw bedrijf. Deze knip heeft ook tot gevolg dat de verlichting niet meer in- en uitgeschakeld wordt met de openbare verlichting. Een tijdklok bied hiervoor een simpele oplossing."
2.14
Bij brief van 8 januari 2007 schreef de Gemeente aan de advocaat van [appellant] onder meer:
"Bij het uitzoeken van de situatie rondom de verlichting van de toegangsweg naar het bedrijf van [appellant 1] is gebleken, dat de verlichting werd gevoed vanuit een trafostation van Eneco, welke was gelegen op het grondgebied van [appellant 1].
(…)
Op eigen initiatief heeft Eneco besloten dit trafostation buiten dienst te stellen, omdat deze kennelijk voor hen geen nut meer had. Zij hebben de gemeente niet ingelicht over het tijdstip waarop dit station buiten dienst zou worden gesteld.
Het verwijderen van het station heeft er toe geleid(…), dat ook de stroomvoorziening van de verlichting is verwijderd. Hierdoor brand de verlichting niet meer. (…)
Aangezien de verlichting een aantal jaren geleden om niet is overgedragen aan [appellant 1], zal de gemeente niet zorgen voor een nieuwe aansluiting voor de verlichting.
Desgewenst kan [appellant 1] dit met Eneco direct opnemen om een aansluiting te realiseren. (…)"
2.15
[appellant] vordert – na wijziging van eis en zakelijk weergegeven – de veroordeling van de Gemeente, uitvoerbaar bij voorraad,
i) om de schade die [appellant] lijdt als gevolg van toerekenbaar tekortschieten van de Gemeente in de nakoming van artikel van artikel 11 van de overeenkomst aan haar te vergoeden, nader op te maken bij staat;
ii) de in artikel 3 van de overeenkomst bedoelde verlichting om niet over te dragen en ervoor te zorgen dat de verlichting ook daadwerkelijk in werking is door de elektriciteitsaansluiting eveneens aan [appellant] over te dragen, op straffe van een dwangsom,
met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.
2.16
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen. De rechtbank overwoog daartoe dat artikel 11 van de overeenkomst tot stand is gekomen tegen de achtergrond van de plannen van de Gemeente om de [...straat] door te trekken naar een nog aan te leggen provinciale weg, ten behoeve waarvan de Gemeente voornemens was de verlengde [...straat] te verwerven. In het licht van enerzijds de blote tekst van artikel 11, en anderzijds deze achtergrond, heeft [appellant] artikel 11 redelijkerwijs niet mogen opvatten als een verplichting van de Gemeente om koste wat het kost zorg te dragen voor een uitweg van haar perceel op de [...straat]. Een redelijke uitleg van artikel 11 van de overeenkomst brengt met zich dat de Gemeente, nu de plannen met betrekking tot de ontsluiting van de N470 niet gerealiseerd worden, zich niet heeft verbonden tot het verlenen van een uitweg aan [appellant]. Daarnaast achtte de rechtbank de vordering ook niet toewijsbaar, omdat [appellant] de mogelijkheid van schade onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
De vordering met betrekking tot de overdracht van de verlichting heeft de rechtbank bij gebrek aan belang afgewezen, omdat [appellant] de stelling van de Gemeente dat de overdracht heeft plaatsgevonden, zodat deze al eigendom is van [appellant] onvoldoende heeft weersproken. De vordering met betrekking tot de overdracht van de elektriciteitsaansluiting wees de rechtbank af, omdat volgens de rechtbank de verplichting hiertoe niet is te lezen in artikel 3.2 van de overeenkomst, maar ook omdat [appellant] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt op welke aansluiting de vordering ziet.
3
In hoger beroep vordert [appellant] de vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog toewijzing van haar bovengenoemde vorderingen. De eerste twee grieven zijn gericht tegen de afwijzing van vordering i, de derde grief is gericht tegen de afwijzing van vordering ii en de vierde grief is een zogenoemde veeggrief. Het hof zal de grieven per onderwerp behandelen.
Vordering i
4.1
[appellant] stelt zich op het standpunt dat de uitleg die de Gemeente heeft gegeven aan artikel 11 niet juist is. Zij wijst er op dat de Gemeente haar destijds heeft meegedeeld dat de Gemeente met [X] was overeengekomen dat [X] de verlengde [...straat] om niet aan de Gemeente zou overdragen en dat [X] het onderhoud zou afkopen. De Gemeente zou dus zonder meer aan de in artikel 11 opgenomen verplichting jegens [appellant] kunnen voldoen. Het was voor [appellant] dan ook geenszins duidelijk dat het verkrijgen van een uitweg afhankelijk was van de realisatie van de plannen van de Gemeente ter zake van de N470. Voor [appellant], die de medewerking aan het uitwegen van de school over haar perceel had kunnen weigeren, was een uitweg voor haar bedrijf op de [...straat] essentieel, en de Gemeente wist dat. De Gemeente heeft ook aanvankelijk het verzoek van [appellant] om een aanlegvergunning voor een uitweg ingewilligd. Vanwege financiële problemen aan de zijde [X] enerzijds en het vertrek van de wethouder […] bij de Gemeente anderzijds, is echter nooit op juiste wijze uitvoering gegeven aan de overeenkomst met [X]. Hierdoor kon de Gemeente haar verplichting jegens [appellant] niet nakomen en bleef Van dan Berg met lege handen achter. Als gevolg van de tekortkoming van de Gemeente beschikt de onroerende zaak van [appellant] nu niet over een tweede uitgang, waardoor deze minder waard is dan met een tweede uitgang. Bovendien lijdt het door [appellant] geëxploiteerde glastuinbouwbedrijf schade, doordat het nimmer gebruik heeft kunnen maken van een achteruitgang. Een uitweg op de [...straat] zou ideaal zijn voor met name groter vervoer, aldus [appellant].
4.2
In hoger beroep heeft de Gemeente de stelling van [appellant] dat de Gemeente haar ten tijde van de overeenkomst heeft medegedeeld dat reeds mondeling overeenstemming bestond over de koop van de verlengde [...straat], niet betwist, maar slechts gesteld dat dit geen novum betreft in de onderhavige procedure, daar [appellant] dat ook al in eerste aanleg naar voren had gebracht. De Gemeente stelt zich verder op het standpunt dat het feit dat de Gemeente voornemens was de verlengde [...straat] te verwerven, niet betekent dat zij zich daartoe jegens [appellant] ook heeft verplicht. De Gemeente betwist niet dat zij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst met [appellant] reeds overeenstemming had bereikt over de verwerving van de verlengde [...straat], maar zij wijst er op dat van een formele koopovereenkomst nog geen sprake was; de overeenkomst met [X] werd immers eerst op 2 mei 2011 getekend. De Gemeente betwist dat zij expliciet aan [appellant] heeft gezegd dat zij de positie en de mogelijkheid had om medewerking te verlenen aan een uitweg op de [...straat], maar zij ontkent niet dat zij op de hoogte was van het feit dat die uitweg belangrijk was voor [appellant]. De Gemeente meent echter dat als de uitweg daadwerkelijk voor [appellant] van essentieel belang was, het in de rede zou hebben gelegen dat artikel 11 anders was geredigeerd. Voorts meent de Gemeente dat [appellant] al afdoende was gecompenseerd voor zijn medewerking via de door de Gemeente geplaatste verlichting langs het pad en de verstrekte aanlegvergunningen voor pad en dam. Met betrekking tot de gestelde schade is de Gemeente van oordeel dat [appellant] deze nog immer onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
4.3
Zoals de rechtbank terecht (en door partijen onbestreden) heeft overwogen, komt het bij de uitleg van de (artikelen 3 en 11 van de) overeenkomst niet alleen aan op de tekst daarvan, maar ook op de zin die partijen op grond van de concrete feiten en omstandigheden redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij in verband daarmee redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.4
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel, dat onder de hiervoor geschetste omstandigheden en in aanmerking genomen de tekst van artikel 11, [appellant] niet heeft hoeven te begrijpen dat het verkrijgen van een uitweg van haar perceel op de verlengde [...straat] afhankelijk was van het doorgaan van de plannen met betrekking tot de ontsluiting van de N470. De Gemeente heeft onvoldoende betwist dat reeds sprake was van (mondelinge) overeenstemming met [X] over de verkrijging van de verlengde [...straat] en dat [appellant] was hiervan op de hoogte was, zodat het hof daarvan uit gaat. De Gemeente was op haar beurt op de hoogte van het feit dat voor [appellant] het verkrijgen van een tweede uitweg voor haar bedrijf belangrijk was. De omstandigheid dat de overeenkomst met [X] nog niet op schrift was gesteld, noch de omstandigheid dat [appellant] niet op de hoogte was van de exacte condities die de Gemeente met [X] was overeengekomen, doet hieraan af. Gesteld noch gebleken is voorts dat partijen expliciet hebben gesproken over enig voorbehoud, terwijl ook in de tekst van artikel 11 geen voorbehoud is te lezen. Het heeft er veeleer de schijn van dat partijen zich niet bewust zijn geweest van de mogelijkheid dat de plannen met betrekking tot de ontsluiting van de N470 geen doorgang zouden vinden. Het hof is dan ook van oordeel, dat [appellant] artikel 11 van de overeenkomst aldus heeft mogen begrijpen, dat de Gemeente haar ongeclausuleerd een uitweg op de verlengde [...straat] heeft toegezegd.
4.5
Dit een en ander betekent dat het hof in het kader van de devolutieve werking toekomt aan de bespreking van het primaire en (nog) meer subsidiaire verweer van de Gemeente.
4.6
De Gemeente heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vergunningverlening een publiekrechtelijke aangelegenheid is, ter zake waarvan [appellant] zich tot de bestuursrechter dient te wenden. Dit verweer is achterhaald door de door [appellant] gewijzigde eis. [appellant] vordert immers geen nakoming meer van de overeenkomst, maar schadevergoeding (vgl. HR 8 juli 2011, ECLI:NL:2011:BP3057, NJ 2011/463). Hetzelfde geldt voor het "geen belang"-verweer, omdat ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf het perceel ter hoogte van de [...straat] wordt dichtgebouwd (CvA, onder 5.15).
4.7
Meer subsidiair stelt de Gemeente zich op het standpunt dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat [appellant] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van (artikel 11 van) de overeenkomst niet mag verwachten. De Gemeente voert daartoe aan dat partijen ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst uit zijn gegaan van de veronderstelling dat de [...straat] de ontsluitingsweg naar de N470 zou worden. Vanuit deze veronderstelling heeft de Gemeente toegezegd dat zij voor een uitritvergunning naar de [...straat] zorg zou dragen. De provincie Zuid-Holland is echter uiteindelijk niet akkoord gegaan met dit plan, met als gevolg dat de [...straat] particulier is gebleven en de Gemeente ter plaatse geen uitwegvergunning kan verlenen bij gebrek aan zeggenschap over de verlengde [...straat].
4.8
Dit verweer gaat niet op, omdat het voorbij gaat aan de omstandigheid dat de Gemeente nakoming van de overeenkomst met [X] had kunnen vorderen, maar daarvan om haar moverende redenen heeft afgezien. Door eigen toedoen is de Gemeente dus in de situatie komen te verkeren, dat zij geen zeggenschap heeft over de verlengde [...straat]. Het (in de antwoordakte na wijziging van eis gedane) beroep van de Gemeente op overmacht strandt hierop ook. Op zichzelf is juist dat de Gemeente wegens gewijzigde omstandigheden mag besluiten af te zien van het verwerven van de verlengde [...straat], maar zij mag dit niet zonder aan [appellant] de daardoor ontstane schade te vergoeden.
4.9
Nog meer subsidiair heeft de Gemeente zich op het standpunt gesteld, dat artikel 11 van de overeenkomst nietig is wegens strijd met de openbare orde, omdat de contractuele bepaling met de toezegging van de Gemeente dat een uitwegvergunning zal worden verleend een ongeoorloofde belemmering vormt voor het in vrijheid uitoefenden van de publieke taak van de Gemeente. Dit klemt te meer aldus de Gemeente, omdat er belangen van derden, namelijk die van de eigenaren van de verlengde Meloenweg, in het geding zijn.
4.1
Ook dit verweer wordt door het hof verworpen. Voor zover de onderhavige overeenkomst een verplichting voor de Gemeente meebrengt om bepaalde publiekrechtelijke bevoegdheden op een bepaalde wijze uit te oefenen, heeft de overeenkomst het karakter van een zogenoemde bevoegdhedenovereenkomst. Indien derden het niet eens zijn met de nakoming van de Gemeente van de uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende verplichting tot het nemen van een bepaald besluit, dan kunnen zij zich, na eventueel bezwaar, tot de bestuursrechter te wenden. In casu is dit ook zo geschied.
4.11
Dit een en ander betekent dat de Gemeente toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting jegens [appellant]. Nu nakoming door de Gemeente blijvend onmogelijk is – de verlengde [...straat] is en zal immers niet meer in eigendom aan haar worden overgedragen – is de Gemeente in verzuim en jegens [appellant] schadeplichtig. Daar voor een verwijzing naar een schadestaat voldoende is dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is, kan vordering i van [appellant] worden toegewezen. [appellant] heeft de mogelijkheid van schade voldoende aannemelijk gemaakt. De vraag in hoeverre het verweer van de Gemeente hout snijdt en dus of werkelijk sprake is van schade, zal in de schadestaatprocedure moeten worden beantwoord.
Vordering ii
5.1
Met zijn derde grief komt [appellant] op tegen de afwijzing van vordering ii. Volgens [appellant] is duidelijk dat de vordering ziet op de elektriciteitsaansluiting van de verlichting naar en van het bedrijf van [appellant]. Verder acht [appellant] de overweging van de rechtbank dat de overdracht van de verlichting reeds heeft plaatsgevonden onbegrijpelijk. Naar de mening van [appellant] is de Gemeente ingevolge artikel 3.2 van de overeenkomst gehouden ervoor zorg te dragen dat de verlichting werkt, desnoods tegen vergoeding van de kosten hiervan door [appellant].
5.2
Het hof overweegt als volgt.
De verlichting op het terrein van [appellant] is door natrekking eigendom van [appellant] geworden. In artikel 3.2 van de overeenkomst kan dan ook niet de verplichting worden gelezen de eigendom van de verlichting aan [appellant] te leveren na ommekomst van de gebruiksperiode. Wel volgt uit deze bepaling dat de Gemeente de verplichting op zich heeft genomen de verlichting aan te brengen en gedurende de gebruiksperiode van het tijdelijke scholencomplex te onderhouden. Voorts volgt uit deze bepaling dat de Gemeente na afloop van die gebruiksperiode geen wegneemrecht heeft en evenmin een vordering kan instellen wegens ongerechtvaardigde verrijking; de verlichting dient zonder nadere vergoeding op het perceel van [appellant] achter te blijven. Hetgeen ook is gebeurd.
5.3
[appellant] heeft naar het oordeel van het hof op grond van enkel de tekst van artikel 3.2 niet mogen verwachten dat de Gemeente ook na de gebruiksperiode de voor de verlichting benodigde elektriciteit zou blijven verzorgen en/of zou zorgen voor een alternatieve elektriciteitsaansluiting. Dit staat er immers niet. Omstandigheden waaraan [appellant] desondanks die verwachting kon ontlenen zijn door haar niet gesteld. Dit betekent dat vordering ii niet voor toewijzing in aanmerking komt en het bestreden vonnis in zoverre dient te worden bekrachtigd.
Slotsom
6.
Dit betekent dat het hoger beroep deels slaagt. Bij deze uitkomst past dat de Gemeente wordt veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 mei 2009 voor zover daarbij vordering i is afgewezen en [appellant] is veroordeeld in de proceskosten,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt de Gemeente om aan [appellant] de schade te vergoeden die [appellant] lijdt wegens het niet kunnen uitwegen op de verlengde [...straat], op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op 13 mei 2009 begroot op € 84,31 aan explootkosten, € 251,-- aan griffierecht en € 1.356,-- aan salaris advocaat;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 72,25 aan explootkosten, € 313,-- aan griffierecht en € 1.788,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, M.J. van der Ven en R. Kalden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2014 in aanwezigheid van de griffier.