ECLI:NL:GHDHA:2014:4737

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
2200155308
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van ongeveer 1650 kg cocaïne met compensatie voor overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 1650 kg cocaïne. De verdachte was eerder veroordeeld door de rechtbank Rotterdam, maar ging in hoger beroep. De zaak betreft meerdere transporten van cocaïne die verstopt waren in containers met conserven uit Peru. De verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij deze transporten, die plaatsvonden in de periode van 2004 tot 2005. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een bepalende rol speelde in de invoer van de cocaïne en dat hij samen met anderen handelde. De verdediging voerde aan dat het onderzoek onvolledig was en dat er sprake was van een schending van de redelijke termijn. Het hof oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat dit deels aan de verdediging zelf te wijten was. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 50.000,00 werd niet opgelegd. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001553-08
Parketnummers: 10-601166-05 en 10-601085-06
Datum uitspraak: 21 november 2014
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Peru) op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
20 oktober en 10 november 2008, 2 februari 2009, 30 maart 2009, 3 oktober en 25 oktober 2011, 16 april en 3 mei 2012, 20 september 2012, 6 juni en 20 juni 2013, 25 november en 6 december 2013, 20 tot en met 23 oktober 2014, 27 tot en met 31 oktober 2014 en 7 november 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1. (zaak [zaaksdossier 1])
hij, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2005 tot en met 12 november 2005, te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Amstelveen en/of [locatie bedrijf 6] (gemeente Haarlemmermeer) en/of ‘s-Gravenhage althans (elders) in Nederland en/of Peru en/of Spanje, tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (daaronder mede begrepen invoer als bedoeld in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), ongeveer 1650 kilogram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. ( (zaak [zaaksdossier 2])
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot
1 april 2005, te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Amstelveen en/of ‘s-Gravenhage en/of Almelo en/of Venlo en/of Roermond althans (elders) in Nederland en/of Peru en/of Spanje en/of Frankrijk en/of de Verenigde Staten van Amerika, tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen, meermalen althans éénmaal, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (daaronder mede begrepen invoer als bedoeld in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) één of meer (handels-) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten:
a. op of omstreeks 2 juli 2004 in (een) container(s) met conserven uit Peru en/of
b. op of omstreeks 28 september 2004 in (een) container(s) met conserven uit Peru en/of
c. op of omstreeks 24 februari 2005 in (een) container(s) met conserven uit Peru;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot
1 april 2005, te Amsterdam en/of Rotterdam en/of Diemen en/of Amstelveen en/of ‘s-Gravenhage en/of Almelo en/of Venlo en/of Roermond althans (elders) in Nederland en/of Peru en/of Spanje en/of Frankrijk en/of de Verenigde Staten van Amerika, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer (handels-) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of
ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit, en/of
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meet mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk, meermalen, althans eenmaal:
- één of meer opslagruimte(n) en/of loods(en) gehuurd en/of de huur hiervan betaald en/of doen betalen ten behoeve van de op en/of overslag van voornoemde
(handels-)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of de bijbehorende deklading en/of;
- een auto en/of bestelbusje en/of vrachtwagen gehuurd voor het vervoer van voornoemd deklading en/of van voornoemde (handels-) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of de bijbehorende deklading en/of;
- verpakkingsmateriaal (waaronder spanbanden en/of sealmateriaal en/of vouwbare kratjes) gekocht en/of geleverd en/of meegebracht voor het overpakken en/of verpakken en/of openen van de blikken met voornoemde (handels-) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of de bijbehorende deklading en/of;
- de deklading welke diende ter maskering van voornoemde (handels-) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen (te weten conservenblikken bevattende asperges, althans een
groente of fruit) ter opslag aangeboden en/of geselecteerd voor transport en/of opslag in eerder genoemde opslagruimte(n) en/of loods(en) en/of;
- de deklading welke diende ter maskering van voornoemde (handels-) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen (te weten conservenblikken bevattende asperges, althans een
groente of fruit) ter verkoop aangeboden en/of verkocht en/of opgeslagen voor de verkoop en/of;
- een valse boekhouding en/of valse administratie en/of vervalste facturen en/of vervalste transportbonnen gecreëerd en/of opgemaakt en/of verwerkt en/of in stand gehouden om voornoemde ladingen conservenblikken als legitieme goederenstroom te kunnen (blijven) presenteren en/of voorstellen en/of
- één of meer ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het invoeren en/of opslaan en/of veilig stellen en/of verkopen van voornoemde (handels-) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of;
- één of meer telefoongesprek(ken) gevoerd met betrekking tot het invoeren en/of opslaan en/of veilig stellen en/of verkopen van voornoemde (handels-)hoeveelhe(i)d(en)
verdovende middelen.

3.Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken [1] en ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld [2] tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest. Het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte is met onmiddellijke ingang opgeheven. Voorts is de teruggave bevolen van de gestorte geldswaarde aan degene die de zekerheid heeft gesteld.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

4.Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

5.Beslissingen op verzoeken

5.1
Algemeen
De raadslieden hebben op 20 oktober 2014 ter zitting op een daartoe strekkende vraag van de voorzitter bevestigd dat de verzoeken die op dat moment gedaan werden behoren te worden aangemerkt als in de plaats komend van alle eerder gedane verzoeken, zodat uitsluitend de op
20 oktober 2014 gedane verzoeken ter beslissing van het hof voorliggen.
Op 21 oktober 2014 heeft het hof beslissingen gegeven op een aantal van deze verzoeken en de beslissing op de overige verzoeken aangehouden tot bij arrest.
Na 21 oktober 2014 zijn verzoeken herhaald, aanvullende verzoeken gedaan en is de onderbouwing van eerder gedane verzoeken aangevuld dan wel vervangen. In het hiernavolgende wordt ingegaan op alle verzoeken gedaan vanaf 20 oktober 2014 voor zover daarop niet is beslist op 21 oktober 2014 en zoals deze uiteindelijk door aansluiting van de raadslieden van alle verdachten – met uitzondering van de verdediging van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] - zijn onderbouwd, te weten: de onderbouwing zoals geformuleerd door mr. Taekema in diens pleitnotities d.d. 27 oktober 2014 in de zaak [medeverdachte 3]. De raadsvrouw in de zaak [medeverdachte 1], mr. Mannheims, heeft bij pleidooi haar aansluiting bij de onderbouwing van de verzoeken van mr. Taekema d.d. 20 oktober 2014 gehandhaafd. De raadsman van [medeverdachte 2], mr. Krämer, was ter terechtzitting van 20 oktober 2014 en nadien niet bepaaldelijk gemachtigd. Dit heeft voor de beoordeling door het hof verder geen consequenties, gelet op het feit de beide onderbouwingen naar de kern genomen en voor zover hier van belang, niet wezenlijk verschillen.
Tenzij anders aangegeven zijn beslissingen telkens in alle zaken genomen. Ten behoeve van de overzichtelijkheid is wel bij alle verzoeken aangegeven wie de oorspronkelijke verzoeker was. De nummering van de verzoeken, zoals gevolgd in de zaak [medeverdachte 3], wordt ten behoeve van de overzichtelijkheid in alle zaken gevolgd.
In algemene zin wijst het hof op het volgende.
Bij de beoordeling van de getuigenverzoeken gaat het om de vraag of het verzochte noodzakelijk is voor enige te nemen beslissing, dan wel of overigens de noodzaak van het verzochte aan het hof is gebleken.
In deze zaken is sprake van een zeer groot tijdsverloop. In november 2005 is een groot aantal verdachten aangehouden. De vonnissen van de rechtbank in alle zaken dateren van maart 2008. Na een regiezitting in hoger beroep in 2008 is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris bij de rechtbank. Gedurende ongeveer drie jaar zijn slechts beperkt onderzoeksresultaten geboekt. Na een nieuwe regiezitting op 3 oktober 2011 hebben vervolgens zittingen plaatsgevonden op 16 april 2012 en
3 mei 2012, 20 september 2012, 6 en 20 juni 2013,
25 november en 6 december 2013. Onder meer als gevolg van voor het hof onverwachte ontwikkelingen (te weten de aanhouding van (mede-)verdachte en getuige [verdachte] in Peru op 23 november 2013) heeft de inhoudelijke behandeling, die gepland was in de periode van 25 november 2013 tot en met 6 december 2013 geen doorgang gevonden. Medio maart 2014 is in overleg getreden met de raadslieden van de verdachten over de data waarop de voortzetting van de inhoudelijke behandeling zou kunnen plaatsvinden. Blijkens de interne administratie van het hof zijn de voorgenomen zittingsdata vanaf 20 oktober 2014 voor de voortgezette inhoudelijke behandeling op 18 maart 2014 bericht aan alle raadslieden. Vanaf 20 oktober 2014 heeft de inhoudelijke behandeling ter zitting plaatsgevonden. Arrest is bepaald op 21 november 2014. Gelet op dit tijdsverloop zijn de belangen van een doeltreffende en spoedige berechting, afgezet tegen alle andere belangen die een rol spelen in het kader van de voorliggende beslispunten, thans verhoudingsgewijs zwaarder gaan wegen dan aan het begin van de behandeling in hoger beroep.
5.2
Verzoeken geformuleerd in de zaak [medeverdachte 3] (mr. Taekema) op 20 oktober 2014 en herhaald en nader onderbouwd bij pleidooi op 27 oktober 2014
2. Het horen als getuige van medeverdachte [medeverdachte 2] ([alias medeverdachte 2]).
Op 21 oktober 2014 heeft het hof geoordeeld dat het niet te verwachten is dat [medeverdachte 2] binnen een aanvaardbare termijn een verklaring zal afleggen dan wel ter terechtzitting zal verschijnen. Het hof heeft dit oordeel gegrond op het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris d.d. 17 oktober 2014 met een bijlage d.d. 16 oktober 2014. In aanvulling hierop wijst het hof erop dat [medeverdachte 2] een persoon is die de beschikking heeft gehad over Argentijnse identiteitspapieren op naam van [alias medeverdachte 2] van een zodanig hoge kwaliteit dat eerst medio 2006 bleek dat hij de naam [medeverdachte 2] droeg en de Peruviaanse nationaliteit had.
Het door de verdediging in hoger beroep opgegeven adres betreft niet het vaste woon- of verblijfadres van [medeverdachte 2], maar een adres waar hij wel eens zou komen. Dit volstaat niet als adres waar [medeverdachte 2] kan worden opgeroepen/gedagvaard voor het afleggen van een verklaring als getuige. Voor het doen van naspeuringen naar [medeverdachte 2] op een voormalig [het hof begrijpt: medio 2005] verblijfsadres in Madrid bestaat geen grond, nu iedere aanwijzing ontbreekt dat hij daar thans zou wonen of verblijven, waarbij het hof aantekent dat hij daar indertijd onder een andere naam dan de naam [medeverdachte 2] verbleef. Gelet hierop blijft het hof bij zijn oordeel dat het niet te verwachten is dat [medeverdachte 2] binnen een aanvaardbare termijn een verklaring zal afleggen dan wel ter terechtzitting zal verschijnen. Het verzoek wordt mitsdien afgewezen.
3. Het horen als getuige van douaneofficier ‘[douaneofficier]’ ofwel [douaneofficier], transit liaison officier HRMC verantwoordelijk voor de regio Zuid Engeland.
[Douaneofficier] heeft als ‘officer in charge’ een dactyloscopisch onderzoek laten uitvoeren op de handpalmafdruk van het bij [man 1] in beslag genomen geld. Voorts komt zijn naam voor in de analyse van de telefoongegevens op blz. 3737 van dossier [zaaksdossier 3], aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt. In het licht van de verklaring van [getuige 11], afgelegd op 10 oktober 2013 tegenover de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de verdediging, zien de Engelse onderzoeken op de handel in verdovende middelen door de ‘[organisatie]’ en witwassen door [man 1] in de periode omstreeks februari, maart 2005 in Engeland. De ‘Surveillance and Telephone Schedules’ (blz. 3737 zaaksdossier [zaaksdossier 1]) zien op gebeurtenissen in de periode tussen 24 februari 2005 en 8 maart 2005 in Engeland. De verdachte [medeverdachte 3] wordt – kort gezegd – cocaïne-invoer in Nederland in de periode tussen 1 oktober 2005 en 12 november 2005 verweten. Geen van de aan de verdachte [medeverdachte 3] of zijn medeverdachten verweten gedragingen hebben in het Verenigd Koninkrijk plaatsgevonden. [Man 1] is niet aangehouden in de onderhavige Nederlandse zaak en daarvoor niet vervolgd. Hetzelfde geldt voor leden van de ‘[organisatie]’.
Geen van de verdachten heeft gesteld te zijn uitgelokt tot handelingen waarop zijn opzet niet was gericht. Beoordeling aan de hand van het Tallon-criterium van de aan de verdachten verweten gedragingen is derhalve niet aan de orde. Het hof acht het verzoek in het licht hiervan onvoldoende concreet en gesubstantieerd. Het verzoek dient reeds op deze grond te worden afgewezen. Daarnaast acht het hof het horen van [douaneofficier] als getuige niet noodzakelijk voor enige te nemen beslissing in deze zaak.
4. Het horen als getuige van mevr. mr. [officier van justitie], officier van justitie, ter toetsing van de startinformatie in [zaaksdossier 3].
Het heeft er volgens de verdediging alle schijn van dat de belangrijkste informatie afkomstig was van de Britse autoriteiten, maar met tussenkomst van de Spaanse aan de Nederlandse autoriteiten werd verstrekt. Het gaat de verdediging om de vraag wat de Nederlandse autoriteiten wisten, en of in deze strafzaak welbewust werd samengewerkt met een (aanvankelijk) van vervolging vrijgestelde co-conspirator/betrokkene/niet verdachte, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt. Naar de kern genomen brengt de stelling van de verdediging mee dat wordt onderzocht of sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof voldoet hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet aan hetgeen de Hoge Raad in rechtsoverweging 2.7 van het arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:1496 heeft uiteengezet. Het hof acht het verzoek onvoldoende concreet en onderbouwd. Het verzoek dient reeds op deze grond te worden afgewezen. De teamleiders van het Nederlandse, Spaanse en Britse politieonderzoek zijn door de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de advocaten gehoord. Ook [getuige 4], die bij diverse overleggen aanwezig is geweest, is op deze wijze gehoord. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting verantwoording afgelegd. Gelet hierop en alles afwegend acht het hof het horen van mevr. mr. [officier van justitie] als getuige niet noodzakelijk voor enige te nemen beslissing in deze zaak. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
5. Het horen als getuige van [unithoofd nationale recherche], indertijd unithoofd nationale recherche, over de start van het onderzoek.
Het gaat de verdediging om de vraag welke informatie er precies binnenkwam en wanneer, derhalve dat wordt onderzocht of sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof voldoet hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet aan hetgeen de Hoge Raad in rechtsoverweging 2.7 van het arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:1496 heeft uiteengezet. Het hof stelt vast dat [getuige 1], projectleider politie, als getuige twee keer is gehoord in eerste aanleg, in november 2013 een aanvullend proces-verbaal heeft opgemaakt, en op 29 januari 2014 is gehoord door de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de verdediging. De getuige [getuige 1] is onder meer bevraagd over de start van het onderzoek in Nederland. De advocaat-generaal heeft verantwoording afgelegd ter terechtzitting.
Het hof acht het verzoek in het licht van deze verhoren onvoldoende concreet en onderbouwd. Reeds op deze grond dient het verzoek te worden afgewezen. Gelet op het voorafgaande en alles afwegend acht het hof het horen van [unithoofd nationale recherche] als getuige bovendien niet noodzakelijk voor enige te nemen beslissing in deze zaak.
6. Het horen als getuige van de toenmalige Nederlandse douane liaison officer in Engeland.
De verdediging wil de douane liaison officer rechtstreeks vragen stellen over de internationale informatie-uitwisseling, teneinde te onderzoeken of sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof voldoet hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet aan hetgeen de Hoge Raad in rechtsoverweging 2.7 van het arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:1496 heeft uiteengezet. Reeds op deze grond dient het verzoek als onvoldoende concreet en onderbouwd te worden afgewezen.
Blijkens de verklaring van [getuige 11], afgelegd op 10 oktober 2013 tegenover de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de verdediging, ziet het onderzoek door de Engelse douane op witwassen door [man 1] in de periode omstreeks februari, maart 2005 in Engeland. De verdachte [medeverdachte 3] wordt – kort gezegd – cocaïne-invoer in Nederland in de periode tussen 1 oktober 2005 en 12 november 2005 verweten. Geen van de aan de verdachte [medeverdachte 3] of zijn medeverdachten verweten gedragingen hebben in het Verenigd Koninkrijk plaatsgevonden. [Man 1] is niet aangehouden in de onderhavige Nederlandse zaak en daarvoor ook niet vervolgd.
Het horen van [getuige 3] als getuige is, afgaande op de onderbouwing van het verzoek, niet dienstig ter beantwoording van de vraag wat de Nederlandse autoriteiten wisten, en of in deze Nederlandse strafzaak door hen welbewust werd samengewerkt met een (aanvankelijk) van vervolging vrijgestelde co-conspirator/betrokkene/niet verdachte.
Geen van de verdachten heeft gesteld te zijn uitgelokt door [getuige 3] tot handelingen waarop zijn opzet niet was gericht. Beoordeling aan de hand van het Tallon-criterium van de aan de verdachten verweten gedragingen is derhalve niet aan de orde.
Het hof stelt vast dat [getuige 1], projectleider politie, als getuige twee keer is gehoord in eerste aanleg, in november 2013 een aanvullend proces-verbaal heeft opgemaakt, en op 29 januari 2014 is gehoord door de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de verdediging. De getuige [getuige 1] is onder meer bevraagd over de start van het onderzoek in Nederland. De advocaat-generaal heeft verantwoording afgelegd ter terechtzitting.
Gelet op het voorafgaande en alles afwegend acht het hof het horen van de toenmalige Nederlandse douane liaison officer in Engeland als getuige evenmin noodzakelijk voor enige te nemen beslissing in deze zaak.
7. Het horen als getuige van de Nederlandse liaison officer in Spanje, [Nederlandse liaison officer in Spanje].
Naar het hof begrijpt gaat het de verdediging erom te onderzoeken hoe de door de D.I.N. verstrekte informatie tot stand is gekomen en of sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof voldoet hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet aan hetgeen de Hoge Raad in rechtsoverweging 2.7 van het arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:1496 heeft uiteengezet. Dit staat reeds aan toewijzing van het verzoek in de weg.
Het hof stelt voorts vast dat door [hoofdinspecteur Spanje], hoofdinspecteur van het nationale politiecorps te Spanje op 9 maart 2013 tegenover de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de verdediging een buitengewoon lucide verklaring is afgelegd over het verloop van het onderzoek in Spanje en de wijze waarop en de omvang waarin de Nederlandse politie geïnformeerd is door de Spaanse autoriteiten/politie. [Getuige 2] is op 7 augustus 2006 door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging als getuige gehoord. Voorts zijn de leiders van het Nederlandse en Britse politieonderzoek door de raadsheer-commissaris gehoord en heeft de advocaat-generaal verantwoording afgelegd ter zitting.
Gelet hierop en alles afwegend acht het hof het horen van [Nederlandse liaison officer in Spanje] als getuige niet noodzakelijk voor enige te nemen beslissing in deze zaak.
8. Het horen als getuige van [getuige 2] van DIN-POL.
De verdediging wenst deze getuige met de kennis van nu vragen te stellen over de totstandkoming van de D.I.N.-verbalen.
Het hof overweegt als volgt. Deze persoon is op
7 augustus 2006 door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging als getuige gehoord. Het verzoek om [getuige 2] andermaal als getuige te horen wordt afgewezen op gelijke gronden als het onder 7 weergegeven verzoek.
9. Het horen als getuige van de vakspecialisten bij
DIN-POL.
Naar het hof begrijpt gaat het de verdediging erom te onderzoeken hoe de door de D.I.N. verstrekte informatie tot stand is gekomen en of sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof voldoet hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet aan hetgeen de Hoge Raad in rechtsoverweging 2.7
van het arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:1496 heeft uiteengezet. Dit staat reeds aan toewijzing van het verzoek in de weg. Voorts wijst het hof erop dat
[getuige 2] van DIN-POL reeds door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging gehoord is. Het hof stelt voorts vast dat door [hoofdinspecteur Spanje], hoofdinspecteur van het nationale politiecorps te Spanje op 9 maart 2013 tegenover de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de verdediging een buitengewoon lucide verklaring is afgelegd over het verloop van het onderzoek in Spanje en de wijze waarop en de omvang waarin de Nederlandse politie geïnformeerd is door de Spaanse autoriteiten/politie. De advocaat-generaal heeft verantwoording afgelegd ter zitting. Gelet hierop en alles afwegend acht het hof het horen van deze personen als getuige niet noodzakelijk voor enige te nemen beslissing in deze zaak.
10. Het horen als getuige van [getuige 3], alias [alias getuige 3].
Naar het hof begrijpt gaat het de verdediging erom vast te stellen of deze persoon een (aanvankelijk) van vervolging vrijgestelde co-conspirator/betrokkene/niet verdachte is, alsmede of sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof voldoet hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet aan hetgeen de Hoge Raad in rechtsoverweging 2.7 van het arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:1496 heeft uiteengezet. Naar het oordeel van het hof is het verzoek onvoldoende onderbouwd. Reeds op deze grond dient het verzoek te worden afgewezen.
Het horen van [getuige 3] als getuige is, afgaande op de onderbouwing van het verzoek, niet dienstig ter beantwoording van de vraag wat de Nederlandse autoriteiten wisten, en of in deze strafzaak door hen welbewust werd samengewerkt met een (aanvankelijk) van vervolging vrijgestelde co-conspirator/betrokkene/niet verdachte.
De leiders van het Nederlandse, Spaanse en Britse politieonderzoek zijn door de raadsheer-commissaris gehoord. De advocaat-generaal heeft verantwoording afgelegd ter zitting.
Geen van de verdachten heeft gesteld te zijn uitgelokt door [getuige 3] tot handelingen waarop zijn opzet niet was gericht. Beoordeling aan de hand van het Tallon-criterium van de aan de verdachten verweten gedragingen is derhalve niet aan de orde. Deze beide gronden brengen mee dat het horen van deze persoon als getuige niet noodzakelijk is voor enige te nemen beslissing in deze zaak.
Dat het hof in een eerder stadium van de procedure het toenmalige verzoek tot het horen van deze getuige heeft toegewezen, maar deze getuige geen enkele verklaring wenste en wenst af te leggen, doet overigens niet af aan het vorenstaande. Het hof zal geen verklaringen van [getuige 3] gebruiken voor het bewijs.
11. Het horen als getuige van [man 1].
De verdediging wenst van deze persoon te vernemen welke contacten hij heeft onderhouden met [getuige 3] en waarop deze contacten inhoudelijk betrekking hadden.
Naar het hof begrijpt gaat het de verdediging erom vast te stellen of mogelijk sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof voldoet hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet aan hetgeen de Hoge Raad in rechtsoverweging 2.7 van het arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:1496 is uiteengezet. Het verzoek is onvoldoende onderbouwd. Reeds op deze grond dient het verzoek te worden afgewezen.
Het horen van [man 1] als getuige is, afgaande op de onderbouwing van het verzoek, niet dienstig ter beantwoording van de vraag wat de Nederlandse autoriteiten wisten, en of in deze strafzaak door hen welbewust werd samengewerkt met een (aanvankelijk) van vervolging vrijgestelde co-conspirator/betrokkene/niet verdachte.
Blijkens de verklaring van [getuige 11], afgelegd op 10 oktober 2013 tegenover de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de verdediging, ziet het onderzoek door de Engelse douane op witwassen door [man 1] in de periode omstreeks februari, maart 2005 in Engeland. De verdachte [medeverdachte 3] wordt – kort gezegd – cocaïne-invoer in Nederland in de periode tussen 1 oktober 2005 en 12 november 2005 verweten. Geen van de aan de verdachte [medeverdachte 3] of zijn medeverdachten verweten gedragingen hebben in het Verenigd Koninkrijk plaatsgevonden. [Man 1] is niet aangehouden in de onderhavige Nederlandse zaak en daarvoor niet vervolgd. Ook de leider van het Nederlandse politieonderzoek is diverse malen gehoord in aanwezigheid van de raadslieden. De advocaat-generaal heeft verantwoording afgelegd ter zitting. Alles afwegend acht het hof het horen van [man 1] als getuige evenmin noodzakelijk voor enige te nemen beslissing in deze zaak.
12. Het horen als getuige van [man 2].
De verdediging wenst van deze persoon te vernemen welke contacten hij heeft onderhouden met [getuige 3] en waarop deze contacten inhoudelijk betrekking hadden. Naar het hof begrijpt gaat het de verdediging erom vast te stellen of mogelijk sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof voldoet hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet aan hetgeen de Hoge Raad in rechtsoverweging 2.7 van het arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:1496 heeft uiteengezet. Het verzoek is onvoldoende onderbouwd. Reeds op deze grond dient het verzoek te worden afgewezen. Daarnaast geldt het volgende. Het horen van deze persoon als getuige is, afgaande op de onderbouwing van het verzoek, niet dienstig ter beantwoording van de vraag wat de Nederlandse autoriteiten wisten, en of in deze strafzaak door hen welbewust werd samengewerkt met een (aanvankelijk) van vervolging vrijgestelde co-conspirator/betrokkene/niet verdachte. De leiders van het Nederlandse, Spaanse en Britse politieonderzoek zijn door de raadsheer-commissaris gehoord en de advocaat-generaal heeft verantwoording afgelegd ter zitting.
Alles afwegend acht het hof het horen van deze persoon als getuige evenmin noodzakelijk voor enige te nemen beslissing in deze zaak.
13. Het horen als getuige van [getuige 4], informatierechercheur.
De verdediging wenst [getuige 4] nogmaals te horen. Zij wil hem horen over de contacten op de Nederlandse ambassade in Spanje, en hem te vragen of hij over informatie beschikte die aan het Britse onderzoek was ontleend en met wie hij dit heeft gedeeld, alsmede hem te bevragen over zijn rol in Peru. Van belang is of daar op enig moment de rol van [getuige 3] is besproken, aldus de verdediging.
Naar het hof begrijpt gaat het de verdediging erom dat wordt onderzocht of sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof voldoet hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet aan hetgeen de Hoge Raad in rechtsoverweging 2.7 van het arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:1496 heeft uiteengezet. Reeds op deze grond dient het verzoek als zijnde onvoldoende concreet en onderbouwd te worden afgewezen.
Het hof stelt vast dat [getuige 4] eerder als getuige is gehoord op 24 december 2012 door de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de verdediging.
Het hof stelt voorts vast dat door [hoofdinspecteur Spanje], hoofdinspecteur van het nationale politiecorps te Spanje op 9 maart 2013 tegenover de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de verdediging een buitengewoon lucide verklaring is afgelegd over het verloop van het onderzoek in Spanje en de wijze waarop en de omvang waarin de Nederlandse politie geïnformeerd is. Ook de leiders van het Britse en Nederlandse politieonderzoek zijn door de raadsheer-commissaris gehoord. De advocaat-generaal heeft verantwoording afgelegd ter terechtzitting.
Geen van de verdachten heeft gesteld te zijn uitgelokt door [getuige 3] tot handelingen waarop zijn opzet niet was gericht. Beoordeling aan de hand van het Tallon-criterium van de aan de verdachten verweten gedragingen is derhalve niet aan de orde. Alles afwegend brengt het voorafgaande mee dat het nogmaals horen van [getuige 4] als getuige niet noodzakelijk is voor enige te nemen beslissing in deze zaak.
14. Het horen als getuige van [getuige 5], nationale recherche.
De verdediging wenst deze persoon nogmaals te horen over de contacten van het Nederlandse onderzoeksteam met de Britse autoriteiten.
Naar het hof begrijpt gaat het de verdediging erom dat wordt onderzocht of sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof voldoet hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet aan hetgeen de Hoge Raad in rechtsoverweging 2.7 van het arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:1496 heeft uiteengezet. Reeds op deze grond dient het verzoek als onvoldoende concreet en onderbouwd te worden afgewezen.
Het hof stelt vast dat deze persoon op 1 augustus 2006 in aanwezigheid van de verdediging door de rechter-commissaris is gehoord. Ook de leiders van het Nederlandse, Britse en Spaanse politieonderzoek zijn door de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de advocaten gehoord. De advocaat-generaal heeft verantwoording afgelegd ter zitting. Geen van de verdachten heeft gesteld te zijn uitgelokt door [getuige 3] tot handelingen waarop zijn opzet niet was gericht. Beoordeling aan de hand van het Tallon-criterium van de aan de verdachten verweten gedragingen is derhalve niet aan de orde. Gelet op het voorafgaande en alles afwegend acht het hof het nogmaals horen van deze persoon als getuige niet noodzakelijk voor enige te nemen beslissing in deze zaak.
15. Het horen als getuige van [getuige 6], politie Rotterdam.
De verdediging wenst deze persoon aanvullende vragen te stellen over de samenwerking met de Britse autoriteiten. Het gaat de verdediging om de start van het onderzoek en de rechtmatigheid daarvan. Het hof overweegt als volgt. Naar de kern genomen brengt de stelling van de verdediging mee dat wordt onderzocht of sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof voldoet hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet aan hetgeen de Hoge Raad in rechtsoverweging 2.7 van het arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:1496 heeft uiteengezet. Het hof acht het verzoek onvoldoende concreet en onderbouwd. Het verzoek dient reeds op deze grond te worden afgewezen.
Het hof stelt vast dat deze persoon op 15 december 2006 als getuige is gehoord door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging. Ook de leiders van het Nederlandse, Britse en Spaanse politieonderzoek zijn door de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de advocaten gehoord. De advocaat-generaal heeft verantwoording afgelegd ter zitting.
Gezien de getuigen die reeds gehoord zijn en alles afwegend acht het hof het nogmaals horen van [getuige 6] als getuige niet noodzakelijk voor enige te nemen beslissing in deze zaak.
16. Het horen als getuige van [getuige 7], politie Rotterdam.
De verdediging wenst deze persoon aanvullende vragen te stellen over de samenwerking met de Britse autoriteiten. Hij is samen met [getuige 6] bij de Merseyside Police in Liverpool geweest. Het gaat de verdediging om de start van het onderzoek en de rechtmatigheid daarvan.
Het verzoek wordt afgewezen op de onder 15 weergegeven gronden.
17. Het horen als getuige van [getuige 8], manager [bedrijf 1] te Berlijn.
De verdediging – met uitzondering van de verdediging in de zaak [medeverdachte 4] - wenst deze persoon vragen te stellen over de samenwerking tussen de verdachte [medeverdachte 3] en de firma [firma].
Het hof stelt vast dat deze persoon de voormalig partner van de verdachte [medeverdachte 3] is en de moeder van zijn dochter. Zij is tevens de manager van zijn bedrijf.
[Getuige 8] is op 25 november 2005 door middel van een rechtshulp verzoek reeds door de Duitse politie gehoord (blz. 3904 e.v. zaaksdossier [zaaksdossier 1]). Dat de weergave van haar verhoor onjuist dan wel onvolledig zou zijn, is gesteld noch gebleken. Op 25 oktober 2011 is het horen van deze persoon als getuige door het hof toegewezen.
Op 16 april 2012 is door de verdediging in alle zaken afstand gedaan van deze getuige (zie het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2012 en 3 mei 2012, blz. 2 en blz. 11, alsmede het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van
25 november en 6 december 2013, blz. 14).
Naar het oordeel van het hof is het huidige getuigenverzoek in het licht van het voorafgaande onvoldoende concreet onderbouwd. Reeds op deze grond dient het verzoek te worden afgewezen.
Overigens: mr. Taekema is vanaf 2005 de raadsman van verdachte [medeverdachte 3]. Het hof is van oordeel dat het verzoek deze persoon (opnieuw) te doen horen veel eerder gedaan had kunnen worden dan eerst ter gelegenheid van de inhoudelijke behandeling ter zitting. Voor het doen horen van deze persoon door de raadsheer-commissaris is immers een rechtshulpverzoek nodig en met de uitvoering daarvan zou enige tijd gemoeid zijn. Gelet op het stadium waarin de procedure zich bevindt, weegt het tijdsverloop in deze zaak zeer zwaar.
Alles afwegend, waaronder het belang van een doeltreffende en spoedige berechting, acht het hof het horen van deze persoon als getuige niet noodzakelijk voor enige te nemen beslissing in deze zaak.
18. Het horen als getuige van [getuige 9], medewerkster van [bedrijf 2].
De verdediging wenst vast te stellen of op initiatief van [bedrijf 3] gezocht moest worden naar een andere opslag en of [getuige 9] contact heeft gehad met enige overheidsdienst over de containers. Het hof stelt vast dat [getuige 9] een administratief medewerkster is van genoemd bedrijf en als zodanig indertijd een verklaring heeft afgelegd tegenover de politie. Voorts stelt het hof vast dat haar directe leidinggevende, [getuige 10], op
10 augustus 2006 door de rechter-commissaris als getuige is gehoord in aanwezigheid van de verdediging. Naar het oordeel van het hof is het verzoek in het licht hiervan onvoldoende concreet onderbouwd en dient het verzoek reeds op deze grond te worden afgewezen. Alles afwegend acht het hof het horen van deze persoon als getuige bovendien niet noodzakelijk voor enige te nemen beslissing in deze zaak.
19. Het horen als getuige van [getuige 12] van [bedrijf 4].
De verdediging wenst vast te stellen of op initiatief van [bedrijf 3] gezocht moest worden naar een andere opslag en of deze persoon contact heeft gehad met [getuige 9] en/of [getuige 18]].
Naar het oordeel van het hof is dit verzoek onvoldoende concreet onderbouwd. Reeds op deze grond dient het verzoek te worden afgewezen. Daar komt het volgende bij. Voor het doen horen van deze persoon door de raadsheer-commissaris is een rechtshulpverzoek nodig en met de uitvoering daarvan zou enige tijd gemoeid zijn. Mr. Taekema is vanaf 2005 de raadsman van verdachte. Het verzoek deze persoon te doen horen had veel eerder gedaan kunnen worden dan eerst ter gelegenheid van de inhoudelijke behandeling ter zitting. Gelet op het stadium waarin de procedure zich bevindt, weegt het tijdsverloop in deze zaak zeer zwaar. Alles afwegend, waaronder het belang van een doeltreffende en spoedige berechting, acht het hof het horen van deze persoon als getuige bovendien niet noodzakelijk voor enige te nemen beslissing in deze zaak.
20. Het horen als getuige van [getuige 13], vermoedelijk gedetineerd in het Verenigd Koninkrijk.
De verdediging wenst deze persoon vragen te stellen over zijn contacten met [getuige 3].
Naar het hof begrijpt gaat het de verdediging erom vast te stellen of [getuige 3] een (aanvankelijk) van vervolging vrijgestelde co-conspirator/betrokkene/niet verdachte is, alsmede of sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof voldoet hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet aan hetgeen de Hoge Raad in rechtsoverweging 2.7 van het arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:1496 heeft uiteengezet. Naar het oordeel van het hof is het verzoek onvoldoende onderbouwd. Reeds op deze grond dient het verzoek te worden afgewezen.
Het horen van [getuige 13] als getuige over zijn contacten met en wetenschap over [getuige 3] is, afgaande op de onderbouwing van het verzoek, niet dienstig ter beantwoording van de vraag wat de Nederlandse autoriteiten wisten, en of in deze strafzaak door hen welbewust werd samengewerkt met een (aanvankelijk) van vervolging vrijgestelde co-conspirator/betrokkene/niet verdachte. Gesteld noch anderszins gebleken is dat [getuige 13] enige wetenschap of ondervinding terzake heeft.
Voorts: geen van de verdachten heeft gesteld te zijn uitgelokt door [getuige 3] tot handelingen waarop zijn opzet niet was gericht. Beoordeling aan de hand van het Tallon-criterium van de aan de verdachten verweten gedragingen is derhalve niet aan de orde.
De leiders van het Nederlandse, Spaanse en Britse politieonderzoek zijn door de raadsheer-commissaris gehoord en de advocaat-generaal heeft verantwoording afgelegd ter zitting.
Gelet hierop en alles afwegend acht het hof het horen van deze persoon als getuige evenmin noodzakelijk voor enige te nemen beslissing in deze zaak.
21. Het horen als getuige van [getuige 14], waarschijnlijk nog gedetineerd in het Verenigd Koninkrijk.
De verdediging wenst deze persoon vragen te stellen over zijn contacten met [getuige 3]. Dit verzoek wordt afgewezen op de onder 20 weergegeven gronden.
De slotsom van het voorafgaande is dat alle verzoeken als geformuleerd in de zaak [medeverdachte 3] (mr Taekema) tot het doen horen van getuigen worden afgewezen.
Verzoeken om stukken door mr. Taekema
Het hof past het in artikel 315 Wetboek van Strafvordering vervatte criterium toe. Het gaat om de vraag of het hof de noodzakelijkheid van de over te leggen bescheiden is gebleken. Zijn de gevraagde stukken noodzakelijk/relevant voor enige door het hof te nemen beslissing? Is de noodzaak ook overigens gebleken? Daarnaast doet hetgeen het hof hiervoor in algemene zin heeft overwogen over het tijdsverloop in deze zaak zijn invloed gelden bij de beoordeling van de verzoeken.
22. Verzocht wordt een volledige vertaling van het Engelse procesdossier [zaaksdossier 4] voor zover dat afwijkt van het dossier [zaaksdossier 3] aan het dossier toe te voegen.
Het hof is van oordeel dat het verzoek onvoldoende concreet onderbouwd is en dat niet is voldaan aan het hiervoor weergegeven criterium. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien, waarom overlegging van dit volledige dossier noodzakelijk is voor enige door het hof te nemen beslissing. Uit de onderbouwing van het verzoek kan niet volgen dat overlegging van dit dossier dienstig is ter beantwoording van de vraag wat de Nederlandse autoriteiten wisten, en of in deze strafzaak door hen welbewust werd samengewerkt met een (aanvankelijk) van vervolging vrijgestelde co-conspirator/betrokkene/niet verdachte. Geen van de verdachten heeft voorts gesteld te zijn uitgelokt door [getuige 3] tot handelingen waarop zijn opzet niet was gericht. Beoordeling aan de hand van het Tallon-criterium van de aan de verdachten verweten gedragingen is derhalve niet aan de orde. De leiders van het Nederlandse, Spaanse en Britse politieonderzoek zijn door de raadsheer-commissaris gehoord en de advocaat-generaal heeft verantwoording afgelegd ter zitting.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat de noodzaak van overlegging van dit dossier niet gebleken is. Het verzoek wordt afgewezen.
23. Verzocht wordt een vertaling van het onderzoeksdossier [zaaksdossier 5].
Dit verzoek wordt afgewezen op de onder 22 weergegeven gronden.
24. (Onvolledige) bevraging getuigen
Het hof handhaaft de op 21 oktober 2014 genomen beslissing op de daarvoor aangegeven gronden dat het niet te verwachten is dat de getuige [getuige 11] binnen een aanvaardbare termijn een (aanvullende) verklaring zal afleggen dan wel ter terechtzitting zal verschijnen.
De medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] zijn als getuigen ter zitting gehoord. De verdediging is in de gelegenheid gesteld vragen te stellen. De getuigen hebben geen vragen beantwoord.
Voordat de advocaat-generaal begon aan haar requisitoir is aan alle aanwezigen gevraagd of er nog iets aan de orde moest komen. Nadat alle aanwezigen hadden aangegeven dat er niets meer aan de orde hoefde te komen, heeft de advocaat-generaal haar requisitoir gehouden.
De vraag of en zo ja, welke juridische consequenties dienen te worden verbonden aan de in de visie van de verdediging onvolledige wijze van bevraging van deze getuigen zal zo nodig in het kader van de bewijswaardering besproken worden.
25. Tot slot heeft de verdediging verzocht om [man 3] als getuige te doen horen, aangezien deze persoon zich zou hebben uitgegeven voor [alias man 3]blz. 47 pleitnota mr. Taekema).
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op grond waarvan het verhoor van deze persoon, die beweerdelijk in Peru actief geweest zou zijn, noodzakelijk is in de zaak van de verdachte [medeverdachte 3], die – evenals zijn medeverdachten – wordt verdacht van in Nederland gepleegde feiten.
5.3
Overige verzoeken
Mr. Van Boom heeft in de zaak [medeverdachte 5] een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van [medeverdachte 4] als getuige.
Het hof overweegt als volgt.
De medeverdachte [medeverdachte 4] is als getuige ter zitting gehoord. De verdediging is in de gelegenheid gesteld vragen te stellen.
[Medeverdachte 4] heeft als getuige ter terechtzitting meermaals benadrukt dat hij als getuige geen enkele verklaring zal gaan afleggen en dat hij een beroep zal doen op een hem als getuige toekomend verschoningsrecht.
Voordat de advocaat-generaal begon aan haar requisitoir is aan alle aanwezigen gevraagd of er nog iets aan de orde moest komen. Nadat alle aanwezigen hadden aangegeven dat er niets meer aan de orde hoefde te komen, heeft de advocaat-generaal haar requisitoir gehouden.
Het hof wijst het verzoek af, van oordeel zijnde dat de noodzaak voor een nader verhoor niet gebleken is, zulks gelet op het vorenstaande en mede in aanmerking nemend dat de vraag of en zo ja, welke consequenties dienen te worden verbonden aan de in de visie van de verdediging onvolledige wijze van bevraging als gevolg van de proceshouding van [medeverdachte 4] als getuige zo nodig aan de orde komt in het kader van de bewijswaardering.
Mr. Mannheims heeft in de zaak [medeverdachte 1] voorts het voorwaardelijk verzoek gedaan [getuige 15] als getuige te horen (blz. 46 pleitnota).
Het hof stelt vast dat deze persoon als getuige is gehoord door de rechter-commissaris op 10 augustus 2006 in aanwezigheid van diverse raadslieden, waaronder deze raadsvrouw. Het zogeheten noodzaak-criterium is van toepassing. In het licht van de onderbouwing van het verzoek, zie genoemde vindplaats, acht het hof het niet noodzakelijk deze persoon als getuige te horen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Mr. Wolffs heeft in de zaak van [medeverdachte 6] verzocht om de medeverdachte [medeverdachte 2] als getuige te horen. Dit verzoek wordt afgewezen op de hiervoor onder 2 vermelde gronden. Voorts heeft mr. Wolffs bij pleidooi blijkens blz. 27 van haar pleitnota verzocht de agenda, aangetroffen in de map in de aktetas in de Volvo, in te zien. Het hof zal de beweerdelijk door [medeverdachte 6] gemaakte aantekeningen in de agenda niet gebruiken voor het bewijs. Daarmee is het verzoek niet relevant voor enige door het hof te nemen beslissing en is er geen noodzaak voor toewijzing van het verzoek.
Mr. Nooitgedagt heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van [verdachte] als verdachte en
mr. [officier van justitie] als getuige. Aan de voorwaarde waaronder deze verzoeken zijn gedaan, is voldaan.
Het verzoek tot het horen van mr. [officier van justitie] als getuige wordt afgewezen op de hiervoor onder 4 vermelde gronden.
Wat betreft het horen van [verdachte] als verdachte maakt het hof onderscheid tussen enerzijds het aanwezigheidsrecht als verdachte ter zitting in Nederland en anderzijds het afleggen als verdachte van een verklaring via videoverhoor vanuit Peru.
Het hof gaat daarbij uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
  • [verdachte] is op 12 november 2005 in [locatie bedrijf 6] aangehouden en hij heeft zich tot 11 november 2008 in Nederland in voorlopige hechtenis bevonden. Met ingang van deze datum is hij onder voorwaarden geschorst uit de voorlopige hechtenis. Indertijd woonde hij met zijn gezin in Lyon, Frankrijk. Om hem moverende redenen is hij naar Peru gereisd, wetend dat er in Peru (mede) ten laste van hem aanzienlijke beslagen op vermogensbestanddelen waren gelegd en er een strafrechtelijk opsporingsonderzoek wegens witwassen naar hem liep, met alle risico’s van arrestatie van dien. Bij de uitreis vanuit Peru op 23 november 2013 met als uiteindelijke bestemming Nederland ten behoeve van de zitting van 25 november 2013 is hij aangehouden. Sedertdien heeft hij zich in detentie in Peru bevonden.
  • In de periode van 25 november 2013 tot en met
6 december 2013 was de inhoudelijke behandeling van de zaak gepland. Deze inhoudelijke behandeling heeft onder meer vanwege de op dat moment bestaande onduidelijkheid over de situatie en positie van [verdachte] geen doorgang gevonden op verzoek van de verdediging (blz. 6 genoemd proces-verbaal).
  • Behalve [verdachte] staan nog zes andere personen terecht. De behandeling van die zaken heeft gelijktijdig, maar niet gevoegd plaatsgevonden. De omstandigheid dat de inhoudelijke behandeling van de zaak eind 2013 niet kon worden voortgezet, heeft ook vertraging in de inhoudelijke behandeling van de zaken van die medeverdachten teweeggebracht.
  • Ter zitting van 25 november 2013 heeft de raadsman van [verdachte] verklaard (blz. 16 proces-verbaal):
  • Bij brief van 18 maart 2014 is door het hof aan de raadsman van [verdachte] onder meer bevestigd dat de inhoudelijke behandeling in oktober 2014 plaats zou vinden.
  • Bij brief van 24 maart 2014 heeft de advocaat-generaal de raadsman van [verdachte] bericht geen uitleveringsverzoek aan Peru te zullen doen ten behoeve van [verdachte].
  • Op 15 oktober 2014 heeft het hof een e-mail d.d.
25 februari 2014 van de Peruviaanse autoriteiten ontvangen (vertaald vanuit het Spaans), inhoudend het bericht dat het mogelijk is [verdachte] via een video-verbinding in de Peruviaanse gevangenis te horen.
  • Bij fax van donderdag 16 oktober 2014 heeft de raadsman van [verdachte] de advocaat-generaal en het hof onder meer bericht dat zijn cliënt bereid is om een verklaring af te leggen middels videoverbinding. Op maandag 20 oktober 2014 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak een aanvang genomen.
  • Op dit moment staat er geen rechtshulpverzoek uit op basis waarvan [verdachte] als verdachte door middel van een videoverbinding gehoord kan worden in Peru.
  • Het Openbaar Ministerie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar en 9 maanden plus een boete van € 50.000,= geëist tegen [verdachte].
Het gegeven dat na de weigering een verklaring vanuit detentie in Peru af te leggen op 25 november 2013 eerst op 16 oktober 2014 bericht is dat [verdachte] zijn proceshouding gewijzigd had, brengt mee dat het niet mogelijk is om het aanwezigheidsrecht van [verdachte] effect te doen hebben zonder dat dit wederom leidt tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
De omvang van de zaak is zodanig dat afsplitsing van de zaken van één of meer verdachten vanuit een oogpunt van consistente beoordeling van het geheel niet aan de orde is. De beslissing de behandeling van de zaak [verdachte] aan te houden heeft derhalve ook consequenties voor de behandeling van de zaak van de medeverdachten. Alle ter terechtzitting aanwezige medeverdachten hebben aangegeven te lijden onder de lange duur van de procedure. Op 25 november 2013 hebben zij al meegemaakt dat de geplande inhoudelijke behandeling geen doorgang vond onder meer als gevolg van de arrestatie van [verdachte] en de op dat moment bestaande onzekerheid over zijn positie en de eventuele duur van zijn detentie. Dit heeft geleid tot een uitstel van 11 maanden.
Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling ter terechtzitting dient een afweging gemaakt te worden tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het aanwezigheidsrecht van de verdachte en het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting (HR 22 januari 2013, ECLI:NL:HR:BY5709).
Wat betreft het aanwezigheidsrecht van [verdachte] als verdachte ter terechtzitting in Nederland wijst het hof erop dat de advocaat-generaal bij brief van 24 maart 2014 zeer duidelijk heeft bericht geen uitleveringsverzoek aan Peru te zullen doen, terwijl aan de raadsman namens het hof op 18 maart 2014 bericht is dat de inhoudelijke behandeling gepland was voor oktober 2014. In Nederland is de verdediging in de periode na
24 maart 2014 niet opgekomen tegen het niet doen van een uitleveringsverzoek. Het hof begrijpt dat in Peru wel gepoogd is om [verdachte] vrij, althans het land uit te krijgen.
Afwegend enerzijds het zwaarwegend belang van [verdachte] om als verdachte in zijn eigen zaak ter terechtzitting aanwezig te zijn, maar anderzijds het belang van de samenleving bij een doeltreffende en spoedige berechting, de belangen van de medeverdachten en de duur van de periode dat bekend is dat het Openbaar Ministerie geen uitlevering zal vragen, is het hof van oordeel dat het belang dat deze zaak uit 2005 thans zonder verder uitstel berecht wordt, voorrang heeft.
Wat betreft het belang dat [verdachte] als verdachte in zijn zaak vanuit detentie in Peru een verklaring via videoverbinding kan afleggen, overweegt het hof als volgt.
Vanaf 24 maart 2014 heeft de verdediging zich kunnen en moeten realiseren dat, uitgaande van de situatie in Nederland, de inhoudelijke behandeling in oktober 2014 zou plaatsvinden, terwijl [verdachte] nog in detentie in Peru verbleef. Evenzeer heeft de verdediging zich toen moeten realiseren dat een verhoor van [verdachte] als verdachte door middel van een videoverbinding tot de mogelijkheden behoorde, maar dat daar wel een rechtshulpverzoek en technische voorzieningen voor benodigd waren (zie hiervoor onder 1 e). Echter, zolang de verdediging niet kenbaar maakt dat [verdachte] bereid is om aldus een verklaring af te leggen, zal iedereen – met recht – uitgaan van de door de raadsman op 25 november 2013 ter zitting afgelegde verklaring dat [verdachte] niet verhoord wenst te worden via videoconferentie of een rogatoire commissie en niet zal verklaren zolang hij gedetineerd is.
Door eerst op 16 oktober 2014 kenbaar te maken dat de proceshouding van [verdachte] veranderd is, is het de autoriteiten onmogelijk gemaakt tijdig een rechtshulpverzoek te doen uitgaan ten behoeve van een videoverhoor in de periode rond 20 oktober 2014. Derhalve ligt de vraag thans voor of alsnog en wederom de behandeling van de zaak dient te worden aangehouden ten behoeve van een videoverhoor van [verdachte] als verdachte. Afwegend enerzijds het zwaarwegend belang van [verdachte] om als verdachte te kunnen verklaren en naar voren te brengen wat hij dienstig acht en anderzijds de omstandigheid dat de inhoudelijke behandeling in november 2013 op verzoek van de raadsman van [verdachte] vanwege diens detentie toen niet is voortgezet, alsmede het belang van de samenleving bij een doeltreffende en spoedige berechting en de belangen van de medeverdachten, is het hof van oordeel dat het belang dat deze zaak uit 2005 thans berecht wordt, voorrang heeft.
Voorts heeft mr. Nooitgedagt, de raadsman van [verdachte], in aanvulling op de pleitnotities een voorwaardelijk verzoek gedaan tot overlegging van stukken (naar het hof begrijpt: afkomstig uit Peru) voor het geval het hof de feitelijke grondslag van het verweer niet aannemelijk acht. Zoals uit het hiernavolgende blijkt, is die voorwaarde vervuld.
Naar het hof begrijpt strekt het verzoek ertoe door middel van bescheiden de stelling te onderbouwen dat [verdachte] zich bezig hield met reguliere handel. Het hof past het in artikel 315 Wetboek van Strafvordering vervatte criterium toe tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen op bladzijde 5 en 6 van dit arrest. Naar het oordeel van het hof is het verzoek onvoldoende concreet onderbouwd en is ook overigens de noodzaak niet gebleken.
Ook heeft de raadsman van [verdachte] in aanvulling op de pleitnotities een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen als getuige van [man 3]. Het verzoek wordt afgewezen op de onder 25 weergegeven gronden.
Dit betekent dat de verzoeken tot heropening van het onderzoek en aanhouding worden afgewezen.

6.Bespreking van de gevoerde verweren

6.1
Onvoltooid onderzoek
De raadsman van de verdachte [medeverdachte 3], mr. Taekema, heeft betoogd dat het onderzoek onvoltooid is, zodat het onderzoek heropend moet worden. Alle raadslieden in de zaken van de medeverdachten hebben zich hierbij aangesloten, al dan niet onder aanvulling van gronden. Het hiernavolgende geldt in alle zaken.
Het hof verwerpt het verweer dat het onderzoek onvolledig is geweest en het acht zich voldoende voorgelicht, ook inzake de internationale samenwerking.
Het hof stelt vast dat in deze zaak geen Joint Investigation Team is opgericht. Het bepaalde in de artikelen 552qa tot en met 552qe van het Wetboek van Strafvordering mist derhalve toepassing.
[medeverdachte 3], noch een van zijn medeverdachten, heeft gesteld door [getuige 3] te zijn uitgelokt tot handelingen waarop zijn opzet niet was gericht. Beoordeling aan de hand van het Tallon-criterium is derhalve niet aan de orde. Het hof wijst erop dat geen verklaringen van [getuige 3] als bewijsmiddel worden gebruikt.
Dat bij het Openbaar Ministerie/de advocaat-generaal sprake is van wetenschap van relevante informatie die buiten beeld van het hof en de verdediging wordt gehouden, is niet aannemelijk geworden.
Mr. Taekema heeft het hof verzocht het requisitoir in de zaak [zaaksdossier 2] als processtuk als integraal ingelast te beschouwen in de zaak [medeverdachte 3].
Het hof wijst dit verzoek af, van oordeel zijnde dat de noodzaak daartoe niet gebleken is en dat ook overigens de relevantie hiervan niet is gebleken. Waar [medeverdachte 3] wordt verdacht van betrokkenheid in Nederland bij in november 2005 gepleegde strafbare feiten, is het gestelde ontbreken van betrokkenheid van [medeverdachte 3] bij eerder gepleegde strafbare feitendoor een – volgens de raadsman – deels identieke, deels andere dadergroep niet relevant in belastende of ontlastende zin voor enige door het hof thans in de onderhavige zaak te nemen beslissing. Hetzelfde geldt op gelijke gronden voor de medeverdachten ten aanzien van wie de latastransporten niet afzonderlijk ten laste zijn gelegd of als zodanig aan de orde zijn in hoger beroep. In de zaken van de verdachten ten aanzien van wie de latastransporten wel aan de orde zijn, is het betreffende requisitoir vanzelfsprekend reeds processtuk.
6.2
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman in de zaak [medeverdachte 3], mr. Taekema, heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Veel raadslieden van medeverdachten hebben zich hierbij aangesloten onder aanvulling van gronden. Het hiernavolgende geldt in alle zaken, waarbij ten aanzien van eventuele aanvulling van gronden is aangegeven in welke zaak dit heeft plaatsgevonden.
Het hof herhaalt zijn vaststelling dat in deze zaak geen Joint Investigation Team is opgericht. De stelling dat sprake is van een zodanig nauwe samenwerking en informatieverstrekking dat gesproken kan worden over één locatieoverstijgend opsporingsteam is niet aannemelijk geworden. De hiermee samenhangende stelling van de verdediging dat aan de betrouwbaarheid van de processen-verbaal in het Nederlandse strafdossier ernstig moet worden getwijfeld, is evenmin aannemelijk geworden. Van een schending van het recht op een eerlijk proces is geen sprake geweest. De teamleiders van het Nederlandse, Spaanse en Britse politieonderzoek zijn door de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de verdediging gehoord. De Engelse teamleider is – mede als gevolg van de toepasselijke ‘Disclosure Rules’ – niet (volledig) bevraagd kunnen worden door de verdediging. Bij alle verdachten gaat het echter om in Nederland gepleegde strafbare feiten. Geen van de verdachten stelt te zijn uitgelokt door [getuige 3] tot iets waarop zijn opzet niet was gericht. Toetsing aan het Tallon-criterium is daarmee niet aan de orde. [getuige 3] heeft geen verklaringen afgelegd.
Er doet zich niet een situatie van onthouding van relevante informatie voor. Dat bij het Openbaar Ministerie/de advocaat-generaal sprake is van wetenschap van relevante informatie die buiten beeld van het hof en de verdediging wordt gehouden, is niet aannemelijk geworden.
Zowel Spanje als het Verenigd Koninkrijk zijn tot het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) toegetreden. De wijze waarop van de door die landen verschafte onderzoeksresultaten in Nederland in deze strafzaak gebruik wordt gemaakt, vormt geen inbreuk op verdachtes recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Er doet zich niet de situatie voor dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld. Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dan wel enig ander in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering genoemd rechtsgevolg, is derhalve in zoverre niet aan de orde.
Wat betreft de op zichzelf vaststaande schending van de redelijke termijn verwijst het hof naar hetgeen hierna wordt overwogen.
Mr. Wolffs heeft in de zaak van [medeverdachte 6] er in dit kader ook een beroep op gedaan dat [verdachte] en [medeverdachte 2] niet als getuigen zijn gehoord. Het hof handhaaft de eerder in dit arrest genomen beslissingen aangaande het niet meer horen van deze personen als getuige. Het hof handhaaft eveneens zijn beslissing in dit arrest aangaande de volledigheid van het onderzoek. De omstandigheid dat deze personen niet als getuige gehoord zijn, levert geen onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op. Deze omstandigheid kan derhalve niet toe- of afdoen aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
In aanvulling op het voorafgaande is in de zaak van [medeverdachte 1] door mr. Mannheims betoogd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard wegens – kort gezegd – gebrekkige verslaglegging door het rechercheteam inzake de start van het onderzoek en de internationale contacten, de ernstige schending van de redelijke termijn en het door verdachte gedurende 6½ jaar moeten leven met de mogelijkheid dat hij een zeer forse reststraf alsnog moet uitzitten.
Het hof stelt vast dat van een onherstelbaar vormverzuim inzake de verslaglegging geen sprake is, nu de teamleiders van het Britse, Spaanse en Nederlandse politieonderzoek door de raadsheer-commissaris gehoord zijn, alsook diverse andere politieambtenaren. Voorts heeft de advocaat-generaal verantwoording afgelegd ter zitting.
Er is dus in zoverre geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dan wel van enige schending van beginselen van een goede procesorde of enig ander beginsel dat het wettelijk systeem en de eerlijkheid van het proces in de kern raakt.
Vaststaat dat de redelijke termijn geschonden is en dat alle verdachten te maken hebben met de gevolgen daarvan. Gelet op het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, is het hof van oordeel dat het hieraan te verbinden rechtsgevolg niet de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dient te zijn, maar strafvermindering. In het hiernavolgende zal hierop in meer detail worden ingegaan.
De omstandigheid dat [verdachte] niet is opgeroepen in de gevangenis in Peru waar hij gedetineerd is, leidt niet tot een ander oordeel. Op 20 oktober 2014 is ter terechtzitting in alle openheid besproken dat er geen oproep was uitgegaan voor de diverse zittingsdagen naar die gevangenis, maar wel naar de andere van [verdachte] bij justitie bekende en opgegeven adressen. De raadsman heeft toen verklaard geen beroep te doen op het ontbreken van een oproeping in Peru, dat zijn cliënt op de hoogte was van de zitting en dat hij bepaaldelijk gemachtigd was. De raadsman heeft ter zitting van 31 oktober 2014 een gelijke verklaring afgelegd voor wat betreft de zitting van 7 november 2014, waarop het onderzoek ter terechtzitting gesloten is. Het hof heeft deze verklaringen opgevat en mogen opvatten als een verklaring strekkende tot afstand van een beroep op een onjuiste betekening van de oproepen.
Voor het overige verwijst het hof naar hetgeen hiervoor is overwogen inzake het aanwezigheidsrecht van [verdachte].
Mr. Nooitgedagt stelt dat in de zaak [verdachte] het vertrouwen is gewekt dat het Openbaar Ministerie een rechtshulpverzoek ter fine van uitlevering aan de Peruaanse autoriteiten zou richten.
Het hof stelt vast dat in maart 2014 door het Openbaar Ministerie is besloten om dit niet te doen, omdat geen medewerking vanuit Peru te verwachten viel. Gezien de motivering van dit besluit in de brief van 24 maart 2014 is het hof van oordeel dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot dit besluit is kunnen komen nadat eerder op serieuze wijze de mogelijkheden tot uitlevering zijn onderzocht. Op meer kan [verdachte] als persoon met de Nederlandse nationaliteit geen aanspraak maken. Hetgeen de raadsman aanvoert op de blz. 17 tot en met
23 van zijn pleitnota leidt niet tot een ander oordeel. Van enige schending van beginselen van behoorlijke procesorde door dit besluit te nemen is op zich zelf genomen geen sprake. Vraag is evenwel of dit anders wordt door de voorgeschiedenis.
Uit de door mr. Nooitgedacht overgelegde email-correspondentie, in het bijzonder de emails als weergegeven op blz. 14 tot en met 16 van de pleitnotities, blijkt dat de toenmalig advocaat-generaal de mogelijkheid van een uitlevering van [verdachte] aan Nederland in december 2013 en januari 2014 serieus onderzocht heeft en dat hij zich gezet heeft aan de voorbereiding van een rechtshulpverzoek. Hij hoopte dit, blijkens de email d.d. 27 januari 2014, zelf nog af te kunnen werken.
Hoewel de raadsman stelt dat bij hem door de email van
27 januari 2014 het vertrouwen is gewekt dat het Openbaar Ministerie de uitlevering van [verdachte] zou vragen aan Peru, heeft hij enige dagen daarvoor, te weten op
24 januari 2014, aan de toenmalig advocaat-generaal het volgende gemailed: “.. heb ik … begrepen dat de Peruaanse autoriteiten zouden hebben bericht niet welwillend (te staan) tegenover het medewerken aan een uitlevering van Ment naar Nederland. Zodra ik daarvan schriftelijke bevestiging heb ontvangen zal ik u die toezenden.”.
Het hof leidt hieruit af dat het op 24 januari 2014 bij zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie bekend was dat er ernstig rekening gehouden zou moeten worden met de mogelijkheid dat een verzoek om uitlevering niet tot het gewenste resultaat zou leiden.
Wat er ook zij van het door de verdediging gestelde vertrouwen in het doen uitgaan van een rechtshulpverzoek door het Openbaar Ministerie, van een
gerechtvaardigdvertrouwen in een goede afloop is bij de verdediging op geen enkel moment sprake geweest. Onder deze omstandigheden en gezien de motivering van de beslissing van het Openbaar Ministerie in de brief van 24 maart 2014 om geen verzoek tot uitlevering te doen uitgaan, is geen sprake van een schending van eerder gewekt gerechtvaardigd vertrouwen bij [verdachte] door het Openbaar Ministerie. Het verweer kan dan ook niet leiden tot niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De raadsman van [verdachte] stelt dat in januari 2006 in Peru een deal is gesloten tussen de Nederlandse en Peruaanse autoriteiten, inhoudend dat afgesproken is dat “Nederland de drugs doet en Peru het geld”. Voorts stelt de raadsman dat in strijd met de afspraak is ingestemd met vervolging in Peru voor dezelfde feiten als die thans aan het oordeel van het hof zijn onderworpen, te weten de Latas-transporten, alsmede vervolging in Peru wegens witwassen terwijl in Nederland een ontnemingsvordering is ingesteld. Door de feitelijke overdracht van het dossier [zaaksdossier 3] en deze afspraken over de vervolging wordt [verdachte] in twee Staten voor hetzelfde feitencomplex vervolgd, aldus de verdediging.
Het hof gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
  • [verdachte] is op 12 november 2005 aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij invoer in Nederland van een grote hoeveelheid cocaïne. Vanaf die datum tot en met 11 november 2008 heeft hij zich in Nederland in voorlopige hechtenis bevonden.
  • De aan het oordeel van het hof onderworpen strafbare feiten staan vermeld in de tenlastelegging en zijn in dit arrest weergegeven en betreffen – kort gezegd – invoer in Nederland van hoeveelheden cocaïne in 2004 en 2005.
  • Het ontnemingsdossier, gebaseerd op het onder 2 ten laste gelegde feit, is op dit moment niet onderworpen aan het oordeel van het hof en bevindt zich bij de rechtbank Rotterdam.
  • Naar Nederlands recht is ‘witwassen’ een ander strafbaar feit dan betrokkenheid bij invoer in Nederland van een (grote) hoeveelheid cocaïne.
  • Op 12 januari 2006 zouden in Peru afspraken zijn gemaakt over de vervolging tussen de daartoe bevoegde autoriteiten.
  • In Peru zijn beslagen gelegd op bezittingen van [verdachte] en familieleden. Naar het hof begrijpt heeft dit plaatsgevonden nà de genoemde bijeenkomst in januari 2006.
  • [verdachte] bevindt zich sedert 23 november 2013 in Peru in detentie. Naar het hof begrijpt is er nog geen definitieve aanklacht, maar wordt hem in Peru witwassen verweten van gelden verkregen uit cocaïne transporten. In ieder geval is in Peru nog niet ten gronde onherroepelijk over de hem verweten feiten beslist.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden leidt het hof allereerst af dat geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft hierbij de criteria geformuleerd in HR 1.2.2011, ECLI:NL:HR:BM9102 toegepast. Het verbod cocaïne in te voeren als neergelegd in de Opiumwet strekt ter bescherming van de volksgezondheid tegen voor de volksgezondheid schadelijke stoffen. Witwassen is een vorm van begunstiging waarbij de integriteit van het financiële en economische verkeer voorop staat. De juridische aard van de feiten wijst er dus op dat het gaat om verschillende gedragingen in de zin van genoemd artikel. Dat beide feiten naar Nederlands recht misdrijven betreffen, doet daar niet aan af, aangezien de hoogte van de strafbedreiging sterk uiteenloopt.
De feiten waarvoor [verdachte] zich in deze zaak dient te verantwoorden zijn gepleegd in Nederland. Naar het hof begrijpt zou het witwassen in Peru gepleegd zijn. Dit verschil is dermate groot dat ook op deze grond niet de conclusie getrokken kan worden dat sprake is van hetzelfde feit als bedoeld in art. 68 Wetboek van Strafrecht.
Voor zover de verdediging zou betogen dat [verdachte] in Peru vervolgd wordt wegens de als uitvoer van cocaïne geduide Latas-transporten (het hof begrijpt aldus de vijfde alinea op blz. 33 van de pleitnota – “Immers hebben de Nederlandse autoriteiten …”-), dan geldt het volgende.
Het verbod cocaïne uit te voeren en het verbod cocaïne in te voeren zijn gegeven met het oog op de belangen van de volksgezondheid. De geschonden rechtsbelangen zijn echter andere. Uitvoeren is bovendien iets anders dan invoeren. Ook de pleegplaats – Peru versus Nederland – is zeer verschillend. Deze verschillen brengen mee dat geen sprake is van hetzelfde feit als bedoeld in art. 68 Wetboek van Strafrecht. Daarnaast geldt dat ingevolge het derde lid van art. 68 Wetboek van Strafrecht niemand kan worden vervolgd wegens een feit dat te zijnen aanzien in een vreemde Staat onherroepelijk is afgedaan. In deze zaak is daarvan geen sprake blijkens de hiervoor vastgestelde feiten.
Slotsom is dat geen strijd is met ne bis in idem. De vraag of hetzelfde heeft te gelden ten aanzien van de ontnemingsvordering op basis van de Latas transporten ten opzichte van het witwas-verwijt in Peru ligt niet ter beoordeling voor.
Van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde (nemo debet bis vexari) kan gezien het voorafgaande evenmin sprake zijn. Voor niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, bewijsuitsluiting dan wel strafmaat vermindering is geen grond. Het verzoek mw mr [officier van justitie] te horen wordt afgewezen op de hiervoor onder 4 weergegeven gronden.
Tot slot klaagt de raadsman in het kader van het niet ontvankelijkheidsverweer over de schending van de verbaliseringsplicht ex art. 152 Wetboek van Strafvordering.
Het hof stelt het volgende voorop.
De verbaliseringsplicht ziet op al het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Ook wanneer de gebeurtenissen redelijkerwijs niet van belang kunnen zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing, dan nog moet worden voorzien in een zodanige verslaglegging dat doeltreffend kan worden gereageerd op een verzoek van de rechter in het eindonderzoek tot nadere verantwoording terzake.
Het hof stelt vast dat [getuige 1] als getuige heeft verklaard dat van de bijeenkomst in Peru geen verslaglegging heeft plaatsgevonden. Ook de advocaat-generaal erkent op blz. 18 van haar requisitoir in de zaak [zaaksdossier 1] dat de taakverdeling niet schriftelijk is vastgelegd. In het licht van het ne-bis-in-idem verweer is de samenvatting van de gemaakte afspraken door het Openbaar Ministerie: “Wij de drugs, zij het geld”, tamelijk primitief. Dit geldt temeer wanneer bedacht wordt dat inmiddels een ontnemingsvordering aanhangig is gemaakt bij de rechtbank Rotterdam.
Het hof stelt vast dat het niet vastleggen van de gemaakte afspraken een vormfout oplevert. Het hof volstaat ermee deze fout te constateren en verbindt daar in deze zaak geen verdere consequenties aan. Dit brengt mee dat voor niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, bewijsuitsluiting dan wel strafmaat vermindering geen grond is.
6.2.1
Gebrekkige verslaglegging
Voor zover door de verdediging is gewezen op de gebrekkige wijze van verslaglegging door de recherche met betrekking tot de vernietiging van de aangetroffen cocaïne, wordt die conclusie door het hof gedeeld. Deze verantwoording is ronduit ondoorzichtig te noemen.
Het hof heeft de op de vernietiging betrekken hebbende stukken dan ook niet gebezigd voor het bewijs. Wel wordt overwogen dat deze ondoorzichtige verantwoording van de vernietiging van de cocaïne niet afdoet aan het oordeel omtrent de zogeheten ‘chain of custody’, omdat die keten van bewijs reeds volgt uit de wel door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Gelet op de gebreken in de verslaglegging kunnen deze stukken omtrent de vernietiging ook niet bijdragen aan het oordeel dat aan de juistheid van de in de kluisregistratie vermelde wegingen dient te worden getwijfeld.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd, dat een rechterlijke controle door de gebrekkige verslaglegging omtrent de vernietiging van de uit de [CONTAINER 2] afkomstige cocaïne niet dan wel onvoldoende mogelijk is geweest en dat dit op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering uiteindelijk – al dan niet in samenhang met andere gebreken in het onderzoek – dient te leiden tot het oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, wordt het volgende overwogen. De gebreken met betrekking tot de verslaglegging van de vernietiging van de cocaïne leveren zelfstandig, noch in samenhang met andere in het onderzoek gebleken gebreken, een niet voor herstel vatbare vormfout in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op. Een rechterlijke controle op de zogeheten ‘chain of custody’ alsmede de wegingen zoals vermeld in de kluisregistratie heeft, zoals hierna zal worden uiteengezet, immers plaatsgevonden. Waar geen sprake is van een vormfout in voormelde zin, komt de vraag welk rechtsgevolg daaraan dient te worden verbonden niet aan de orde. Het verweer wordt verworpen.
6.2.2
Doorlaten
Voor zover door de verdediging is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard nu het Openbaar Ministerie cocaïne “gecontroleerd" heeft doorgelaten zonder dat daarvoor schriftelijke toestemming is verleend dan wel dat zij anderszins het bepaalde in artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering heeft geschonden, wordt het volgende overwogen.
Dit verweer wordt verworpen. In de onderhavige zaak is geen sprake van doorlaten. Onder ‘doorlaten’ moet blijkens de parlementaire geschiedenis worden verstaan "het onder regie van politie en justitie bewust op de markt laten komen van illegale goederen". In dit geval is de cocaïne na ontdekking in beslag genomen, met uitzondering van een blik met ongeveer 303 gram cocaïne, dat is teruggeplaatst op een pallet, teneinde in het belang van het onderzoek op een later tijdstip in beslag te worden genomen, hetgeen ook daadwerkelijk is gebeurd. Op geen enkel moment heeft het gevaar bestaan dat de cocaïne op de markt zou komen. Artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering is in het onderhavige geval dan ook niet van toepassing.
Ook voor zover door de verdediging (subsidiair) is aangevoerd dat er is gehandeld in strijd met de strekking van voornoemd artikel, wordt het verweer verworpen nu de teruggeplaatste hoeveelheid verdovende middelen vanaf het moment van terugplaatsing tot aan het moment van aanhouding van de verdachte voortdurend onder observatie en controle van opsporingsambtenaren is geweest teneinde te voorkomen dat de middelen in het criminele en/of druggebruikerscircuit terecht zouden komen.
Van een niet meer te herstellen vormfout in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is mitsdien geen sprake, zodat de vraag of en zo ja welke rechtsgevolgen daaraan verbonden dienen te worden, niet aan de orde komt.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat de wettelijke verplichting tot in beslagneming in artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering niet in het leven is geroepen tot bescherming van de belangen van de verdachte. De verdachte van wie dus geen rechtens te beschermen belang in het geding is, kan zich - behoudens bijzondere omstandigheden die zijn gesteld noch gebleken - niet op de niet of niet juiste naleving van het verbod op doorlaten beroepen voor het betoog dat dit moet leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.
6.2.3
Artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering
Het hof heeft gezien het voorafgaande en het hiernavolgende niet kunnen vaststellen dat de verbaliseringsplicht ex artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering is geschonden voor wat betreft de aangetroffen (aantallen blikjes met) cocaïne, de chain of custody en het onderzoek door het NFI van monsters, zodat ook dat onderdeel van het verweer wordt verworpen.
6.3
Invoer van blikken (zaak [zaaksdossier 1])
Met betrekking tot de zaak [zaaksdossier 1] is door de verdediging – zakelijk weergegeven – bepleit dat de zogeheten ‘chain of custody’ die betrekking heeft op de in een tweetal containers aangetroffen cocaïne, door de opsporingsambtenaren in de diverse processen-verbaal onvolledig en onjuist is verantwoord waardoor de verdachte in zijn belangen (een eerlijk proces) is geschaad. Daaraan dient primair de conclusie te worden verbonden dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte. Subsidiair is vrijspraak bepleit. Meer subsidiair is bepleit dat een hoeveelheid van ongeveer 1650 kilo van een materiaal bevattende cocaïne niet bewezen kan worden, omdat een dergelijke hoeveelheid niet uit de bewijsmiddelen kan blijken, aldus op hoofdlijnen het standpunt van de verdediging.
Alvorens op het verweer alsmede de onderdelen daarvan in te gaan, wordt door het hof vastgesteld van welke feiten wordt uitgegaan.
Op grond van de bewijsmiddelen - waarnaar wordt verwezen in de voetnoten van deze paragraaf - stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. [3]
6.3.1
Verzending van conserven vanuit Peru
a. Een drietal containers met de nummers [container 1] (verder: de [container 1]), [container 2] (verder: de [container 2]) en [container 3] (verder: de [container 3]) is verscheept vanaf Callao (Peru) naar Rotterdam met de ‘[schip 1]’. De [schip 1] vertrok op 11 oktober 2005 vanuit Peru. Het bedrijf [bedrijf 5] te Rotterdam had via een zakenpartner genaamd [bedrijf 4] uit Hamburg opdracht gekregen om deze drie containers in te klaren en tevens de opdracht gekregen om deze containers te vervoeren en af te leveren bij [bedrijf 6], [locatie bedrijf 6]. [bedrijf 6] had de beschikking over de originele bescheiden betreffende dit transport en had ten behoeve van dit transport contact met het bedrijf [bedrijf 5]. Dit bedrijf heeft documenten die betrekking hadden op dit transport ter beschikking gesteld aan opsporingsambtenaren die belast waren met het onderzoek naar het transport. [4]
Op de packing list met daarop een bedrijfslogo “[bedrijf 7]” behorende bij de [container 1] staat onder meer vermeld dat de container 20 pallets bevat met telkens 1.800 blikken Pimiento Piquillo Tiras (pikante paprika’s), in totaal dus 36.000 blikken. Op deze paklijst staat [bedrijf 7], vermeld als verkoper en [bedrijf 8], vermeld als koper. [5] De bij deze partij conserven behorende factuur van [bedrijf 7] vermeldt een totaalbedrag van 20.151,- USA dollar. [6]
Op een soortgelijke packing list behorende bij de [container 2] staat onder meer vermeld dat de container 20 pallets bevat met telkens 2.970 blikken (fiesta) Esparrago Blanco Entero (witte asperges), in totaal dus 59.400 blikken. Op deze paklijst staan dezelfde partijen vermeld als genoemd onder b. [7] De bij deze partij conserven behorende factuur van [bedrijf 7] vermeldt een totaalbedrag van 22.953,60 USA dollar. [8]
Op een soortgelijke packing list behorende bij de [container 3] staat onder meer vermeld dat de container 20 pallets bevat met telkens 245 blikken (A-10), Esparrago Blanco Puntas y Trozos (06-12 mm). Op deze paklijst staan dezelfde partijen vermeld als genoemd onder b. [9] De bij deze partij conserven behorende factuur van [bedrijf 7] vermeldt een totaalbedrag van 13.003,- USA dollar. [10]
Getuige [getuige 10] heeft verklaard dat [verdachte] hem belde in verband met drie containers in de haven te Rotterdam en dat hij ook door iemand die zich voorstelde als [getuige 16] daarover was gebeld. Voorts heeft hij verklaard dat hij in oktober 2005 op uitnodiging van [verdachte] naar Peru is gegaan, dat hij naar het kantoor van [bedrijf 9] is gegaan waar [verdachte] directeur is en dat [bedrijf 9] een exportbedijf is. Voorts heeft hij verklaard dat hij in de buurt van Ica een packingstation voor asperges heeft bezocht en dat hij in Lima naar een canningfabriek is geweest waarvan [verdachte] de eigenaar is en alwaar hij van [verdachte] een rondleiding heeft gekregen. [11]
6.3.2
Aankomst en aflevering van conserven te Rotterdam en [locatie bedrijf 6]
Motorschip [schip 1], met aan boord de drie genoemde containers, is op 1 november 2005 binnengekomen en lag aangemeerd in de [haven 1] op het terrein van de [bedrijf 10] binnen de gemeente Rotterdam. [12]
Een aantal pallets met ronde (paprika)blikken in de [container 1] en pallets met platte (asperge)blikken in de [container 2] bleken zoals hierna wordt vermeld, contrabande te bevatten. De blikken met contrabande bleken steeds in het midden op de pallets te zijn geplaatst. Na verwijdering van de contrabande werden de containers op vrijdag 11 november 2005 vervoerd naar een loods gevestigd aan de [locatie bedrijf 6]. [13]
Op 12 november 2005 werd genoemde loods door de recherche doorzocht. In het voorste gedeelte van de loods, gezien vanaf de inrit, werden 60 pallets met blikken aangetroffen, 20 pallets beladen met kleine zilverkleurige ronde blikken; 20 pallets beladen met grote zilverkleurige ronde blikken en 20 pallets beladen met goudkleurige rechthoekige platte blikken. Op de pallet voorzien van nummer 05 (door de politie aangeduid met nr. 7) lag een geopende gele envelop met daarin diverse documenten. Op de pallet die door de politie met nummer 50 is aangeduid, lag een opschrijfboekje. [14]
i. In de genoemde gele envelop zaten onder meer paklijsten en facturen die identiek zijn aan de hiervoor onder b, c en d genoemde documenten. [15] Voorts is in de gele envelop een kopie van een handgeschreven lijst (lijst 1a) aangetroffen die betrekking heeft op de [container 2] en is in de gele envelop eveneens een kopie van een handgeschreven lijst (lijst 7) aangetroffen die betrekking heeft op de [container 1]. Het origineel van de in de gele enveloppe aangetroffen lijst 1a is aangetroffen in de woning van [verdachte] in de map “Clientes [firma]”. [16]
Het onder h. genoemde opschrijfboekje (C.C3.18) bevat op de eerste bladzijde handgeschreven rekensommen, waaronder 96 x 7 = 672. [17]
Bij de doorzoeking in de loods werd een beige jack aangetroffen en in beslag genomen met daarin onder meer een briefje met aantekeningen (goedcode C.C.1.4). Op het briefje staan horizontaal naast elkaar de getallen 14 t/m 20. Onder de getallen 14 t/m 19 staat telkens 4 maal het getal 78 en tenslotte het getal 312 zijnde de som van 4 maal 78. Onder het getal 20 staat 3 maal het getal 78 en 1 maal het getal 61 en uiteindelijk de som van die getallen: 295. Naast de voornoemde kolommen met getallen staat het getal 2.167 (de som van 6 maal 312 plus 1 maal 295) en daarachter het woord ‘circular’, zijnde het Spaanse woord voor rond. [18]
6.3.3
De [container 1]
De [container 1] is door ambtenaren van de Douane op 8 november 2005 onderworpen aan een controle nadat deze container was gelost uit het motorschip [schip 1]. De douaneambtenaren zagen in de [container 1] pallets met daarop blikken zonder etiketten. Op zeven pallets waren de spanbanden op een andere manier bevestigd dan op de overige dertien pallets. Verbalisant [verbalisant 1] heeft van een van de pallets waar de spanbanden op een andere manier waren bevestigd aan de bovenkant een stuk karton verwijderd om bij de blikken te komen en enkele blikken uit het pallet genomen. Na opening bleek een blik paprikastukken te bevatten. Vervolgens heeft deze verbalisant weer stukken karton en blikken verwijderd en zag hij blikken van een andere vorm en kleur. Hij heeft een blik uit het pallet genomen en hoorde een bonkend geluid toen hij daarmee had geschud. Vervolgens heeft hij een blik geopend en zag hij een witte substantie die in doorzichtig folie was gewikkeld. De douaneambtenaren hebben vervolgens een kleine hoeveelheid van die witte substantie getest middels Narcotest Disposakit testbuis nummer 13 bestemd voor het testen van cocaïne, deze reageerde positief. Hierop is de container met inhoud overgedragen aan [verbalisant 2] van de KLPD. [19]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft omtrent de [container 1] gerelateerd dat deze door de douane is overgedragen en dat in 7 pallets blikken zijn aangetroffen met daarin vermoedelijk cocaïne. De blikken met daarin vermoedelijk cocaïne werden aangetroffen op de pallets met de nummers 14 t/m 20. Op de pallets 14, 15, 16 en 18 werden telkens 312 met cocaïne gevulde blikken aangetroffen verdeeld over 4 slagen van telkens 78 blikken. Op de pallet met nummer 17 werden 313 blikken met cocaïne aangetroffen, daar op 1 slag het afwijkende aantal van 79 blikken werd aangetroffen (in het proces-verbaal staat abusievelijk vermeld dat het totaal aantal blikken 312 zou zijn). Op de pallet met nummer 19 werden 314 blikken met cocaïne aangetroffen daar op 1 slag het afwijkende aantal van 80 blikken werd aangetroffen. Op de pallet met nummer 20 werden 295 blikken met cocaïne aangetroffen daar op 1 slag het afwijkende aantal van 61 blikken werd aangetroffen. In totaal werden 2.170 (in het proces-verbaal staat abusievelijk vermeld 2.169, vermoedelijk als gevolg van de schrijffout 312 in plaats van 313) blikken in beslag genomen waarvan 1 blik werd overgedragen aan het onderzoeksteam ten behoeve van de bemonstering, 1 blik werd in opdracht van de officier van justitie teruggeplaatst op de 6e slag van de pallet 17. De overige blikken werden overgedragen aan het personeel van de douane welke zorg dragen voor het plaatsen in een beveiligde kluis. [20]
Verbalisant [verbalisant 3], technisch rechercheur, heeft op 8 en 9 november 2005 op verzoek van verbalisant [getuige 1], assistentie verleend en 7 monsters genomen van wit poeder dat afkomstig was uit blikken van de pallets 14 tot en met 20. [verbalisant 3] heeft tevens foto’s gemaakt van de aangetroffen pallets met ronde conservenblikken waarvan 1 in geopende toestand met daarin zichtbaar een witte substantie (foto 8). De genoemde monsters zijn voor nader onderzoek overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI). [21]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft gerelateerd dat 2.167 blikken werden geopend en dat daaruit cocaïne, verpakt in een dun laagje cellofaan, werd verwijderd. [22]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op 6 januari 2006 gerelateerd dat op vrijdag 18 november 2005 alle pallets die geplaatst waren in de container [container 1] alsnog gecontroleerd op de aanwezigheid van cocaïne. Hierbij werd, behoudens het blikje dat teruggeplaatst was op pallet nummer 17, geen cocaïne meer aangetroffen. [23]
Verbalisant [verbalisant 5] heeft op 14 maart 2006 een verpakkingseenheid met cocaïne, deel uitmakende van de 2.169 blikken die op 8 november 2005 in beslag werden genomen, gewogen. De cocaïne was verpakt in doorzichtige plastic tape. [verbalisant 5] zag dat 1 verpakkingseenheid 306 gram (inclusief verpakking) woog. [24]
Het NFI heeft ten aanzien van alle onder n. genoemde monsters gerapporteerd dat deze cocaïne bevatten. Het referentienummer van de aanvraag onderzoek komt overeen met het kenmerk dat op het deskundigenrapport staat vermeld. [25]
6.3.4
De [container 2]
De [container 2] is door ambtenaren van de Douane op
9 november 2005 onderworpen aan een controle nadat deze container was gelost uit het motorschip [schip 1]. De douaneambtenaren zagen in de [container 2] pallets met daarop blikjes zonder etiketten. Verbalisant [verbalisant 6] heeft een blikje uit een pallet genomen. Toen hij dat blikje schudde, hoorde hij een bonkend geluid. Hierop heeft hij het blikje geopend en zag hij een witte substantie. De verbalisanten hebben van deze witte substantie een kleine hoeveelheid getest middels Narcotest Disposakit testbuis nummer 13, bestemd voor het testen van cocaïne. Deze reageerde positief. Hierop is de container met inhoud overgedragen aan [verbalisant 2] van de KLPD. [26]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft omtrent de [container 2] gerelateerd dat deze door de douane aan de KLPD is overgedragen en dat in het hart van 7 pallets met blikken asperges, telkens 672 blikken werden aangetroffen waarin cocaïne bleek te zitten. In totaal werden 7 maal 672 blikken inhoudende cocaïne aangetroffen: in totaal 4.704 blikken. Voorts heeft hij gerelateerd dat uit onderzoek is gebleken dat de lege conservenblikken telkens 70 gram per stuk bleken te wegen en dat het brutogewicht van de 4.704 blikken met cocaïne, 1.294,99 kilogram was. De blikken zijn opgeslagen in een daarvoor bestemde beveiligde ruimte van de politie Haaglanden. Bij dit proces-verbaal is een Kluisregistratie gevoegd, ondertekend door kluisbeheerder [kluisbeheerder] betreffende 97 sealbags met een totaal brutogewicht van 1.294,99 gram. [27]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in aanvulling op het onder t. genoemde proces-verbaal gerelateerd dat het totaalgewicht van de blikken 4.704 maal 70 gram, 329,28 kilogram is en dat de aangetroffen hoeveelheid cocaïne dus 965,71 kilogram dient te zijn. [28]
Verbalisant [verbalisant 7], technisch rechercheur, heeft op 9 november 2005 een container met daarin een aantal pallets met ingeblikte asperges onderzocht (het hof leidt uit de bij het proces-verbaal gevoegde foto’s in samenhang met de overige bewijsmiddelen af dat het pallets uit de [container 2] betrof). Hij heeft gerelateerd dat in een aantal pallets na verwijdering van de bovenste lagen een aantal blikken was te zien die als datumopschrift een andere datum hadden. Na opening van een blik, bleek dat in deze blikjes met de datum 3 februari 2008 en 3 maart 2008 geen asperges, maar in plastic verpakt geperst poeder was gestopt. Bij controle middels een test bleek dat deze cocaïne bevatte. [verbalisant 7] heeft uit elk van de pallets een monster, dus in totaal 7 monsters, genomen ter verzending aan het NFI. [29]
Het NFI heeft ten aanzien van de door verbalisant [verbalisant 7] veiliggestelde monsters gerapporteerd dat deze cocaïne bevatten. Het referentienummer van de aanvraag onderzoek als genoemd onder v. komt overeen met het kenmerk dat op het deskundigenrapport staat vermeld. [30]
Het NFI heeft ten aanzien van een zestal aspergeblikken onderzoek verricht. Drie van deze blikken waren gevuld met asperges en drie blikken waren gevuld met cocaïne. De blikken met cocaïne zijn machinaal gesloten. Aan deze blikken zijn geen werktuigsporen waargenomen die erop op wijzen dat bestaande blikken zijn geopend, de inhoud is verwisseld en deze weer zijn gesloten. Gezien de overeenkomende vorm en praktisch overeenkomende afmetingen zijn de blikken met cocaïne op dezelfde of op een soortgelijke machine vervaardigd als waarmee de blikken met asperges zijn vervaardigd.
De blikken gevuld met cocaïne hadden het opschrift 03FEB2008, hadden een gemiddeld gewicht van 272 gram en zijn volgens het NFI zeer waarschijnlijk in één en hetzelfde fabricageproces geproduceerd. De blikken gevuld met asperges hadden het opschrift 02FEB2008 en zijn volgens het NFI zeer waarschijnlijk in één en hetzelfde fabricageproces geproduceerd. Voorts bevatten twee van de blikken met cocaïne als 2e opschrift: [bedrijf 9]. [31]
Het hof overweegt het volgende.
Voor zover door de verdediging gesteld is dat in de processen-verbaal de keten van bewijs onvoldoende tot uitdrukking komt, dient vooropgesteld te worden dat die stelling ten aanzien van zowel de [container 1] als de [container 2] haar weerlegging vindt in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
Uit die bewijsmiddelen volgt dat een lading cocaïne vanuit Callao (Peru) naar Rotterdam (Nederland) is getransporteerd en dat een klein deel van de cocaïne is vervoerd naar een loods te [locatie bedrijf 6].
Voor het bewijs van het transport van cocaïne in de [container 1] en [container 2] vanuit Peru is relevant dat de hiervoor genoemde documentatie zoals vrachtbrieven en facturen is aangetroffen bij zowel [bedrijf 5] te Rotterdam als bij de complete partij van 60 pallets in de loods te [locatie bedrijf 6]. Er bestaat geen twijfel over het feit dat dit dezelfde partij betreft; dat wordt ook niet betwist.
Voorts kan worden vastgesteld dat er een rechtstreeks verband is tussen het bedrijf [bedrijf 9] van [verdachte], waarover getuige [getuige 10] heeft verklaard, en het onderhavige transport. Dat blijkt uit de handgeschreven lijst 1a die in het huis van de verdachte [verdachte] is aangetroffen, die betrekking heeft op de [container 2], in samenhang met de kopie van deze handgeschreven lijst die op een pallet in de loods in [locatie bedrijf 6] is aangetroffen. Dat blijkt (in onderling verband en samenhang bezien met de getuigenverklaring van [getuige 10]) ook uit het feit dat stempels van [bedrijf 9] op aspergeblikken van de zogeheten ‘deklading’ zijn aangetroffen. Het lijdt op grond van de genoemde bewijsmiddelen dan ook geen twijfel dat de partij conserven afkomstig is van een bedrijf van [verdachte] te Peru en dat deze partij conserven met contrabande, van Peru naar Rotterdam is getransporteerd.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 3] beschouwd dienen te worden als een alternatieve lezing van de feiten – welk alternatief er zakelijk weergegeven op neer komt dat de conserven niet afkomstig zijn van het bedrijf van [verdachte] maar juist mogelijk door hem aangekocht zouden worden - laat deze lezing zich niet rijmen met het gegeven van de aangetroffen stempels van [bedrijf 9]. Het oordeel omtrent het alternatieve scenario – voor zover de verdediging bedoeld heeft om dat te stellen – dient te zijn dat het niet aannemelijk is geworden.
6.3.5
De [container 1] in het bijzonder
Uit de opeenvolgende processen-verbaal zoals hierboven vermeld, blijkt dat er zeven monsters zijn genomen van de witte substantie die is aangetroffen in 2.170 (zie hiervoor onder m) ronde blikken die vanuit Peru waren verzonden op een zevental pallets in de [container 1] en dat deze monsters door het NFI zijn onderzocht. De keten van bewijs vanaf het moment van inbeslagname tot en met het testen van het materiaal door het NFI is volledig en inzichtelijk. Het verweer wordt op dit onderdeel op feitelijke gronden verworpen.
Voor zover door de verdediging gesteld is dat het aantal ronde blikken door de recherche niet accuraat is geteld en de inhoud van de blikken met cocaïne niet correct is gewogen, wordt ook dat onderdeel van het verweer op feitelijke gronden verworpen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wordt geoordeeld dat met de [container 1] blikken zijn ingevoerd met daarin in totaal ongeveer 650 kilogram van een stof bevattende cocaïne.
Het eventuele verschil van twee blikken is vanwege de methode waarmee het nettogewicht van de cocaïne is bepaald en de geringe betekenis van de eventuele afwijking ten opzichte van de gehele gewogen hoeveelheid cocaïne niet van invloed op de bewezenverklaring van het gewicht. Het nettogewicht is immers bepaald door de cocaïne te verwijderen uit de blikken. Verbalisant [verbalisant 5] heeft één verpakkingseenheid (het hof begrijpt uit de inhoud van het onder q genoemde proces-verbaal: inclusief de doorzichtige plastic tape maar exclusief het blik) gewogen en kwam in dat geval op 306 gram. Deze weging onderstreept dat de genoemde berekening met een gemiddelde van 303 gram per blik gevolgd kan worden. Ook indien het geen 2.170 of 2.169, maar 2.167 blikken met een inhoud van gemiddeld 303 gram zou betreffen, blijft het oordeel hetzelfde, namelijk dat bewezen is dat in de [container 1] ongeveer 650 kilogram van een stof bevattende cocaïne is aangetroffen. Ook overigens, zelfs indien door de recherche een telfout in de genoemde orde van grote zou zijn gemaakt, is de verdachte niet in zijn belangen geschaad en stuit het verweer alsdan daarop af.
6.3.6
De [container 2] in het bijzonder
Uit de opeenvolgende processen-verbaal zoals hierboven vermeld, blijkt dat er zeven monsters zijn genomen van de witte substantie die is aangetroffen in 4.704 platte blikken die vanuit Peru waren verzonden op een zevental pallets in de [container 2] en dat deze monsters door het NFI zijn onderzocht. De keten van bewijs vanaf het moment van inbeslagname tot en met het testen van het materiaal door het NFI is volledig en inzichtelijk. Het verweer wordt op dit onderdeel op feitelijke gronden verworpen.
Voor zover door de verdediging is gesteld dat het aantal platte blikken door de recherche niet accuraat is geteld en de inhoud van de blikken met cocaïne niet correct is gewogen, wordt ook dat onderdeel van het verweer op feitelijke gronden verworpen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wordt geoordeeld dat met de [container 2] blikken zijn ingevoerd met daarin in totaal ongeveer 950 kilogram van een stof bevattende cocaïne.
Vooropgesteld kan worden dat het gewicht van de inbeslaggenomen blikken cocaïne blijkens de Kluisregistratie (blz. 15 t/m 27) uitvoerig is geregistreerd. Er zijn 97 sealbags met daarin blikken cocaïne gewogen, waarbij het gewicht is afgerond op honderdste kilogrammen. De optelsom van deze lijst komt overeen met het in het proces-verbaal door verbalisant [verbalisant 4] vermelde brutogewicht van 1.294,99 kilogram (blz. 12). Een in dit proces-verbaal gemaakte rekenfout waarmee het totaalgewicht van de blikken zonder inhoud werd berekend, is door [verbalisant 4] bij proces-verbaal als vermeld onder u. hersteld. Het gewicht van de cocaïne minus het blikken verpakkingsmateriaal is door hem vervolgens vastgesteld op 965,71 kilogram. Dat komt neer op gemiddeld ongeveer 205 gram cocaïne per blik. Het NFI heeft drie blikjes met cocaïne gewogen en gerapporteerd over een gemiddeld gewicht van 272 gram per blikje inclusief het blikje zelf. Deze weging onderstreept dat de berekening van 205 gram per blik gevolgd kan worden, uitgaande van een gewicht van 70 gram voor een leeg blik met verpakkingsmateriaal van cocaïne.
Het hof constateert voorts dat per pallet 672 blikken met cocaïne zijn aangetroffen. Dat de recherche goed heeft geteld, vindt ook enige steun in een op de plaats delict aangetroffen notitie uit het opschrijfboekje als vermeld onder j. De pallets bevatten immers zeven lagen van elk 96 blikken cocaïne hetgeen overeenkomt met de som op de notitie: 7 x 96 = 672. Uit de bewijsmiddelen in hun onderlinge verband en samenhang bezien kan de conclusie worden getrokken dat de op de notitie vermelde som betrekking moet hebben op een in de loods in [locatie bedrijf 6] aangetroffen pallet, met daarop onder meer blikjes met cocaïne.
6.3.7
Terugplaatsen van een blikje op een pallet in de [container 1]
Het hof verwerpt het verweer dat niet bewezen kan worden dat zich op 12 november 2005 een blikje met cocaïne in de loods in [locatie bedrijf 6] bevonden heeft. Voor zover door de verdediging daarbij een beroep is gedaan op de zogenoemde ‘kokosnootjurisprudentie’ (HR 15 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1300) stuit dat verweer af op feitelijke gronden en wordt het verweer verworpen.
Op grond van de genoemde bewijsmiddelen staat vast dat in opdracht van de officier van justitie 1 rond blik werd teruggeplaatst op de 6e slag van pallet 17 en dat dit blik op 18 november 2005 weer is aangetroffen. Al in het proces-verbaal van 11 november 2005 is melding gemaakt van het plaatsen van het betreffende blik. Er zijn geen concrete aanknopingspunten voor de opvatting dat getwijfeld moet worden aan deze bevindingen.
Het argument dat in dat blik mogelijk geen cocaïne heeft gezeten, wordt verworpen, nu uit het proces-verbaal van zowel de douane als verbalisant [verbalisant 2] zoals opgenomen in de bewijsmiddelen, blijkt dat de blikken met cocaïne goed waren te onderscheiden van de blikken met paprika. In genoemd proces-verbaal van 11 november 2005 staat vermeld:
“De in beslag genomen blikken waren afwijkend van kleur ten opzichte van de overige blikken. Beiden waren aluminiumkleurig echter hebben de in beslag genomen blikken een donkerder kleur”. Ook verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij blikken heeft gezien van een andere kleur. Voorts hoorde hij een bonkend geluid toen hij schudde met het blikje waarin cocaïne bleek te zitten. Uit deze omstandigheden leidt het hof af dat ook in het blikje dat is teruggeplaatst op de zesde slag van pallet 17, cocaïne heeft gezeten. De bewijsmiddelen omtrent de andere blikjes van die lading waarin cocaïne is aangetroffen, zijn daartoe mede redengevend.
Voor zover door de verdediging is aangevoerd dat de ambtsedige verklaring van verbalisant [getuige 1] d.d. 15 november 2015 alsmede diens R-C verklaring terzake het terugplaatsen en vernietigen van een tweetal blikjes cocaïne, vanwege de onbetrouwbaarheid van deze verklaringen dienen te worden uitgesloten van het bewijs, wordt dit verweer gevolgd. Met de verdediging is het hof van oordeel dat het tijdsverloop de kwaliteit van deze verklaringen aantoonbaar niet ten goede is gekomen en dat deze verklaringen in dit geval aantoonbaar niet betrouwbaar zijn gebleken. De kans is daardoor zeer wel aanwezig te achten dat [getuige 1] zijn herinneringen (onbewust) zozeer heeft ingekleurd dan wel aangevuld dat deze verklaringen niet meer bruikbaar zijn. Daartoe wordt het volgende overwogen.
In de genoemde verklaring heeft [getuige 1] onder meer het volgende gerelateerd: “
Het blikje dat werd teruggeplaatst op pallet 17 is in de loods in [locatie bedrijf 6] aangetroffen. Het aangetroffen blikje met inhoud is vervolgens vanuit de loods vervoerd naar het hoofdbureau van politie aan het [politiebureau] te Rotterdam. Hierop heb ik het blikje geopend en gezien dat de inhoud van het blikje soortgelijk was aan de inhoud van de andere op 8 november 2005 inbeslaggenomen blikjes met cocaïne. De inhoud is vervolgens door mij in de kluis geplaatst. De inhoud van dit blikje is niet bemonsterd. De cocaïne is op 9 januari 2006 vernietigd. Het andere blikje met cocaïne dat was geopend op 8 november 2005, was via een snelle methode bemonsterd en door mij meegenomen naar het bureau en in de kluis bewaard. De inhoud van dit blikje is eveneens op 9 januari 2006 vernietigd. Hiervan is echter geen apart proces-verbaal opgemaakt.
[getuige 1] is op 29 januari 2014 onder andere over dit proces-verbaal gehoord door de raadsheer-commissaris. In dat proces-verbaal bleef hij erbij dat hij de blikjes op die negende januari had meegegeven ter vernietiging. Hij wist zich niet meer te herinneren aan wie hij de blikjes had meegegeven.
Overwogen wordt dat deze verklaringen niet kunnen kloppen. Immers anders was het niet mogelijk was geweest dat verbalisant [verbalisant 5] op 14 maart 2006 onderzoek heeft gedaan naar een verpakkingseenheid met cocaïne die deel uitmaakte van de op 8 november 2005 aangetroffen 2.169 blikken (blz. 2724). De inhoud van de overige 2.167 blikken was immers reeds op 9 november 2005 vernietigd. Of en wanneer dit blik (met inhoud) is vernietigd, staat dus niet vast. Evenmin is bekend of het door [verbalisant 5] onderzochte blikje het blikje betreft dat is teruggeplaatst op pallet 17 of dat dit het blikje betrof dat ter beschikking werd gesteld voor een voorlopige test. De slotsom is dat wat [getuige 1] over de twee blikjes heeft verklaard, niet klopt. Het hof wijst er ten overvloede op dat [verbalisant 5] in deze zaak niet is bevraagd over dit blikje.
Het hof gaat in de paragraaf over het opzet verder in op de zogenoemde ‘kokosnootjurisprudentie.’
6.4
Opzet
Ten aanzien van de zaak [zaaksdossier 1] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van cocaïne.
Bij de beoordeling van dit verweer gaat het hof uit van de volgende uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden. [32]
In juni 2005 zijn de verdachte [medeverdachte 3] en de verdachte [medeverdachte 1] in Peru geweest. [33]
In oktober 2005 hebben de verdachten [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] elkaar op de [beurs] in Keulen ontmoet. [34] Volgens [getuige 15] hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] elkaar eerder al ontmoet; ze hebben elkaar leren kennen in Amsterdam. [35]
Op 7 november 2005 is waargenomen door de Spaanse politie dat [alias getuige 3] (hof:= [getuige 3]) samen met [alias medeverdachte 2] (hof:= [medeverdachte 2]) at in een Argentijns restaurant in de stad Majadahonda, vlak bij Madrid. Een uit Liverpool afkomstige Brit, die later [man 4] bleek te heten en de zoon is van [man 5], at daar ook. [36]
[medeverdachte 3] heeft [getuige 18]] in het vooruitzicht gesteld dat zij diverse handelsartikelen in commissie zouden kunnen ontvangen van bevriende handelspartners.
[medeverdachte 3] heeft aan [getuige 18]] meegedeeld dat er tien containers naar [getuige 18]] onderweg waren. [getuige 18]] wilde met slechts drie containers beginnen. [37] Begin/midden oktober 2005 deelde [medeverdachte 3] [getuige 18]] mee dat er drie containers waren aangekondigd. [getuige 18]] meent dat het zou gaan om conserven met voedingsmiddelen. [getuige 18]] heeft afschriften van de bescheiden inzake deze drie containers aan onder meer [medeverdachte 3] gestuurd. [38] Volgens [getuige 18]] zouden de containers niet lang in de haven blijven maar, om de kosten te beperken, naar een opslagloods worden gebracht. De kosten voor de opslagloods waren niet voor rekening van de ontvanger, [getuige 18]], maar voor de leveranciers uit Zuid-Amerika. [getuige 18]] heeft nooit het origineel van de Bill of Lading gehad. [39]
Op 7 november 2005 is [medeverdachte 3] naar Nederland gekomen. [40]
Voor, althans omstreeks 11 november 2005 is de verdachte [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6]) vanuit Spanje naar Nederland gekomen. [41] Tussen 20 en 22 oktober 2005 heeft hij eveneens in Nederland verbleven. [42] In de ochtend van 8 november 2005 heeft [medeverdachte 6] telefonisch contact gehad met [medeverdachte 3]. [43] In november 2005 verbleef [medeverdachte 6] in een woning van een kennis van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 3] had [medeverdachte 1] een paar maanden voor november 2005 gevraagd of hij iemand kende die huizen verhuurde. [medeverdachte 1] heeft toen contact opgenomen met een kennis. Toen bleek dat die kennis nog een woning te huur had, heeft [medeverdachte 1] het telefoonnummer van die kennis aan [medeverdachte 3] gegeven. [44]
Op 8 en 9 november 2005 zijn in Rotterdam de zeecontainers [container 1] en de [container 2] aangetroffen. De containers waren verzonden door het bedrijf [bedrijf 7] te Peru. De geadresseerde van de containers was de firma [firma] in Duitsland. [45] [getuige 18]] heeft in het kader van de transporten van deze containers samengewerkt met [medeverdachte 3]. [46] [verdachte] had zowel vriendschappelijk als zakelijk contact met [medeverdachte 3]. [47] In de woning van [verdachte] in Lyon (Frankrijk) is op 13 december 2005 een dossiermap genaamd “Clientes [firma]]” aangetroffen, met daarin een originele handgeschreven lijst (lijst 1) die qua inhoud (nagenoeg) overeenkomt met de inhoud van de packing list van [bedrijf 7] behorende bij de [container 2] container. [48]
De containers moesten worden afgeleverd bij de loods aan de [locatie bedrijf 6]. [49] Die loods was vanaf augustus 2005 gehuurd op naam van [getuige 16] via [bedrijf 11]. [50] Het faxnummer van [bedrijf 11] is aangetroffen in Berlijn (Duitsland) op de werkplek van [medeverdachte 3]. [51] Het huren van de loods is geschied via bemiddeling van [getuige 20]. [52] [getuige 20] is een vriend van [medeverdachte 1]. Zij zijn samen een aantal keer in de door [getuige 16] gehuurde loods geweest. [53] Op 25 augustus 2005 heeft [medeverdachte 1] het bedrijf [bedrijf 12] bezocht. Hij zocht een vorkheftruck voor de firma [bedrijf 6]. Op 29 augustus 2005 heeft de heer [getuige 16] een offerte aangevraagd bij genoemd bedrijf. [medeverdachte 1] staat op de offerte vermeld als contactpersoon. Uiteindelijk is een huurovereenkomst afgesloten. Kort na het contact tussen het bedrijf en [getuige 16] heeft [medeverdachte 1] weer naar het bedrijf gebeld met de vraag of een en ander met betrekking tot het contract met [getuige 16] gelukt was. De vorkheftruck is op
21 oktober 2005 afgeleverd bij het adres [locatie bedrijf 6]. [54]
Op 11 november 2005 is [verdachte] naar Nederland gekomen. [55] [verdachte] heeft ter zake van het transport van de drie containers tevoren, vanuit Frankrijk, al op donderdagmiddag 10 november 2005 telefonisch contact gehad met [getuige 10]. Hij informeerde bij [getuige 10] of die iemand wist die deze containers van Rotterdam naar [locatie bedrijf 6] kon brengen. De partij was volgens [verdachte] bestemd voor [bedrijf 6] en hij heeft diens telefoonnummer aan [getuige 10] gegeven. [56]
In de middag van 11 november 2005 zijn de containers aangekomen bij de loods in [locatie bedrijf 6]. [57] Bij het uitladen van de containers waren de heren [getuige 16] en [medeverdachte 7] aanwezig. [58] [medeverdachte 1] heeft op 11 november 2005 meerdere malen telefonisch contact gehad met [medeverdachte 7]. [59] [medeverdachte 3] heeft op 11 november 2005 meerdere malen telefonisch contact gehad met [getuige 16]. [60] De vrachtbrief behorende bij de containers had [getuige 16] van [medeverdachte 3] gekregen. [61] Na het lossen van de pallets is [getuige 16] opgehaald door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1], in de door [medeverdachte 1] op 7 november 2005 gehuurde auto. [62]
Op 11 november 2005, omstreeks 17.00 uur, werd de verdachte [medeverdachte 5] gebeld door ene [man 11]. [man 11] vroeg [medeverdachte 5] of hij een busje wilde huren om een vriend van hem te helpen en zei tegen [medeverdachte 5] dat [medeverdachte 5] nog zou worden gebeld door iemand. Die avond werd [medeverdachte 5] gebeld door een man. Deze vroeg [medeverdachte 5] of hij hem kon helpen de volgende dag. [63] Er moesten groenten in blik worden gesorteerd in een loods. [64] [medeverdachte 5] moest de volgende dag om 10.00 uur bij het [hotel] in Amsterdam zijn. [65]
Op verzoek van [medeverdachte 5] heeft de verdachte [medeverdachte 4] een bus gehuurd, waarmee zij in de ochtend van 12 november 2005 samen naar het [hotel] zijn gereden. [66] Vóór aankomst bij het hotel heeft [medeverdachte 5] die ochtend meerdere keren met [verdachte] gebeld. [67] [medeverdachte 4] is in de auto gebleven. Hij heeft gewacht bij een parkeergarage. [medeverdachte 5] is uitgestapt. Bij het hotel stond een grote groep mensen. Twee Spaans sprekende personen, [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] (hierna: [medeverdachte 10]), zijn bij [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] in de bus gestapt. Zij zijn vervolgens achter [medeverdachte 1] aangereden, naar de loods in [locatie bedrijf 6]. [medeverdachte 1] vertoonde heel raar rijgedrag. Hij gaf bijvoorbeeld richting aan naar links en reed dan plotseling rechtdoor. Dan reed hij weer hard en dan weer zacht. Hij reed als een dwaas. [medeverdachte 4] had het idee dat [medeverdachte 1] mogelijk dacht dat hij werd gevolgd. [68]
[medeverdachte 9] moest van [medeverdachte 6] naar Nederland komen om te komen helpen met het in- of uitpakken van blikken die in dozen gedaan moesten worden. [medeverdachte 6] heeft zijn ticket betaald. Op 10 november 2005 is [medeverdachte 9] samen met [medeverdachte 10] naar Nederland gevlogen. In Nederland heeft [medeverdachte 6] kleding en een telefoon voor [medeverdachte 9] gekocht. [69] [medeverdachte 10] is ook op verzoek van [medeverdachte 6] naar Nederland gekomen en hij is, eveneens op verzoek van [medeverdachte 6], naar de loods gegaan. [70]
Op 12 november 2005 zijn [getuige 23] en [alias medeverdachte 2] (hof:= [medeverdachte 2]) naar Amsterdam gereisd. [71]
In de ochtend van 12 november 2005 waren in de loods aanwezig onder andere [medeverdachte 5], [medeverdachte 4], [medeverdachte 1], [medeverdachte 10] en [medeverdachte 9]. [72] De auto’s werden naar binnen gereden. [medeverdachte 1] keerde direct zijn auto, zodat hij eventueel gelijk kon wegrijden. Binnen in de loods stonden heel veel pallets met blikken. [73] [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] bespraken iets met elkaar. [medeverdachte 1] was aan het bellen en sprak in gebroken Engels. Tegelijkertijd schreef hij iets op. Nadat hij het telefoongesprek beëindigde, zei hij dat er niet meer mocht worden gebeld. Hij wees toen pallets aan die opengemaakt moesten worden. Dit deed hij naar aanleiding van wat hij had opgeschreven. [74] Duidelijk was dat werd gezocht naar bepaalde blikken. Er werd aan blikken geschud. [75] [medeverdachte 5] had een klein briefje met daarop kruisjes in zijn handen. Aan de hand van dat briefje hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] blikken geselecteerd en gescheiden van de andere blikken. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] gaven aan welke blikken moesten worden gepakt. Zij zetten de blikken apart en zeiden welke in dozen moesten worden gedaan en welke op een nieuwe pallet moesten worden gestapeld. [76] Ondertussen zei [medeverdachte 1] dat er lege dozen moesten worden gevouwen. Deze dozen zijn door één van de anderen voor een raam in de loods gezet. Toen [medeverdachte 4] vroeg waarom de dozen voor het raam werden gezet, zei [medeverdachte 1] dat dat voor pottenkijkers was. [medeverdachte 5] zei op een gegeven moment dat het niet klopte. Het was duidelijk dat ze iets niet konden vinden. [medeverdachte 5] bekeek de pallets goed. Hij had een klein papiertje bij zich met daarop lijntjes en vakjes. Het was ruitjespapier en daarop waren met balpen met horizontale en verticale lijnen vakjes getekend. In deze vakjes stonden cijfers geschreven. [medeverdachte 5] stond met dit papiertje bij de pallets met de blikken. Er moesten één of twee lagen van een pallet worden weggehaald. Toen bleek dat er blikken ontbraken zei [medeverdachte 10] dat ze bestolen waren en dat het ongelofelijk was. [medeverdachte 5] was veel aan het bellen. [77] Uit onderzoek blijkt dat hij vanuit de loods drie keer naar [verdachte] heeft gebeld. [78] Op een gegeven moment gaf [medeverdachte 1] het sein dat er gestopt ging worden. [medeverdachte 10] en [medeverdachte 5] zeiden dat ze weg gingen. Iedereen heeft de loods toen verlaten. [79]
[medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] hebben in de auto, nadat zij [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] hadden afgezet, nog samen gepraat. Volgens [medeverdachte 4] was [medeverdachte 5] hevig teleurgesteld. Toen is ook ter sprake gekomen dat het over cocaïne ging. [medeverdachte 4] was nieuwsgierig en vroeg naar de lege gaten in de pallets. [medeverdachte 5] bevestigde toen dat het ging om een lading cocaïne, die waarschijnlijk was gestolen. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij wel wist dat er iets niet goed was met de blikken. [80]
[verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] waren ook aanwezig bij het [hotel], maar die zijn die ochtend niet meegegaan naar de loods. [81] In het begin van de middag had [verdachte] een bespreking met [getuige 24] en [getuige 25] in een hotel in Nuland, bij Den Bosch. [medeverdachte 3], [medeverdachte 6], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 11] (hierna: [medeverdachte 11]) zijn met [verdachte] meegegaan naar Nuland. [82] Tijdens de bespreking was [verdachte] nerveus, schichtig, opgejaagd en onrustig. Hij was de hele tijd aan het bellen en op een gegeven moment, na ongeveer een uur, besloot hij om tijdens de bespreking weg te gaan. Hij zei dat hij problemen had en dingen moest regelen. [83] [verdachte] is vervolgens met [medeverdachte 3], [medeverdachte 6], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 11] naar de loods in [locatie bedrijf 6] gereden. [84] Gedurende deze autorit heeft [medeverdachte 3] telefonisch contact gehad met [medeverdachte 1]. [85] [medeverdachte 3] zei tegen [medeverdachte 1] dat hij naar de loods kwam en [medeverdachte 1] moest opnieuw naar de loods komen. Op de achtergrond vroeg iemand die bij [medeverdachte 3] was of [medeverdachte 1] [medeverdachte 5] kon bereiken. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 5] toen gebeld en gezegd dat de baas naar de loods zou komen. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 5] vervolgens opgehaald en samen zijn zij weer naar de loods gereden. [86] Op verzoek van [medeverdachte 6] zijn ook [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] ’s middags teruggegaan naar de loods. [87]
In de middag van 12 november 2005 waren in de loods in [locatie bedrijf 6] dus onder meer aanwezig [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 6], [medeverdachte 1], [medeverdachte 5], [medeverdachte 9], [medeverdachte 11] en [medeverdachte 10]. [medeverdachte 1] beschikte over de sleutel van de loods en heeft de loods geopend. [88] Met name [verdachte] en [medeverdachte 6] voerden in de loods een discussie. Ze vroegen steeds aan elkaar: “Hoe kan dat nou, dit kan niet, etc.”. [89] [medeverdachte 3] was steeds met de drie broers en twee neven in discussie. [90] [medeverdachte 6] liep rond de pallets en keek ernaar, en zocht bij de blikken. [91] In de loods werd geïrriteerd gesproken en er werd druk getelefoneerd. Er was ruzie alsof er iets niet klopte en men was nerveus. [verdachte] liep tussen de pallets met blikken. [92] In zijn handen had hij een geel/beige enveloppe van A4-formaat met daarop papieren, die kennelijk betrekking hadden op de problemen. [93] Er ontbraken blikken. [medeverdachte 6] zei dat ze bestolen waren. [verdachte] zei toen tegen [medeverdachte 6] dat hij rustig moest doen en dat ze goed moesten zoeken. [94] Er werd gesproken over codes die niet klopten. [95] [verdachte] zei dat moest worden geholpen met het zoeken naar een code. De sfeer was gespannen. [96]
Tijdens de op 12 november 2005 in de loods verrichte doorzoeking is de enveloppe, die [verdachte] ’s middags in de loods in zijn handen had gehad, aangetroffen en in beslag genomen. [97] In de enveloppe zaten onder meer (de kopieën van) de packing lists van [bedrijf 7] behorende bij de containers [container 1] en [container 2] [98] , een kopie van de handgeschreven lijst 1 die in de woning van [verdachte] in Lyon is aangetroffen [99] en een kopie van een handgeschreven lijst (lijst 7) die qua inhoud (nagenoeg) overeenkomt inhoud van de packing list van [bedrijf 7] behorende bij de [container 1] container. [100]
Enkele blikken met asperges afkomstig van de container [container 2] toonden het opschrift ‘[bedrijf 9]’. [101] [bedrijf 9] is een bedrijf van [verdachte]. [102]
Op grond van het voorafgaande, bezien in onderling verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat [verdachte] zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de invoer in Nederland van ongeveer 1650 kilogram cocaïne en daarbij een bepalende rol heeft gespeeld: er valt een relatie te leggen tussen een bedrijf van [verdachte] in Peru, [verdachte] zelf en de blikjes waarin de cocaïne is aangetroffen. Hij beschikt – zelfs op zijn huisadres in Frankrijk - over relevante bescheiden met betrekking tot de containers en de locatie in de containers van de blikjes met cocaïne.
[verdachte] houdt zich al voor zijn aankomst in Nederland ook bezig met de containers: hij heeft op donderdag 10 november 2005 vanuit Frankrijk telefonisch contact met [getuige 10] over het transport van de drie containers vanuit Rotterdam naar de loods te [locatie bedrijf 6], en hij geeft aan [getuige 10] het telefoonnummer van [getuige 16].
Tijdens het bezoek aan [getuige 24] in het hotel in Nuland op 12 november 2005, wanneer bekend wordt dat er die ochtend geen cocaïne in de pallets is aangetroffen, wordt hij diverse malen gebeld. Het hof leidt hieruit af dat aan hem verslag is gedaan van het resultaat van de werkzaamheden in de ochtend van 12 november 2005 in de loods in [locatie bedrijf 6]. In de loods had zich een grote hoeveelheid cocaïne moeten bevinden, welke die ochtend niet is aangetroffen. De verdachte raakt hierdoor geïrriteerd en geagiteerd en hij besluit dat de bespreking met [getuige 24] wordt afgebroken. ’s Middags in de loods in [locatie bedrijf 6] loopt de verdachte rond tussen de pallets met blikken met in zijn hand papieren die betrekking hebben op die pallets met blikken. Er wordt geïrriteerd gesproken en veel gebeld. Er wordt gesproken over codes die niet kloppen. De verdachte zegt dat de anderen moeten helpen met het zoeken van codes op blikken.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte wetenschap had van de komst van de partij blikken met cocaïne naar de loods in [locatie bedrijf 6] en dat zijn handelen blijk geeft van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen om die cocaïne in Nederland in te voeren.
De betreffende bewijsmiddelen weerleggen een alternatief scenario als zou de verdachte die middag als levensmiddelendeskundige dan wel geïnteresseerd potentieel koper in de loods in [locatie bedrijf 6] aanwezig zijn geweest. Ten overvloede wijst het hof op de emailbericht van [getuige 24] d.d. 14 juli 2004 aan de verdachte en [medeverdachte 8] dat in Nederland geen markt is voor groene asperges in blik en dat het organiseren van etikettering te veel geld kost. [103] Het hof leidt hieruit af dat het niet in de rede ligt dat een redelijk handelend zakenman uit zakelijk oogpunt interesse in deze partij zou hebben.
6.5
Invoer van blikken (zaak [zaaksdossier 2])
Door de verdediging is aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen voor de drie onder 2 ten laste gelegde transporten van cocaïne (verder: de latastransporten) omdat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gebleken die redengevend zijn voor het oordeel dat meermalen cocaïne is getransporteerd. De verdediging heeft bepleit dat schakelbewijs niet aan de orde kan zijn nu de modus operandi in de zaken [zaaksdossier 1] en [zaaksdossier 2] niet vergelijkbaar is. De handelswijze en de kring van betrokken personen komen niet dan wel in onvoldoende mate overeen, aldus – zakelijk weergegeven – de verdediging.
Ten aanzien van die feitelijke gang van zaken, de context daaronder begrepen, wordt meer in het bijzonder het volgende overwogen.
Voor de bespreking van de latastransporten is van belang dat de recherche op verschillende plaatsen goederen en documenten heeft aangetroffen die betrekking hebben op deze transporten. [104]
6.5.1 [
Bedrijf 13]
a. Op zaterdag 12 november 2005 verplaatste [verdachte] zich in een Volvo V50, voorzien van het kenteken [kenteken], waarin later op die dag een zwarte trolleykoffer, merk Brookstone, voorzien van een vluchtlabel op naam van [verdachte] door de politie is aangetroffen. De inhoud van die koffer is onderzocht. De gehele koffer was gevuld met documenten, notitiebriefjes, rekeningen etc. alsmede vier memoriesticks. De documenten zijn in onderwerpen verdeeld en tevens van een goednummer voorzien. Goednummer A00/005-10 betreft huurcontracten van [bedrijf 13]. [105] De documenten met dat goednummer zijn:
- een overeenkomstnr. [overeenkomst nr. 1], d.d. 05-07-2004 van [bedrijf 13] met [persoon], voor de huur van unit [unit 1] bij [bedrijf 13];
- een overeenkomstnr. [overeenkomst nr. 2], d.d. 29-09-04 van [bedrijf 13] met [persoon], voor de huur van unit [unit 2] bij [bedrijf 13];
- een factuur van unit [unit 1] voor de periode van 5 juli 2004 tot en met 31 juli 2004 voor een bedrag van € 825,61 op naam van [persoon];
- een factuur van unit [unit 2] voor de periode van 29 september 2004 tot en met 31 oktober 2004 voor een bedrag van € 370,53 en een openstaand saldo van € 444,- totaal € 814,53, op naam van [persoon];
- een kwitantie van € 825,62 d.d. 5 juli 2004;
- een kwitantie van € 444,00 d.d. 8 september 2004;
- een kwitantie van € 814.53 d.d. 30 september 2004. [106]
Op 1 december 2005 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de opslagruimten nrs. [unit 1] en [unit 2] van [bedrijf 13]. [107] In unit [unit 1] werden 10 pallets gestapeld met ronde en platte blikken zonder etiket aangetroffen.
4 pallets waren nog voorzien van de originele spanbanden. De andere 6 pallets waren omwikkeld met plastic en voorzien van nieuwe spanbanden. In unit [unit 2] werden 5 pallets aangetroffen, 1 pallet was gestapeld met doorzichtige potten gevuld met asperges en 4 pallets waren gestapeld met ronde blikken zonder etiket. De 5 pallets waren alle nog voorzien van de originele spanbanden. [108] Op 5 december 2005 werden de 15 pallets voor verder onderzoek overgebracht naar een terminal van de [bedrijf 10] te Rotterdam alwaar zij op 6 december 2005 door de politie zijn onderzocht. De inhoud van de 15 pallets bestond uit asperges, paprika’s en sperziebonen. Ten behoeve van het onderzoek werden diverse goederen veiliggesteld. Het restant van de inhoud van de 15 pallets werd afgevoerd en ter vernietiging aangeboden. [109]
6.5.2 [
bedrijf 14]
Op 21 december 2005 heeft verdachte [medeverdachte 4] toen hem door de politie een foto van [verdachte] werd getoond, verklaard dat [medeverdachte 5] ([medeverdachte 5]) deze man ‘de dikke’ noemde en dat hij hem wel eens gezien had op Schiphol. Voorts heeft hij verklaard dat hij in de zomer van 2005, toen [medeverdachte 5] op vakantie was, werd gebeld door een man die hem vroeg om langs [man 10] te gaan om spullen op te halen, waaronder twee dozen die heel belangrijk waren, teneinde die spullen op te slaan. Later heeft hij van [medeverdachte 5] gehoord dat de man die hem belde ‘de dikke’ was die hij eerder op Schiphol had gezien. Toen [medeverdachte 4] bij die [man 10] kwam, bleken de spullen al bij [bedrijf 14] te zijn opgeslagen. Aan [man 10] is 500 euro betaald voor achterstallige huur, welk geld hij na telefonische tussenkomst van [medeverdachte 5] later terug heeft gekregen uit handen van weer een andere man. [medeverdachte 4] heeft de loods daarna overgenomen en kreeg de beschikking over de loods en de code. De twee dozen zijn door hem ingekeken, [medeverdachte 4] zag diverse papieren over conservenblikken en van verschillende bedrijven met de naam [verdachte] erop. Het betreft boxnummer [boxnummer 1], aldus [medeverdachte 4]. [110]
Op 21 december 2005 heeft naar aanleiding van de verklaring van [medeverdachte 4] een doorzoeking plaatsgevonden in boxnummer [boxnummer 1] van [bedrijf 14]. Bij deze doorzoeking werden twee dozen met ordners aangetroffen. [111] Verbalisant [verbalisant 8] heeft de ordners onderzocht en kwam aan de hand van de vele aangetroffen e-mail berichten en bankgegevens die alle gericht zijn aan [verdachte] tot de conclusie dat de betreffende ordners kennelijk diens bedrijfsadministratie betrof. [112] Het hof neemt die conclusie over, gelet op de aard van de documenten waarover nader is gerelateerd door middel van een schematische weergave van de aangetroffen documenten in samenhang met de hiervoor genoemde verklaring van [medeverdachte 4].
6.5.3 [
bedrijf 15]
Op zaterdag 12 november 2005 verplaatste [verdachte] zich in een Volvo V50, voorzien van het kenteken [kenteken], waarin later op die dag een zwarte trolleykoffer, merk Brookstone, voorzien van een vluchtlabel op naam van [verdachte] door de politie is aangetroffen. De inhoud van die koffer is onderzocht. De gehele koffer was gevuld met documenten, notitiebriefjes, rekeningen etc. alsmede vier memoriesticks. De documenten zijn in onderwerpen verdeeld en tevens van een goednummer voorzien. Goednummer A00/005-11 betreft een bon die betrekking heeft op de huur van twee opslagunits bij [bedrijf 15]. Het betreft de opslagunits [unit 3] en [unit 4]. [113] Op de bon staat vermeld dat voor de units [unit 4] en [unit 3] telkens € 343,- werd betaald. [114]
Op woensdag 7 december 2005 is een onderzoek ingesteld bij [bedrijf 15] waarbij de twee hiervoor genoemde opslagboxen, waarvan de sleutels onder [verdachte] in beslag waren genomen, zijn doorzocht. In totaal werden 14 pallets met blikken asperges, paprika en sperziebonen aangetroffen. De goederen zijn ter vernietiging aangeboden, behoudens enkele blikken ten behoeve van forensisch onderzoek. [115] Naast de hiervoor genoemde pallets bevonden zich in de opslagruimten plastic kratjes waarvan 7 gevuld met diverse soorten blikken (zonder etiket). [116]
6.5.4 [
bedrijf 16] / [bedrijf 17]
Getuige [getuige 26] heeft verklaard dat hij op 1 maart 2005 een aantal van 14 pallets conservenblikken heeft getransporteerd naar een loods van [bedrijf 16]. [117] Deze getuige heeft voorts verklaard dat het twee boxen in de [bedrijf 16] loods achter het autobedrijf [bedrijf 18] in Rotterdam betrof. De verhorend verbalisant heeft vervolgens op grond van de administratie van [bedrijf 16] achterhaald dat op de datum 1 maart 2005, twee boxen in verhuur waren aan dezelfde huurder, dat betroffen de boxen met de nummers [boxnummer 2] en [boxnummer 3]. [118]
Getuige [getuige 27] heeft verklaard dat hij ergens midden 2005, op verzoek van ene [man 9], geregeld heeft dat een aantal pallets met levensmiddelen van Venlo naar [bedrijf 16] werd vervoerd en dat deze [man 9] hem ongeveer zes weken later heeft verzocht om een aantal pallets met conservenblikken weg te halen bij [bedrijf 16]. Het betrof pallets met conservenblikken asperges welke hij gratis mocht hebben. De blikken zijn bij [bedrijf 17] te Rotterdam opgeslagen zodat niet langer huur betaald hoefde te worden aan [bedrijf 16]. [119]
i. Op 2 mei 2006 werd door de politie een aantal van 12 pallets met ronde en rechthoekige blikken aangetroffen in een hoek van het garagebedrijf [bedrijf 17]. Een achttal van de pallets was voorzien van dik plastic met de originele spanbanden, een viertal van de pallets was voorzien van dun plastic zonder spanbanden. Tussen de pallets stond nog 1 lege pallet met dezelfde vorm en grootte als de andere 12 aangetroffen pallets. [120]
6.5.5 [
bedrijf 19]
j) Naar aanleiding van de verklaring van [getuige 28] over pallets die zijn afgeleverd bij [bedrijf 19] werd door de politie op 7 juni 2006 een onderzoek ingesteld naar de aldaar aangetroffen pallets met conserven. [121]
6.5.6
Verband tussen bij [bedrijf 13] en [bedrijf 19] aangetroffen blikken en de bij [bedrijf 14] aangetroffen Documenten van [verdachte]
Op 8 maart 2006 zijn door verbalisant [verbalisant 8] monsters van blikken die afkomstig zijn uit de genoemde opslagruimten van [bedrijf 13], nader onderzocht. Uit een vergelijking van de productiecode met datum zoals vermeld op de opdruk op de blikken/potten en de packing lists, bleek dat een aantal blikken c.q. potten te relateren waren aan packing lists met facturen die zijn aangetroffen in de mappen ‘[bedrijf 22]’ en ‘Hibrobiologicos’ welke zijn aangetroffen in de [bedrijf 14]loods. Dit betrof een groot aantal blikken (vermeld in het schema – met correctie – zoals opgenomen in het proces-verbaal) afkomstig uit de volgende 4 containers:
-[container 4] (verder de [container 4]);
-[container 5] (verder de [container 5]);
-[container 6] (verder de [container 6]);
-[container 7] (verder: de [container 7]). [122]
De [container 4] bevatte volgens de packing list een lading van 20 pallets met potten en blikken groenten waarvan tenminste 11 geladen met blikken. De goederen werden verscheept met de [schip 2] die was geladen te Callao, Peru. Als bestemmingshaven staat Rotterdam vermeld. Als verkoper staat vermeld: [bedrijf 20], Peru en als koper: [bedrijf 21], Nederland. [123] De bij deze container horende factuur van 25 mei 2004 vermeldt een totaalbedrag van 15.850,86 USA Dollar. [124] Van de bij [bedrijf 19] aangetroffen pallets met conserven zijn vijf pallets, waarvan vier geladen met ronde blikken, door vergelijking van dekselcodes te relateren aan deze packing list. [125]
De [container 5] bevatte volgens de packing list een lading van 20 pallets met potten en blikken groenten, waarvan tenminste 9 geladen met blikken. De goederen werden verscheept met de [schip 3] die was geladen te Callao, Peru. Als bestemmingshaven staat Rotterdam vermeld. Als verkoper staat vermeld: [bedrijf 20], Peru en als koper: [bedrijf 22], Nederland. [126] De bij deze container horende factuur van 20 augustus 2004 vermeldt een totaalbedrag van 17.272,38 USA Dollar. [127]
De [container 6] bevatte volgens de packing list een lading van 20 pallets met potten en blikken asperges, waarvan tenminste 9 geladen met blikken. De goederen werden verscheept met de [schip 3] die was geladen te Callao, Peru. Als bestemmingshaven staat Rotterdam vermeld. Als verkoper staat vermeld: [bedrijf 20], Peru en als koper: [bedrijf 22], Nederland. [128] De bij deze container horende facturen van 20 augustus 2004 (één soortgelijk exemplaar gericht aan [bedrijf 21] met een streep door de adressering en één soortgelijk exemplaar gericht aan [bedrijf 22]) vermelden een totaalbedrag van 19.340,41 USA Dollar. [129]
De [container 7] bevatte volgens de packing list een lading van 20 pallets met potten en blikken groenten, waarvan tenminste 16 geladen met blikken. De goederen werden verscheept met de [schip 3] die was geladen te Callao, Peru. Als bestemmingshaven staat Rotterdam vermeld. Als verkoper staat vermeld: [bedrijf 20], Peru en als koper: [bedrijf 22], Nederland. [130] De bij deze container horende factuur van 20 augustus 2004 vermeldt een totaalbedrag van 13.207,25 USA Dollar. [131]
6.5.7
Verband tussen andere aangetroffen blikken en packing lists
Vergelijking van stempels op blikken die bij [bedrijf 19] zijn aangetroffen met een packing list levert op dat een aantal van 8 pallets (in originele staat) gevuld met glazen potten met asperges en ronde blikken afkomstig is uit de volgende container.
- [container 8] (verder: de [container 8]). [132]
De [container 8] bevatte volgens de packing list een lading van 20 pallets met potten en blikken groenten waarvan 4 met asperges in blik. De goederen werden verscheept met de [schip 2] die was geladen te Callao, Peru. Als bestemmingshaven staat Rotterdam vermeld. Als verkoper staat vermeld: [bedrijf 20] en als koper: [bedrijf 21], Nederland. [133]
In de administratie van [bedrijf 2] zijn de packing lists aangetroffen met betrekking tot de volgende twee containers:
-[container 9] (verder de [container 9]);
-[container 10](verder: de [container 10]).
Een viertal losse blikken dat was aangetroffen in de [bedrijf 13]loods bleek na vergelijking van de stempels afkomstig te zijn uit de [container 9]. Een vijftal blikken bleek afkomstig te zijn uit de [container 10]. [134]
De [container 9] bevatte volgens de packing list een lading van 20 pallets met blikken asperges. De goederen werden verscheept met de [schip 4] die was geladen te Callao, Peru. Als verkoper staat vermeld: [bedrijf 23], Peru en als koper: [bedrijf 22], Nederland. [135] De bij de lading horende factuur van 20 januari 2005 vermeldt een totaalbedrg van 24.164,- USA Dollar. [136]
De [container 10] bevatte volgens de packing list een lading van 20 pallets met blikken groente. De goederen werden verscheept met de [schip 4] die was geladen te Callao, Peru. Als bestemmingshaven staat Rotterdam vermeld. Als verkoper staat vermeld: [bedrijf 23], Peru en als koper: [bedrijf 22], Nederland. [137] De bij deze lading horende factuur van 20 januari 2005 vermeldt een totaalbedrag van 17.463,08 USA Dollar. [138]
De [container 11] bevatte volgens de packing list een lading van 20 pallets met blikken groente: 17 pallets met asperges in blik en 3 pallets met paprika in blik. De goederen werden verscheept met de [schip 4] die was geladen te Callao, Peru. Als bestemmingshaven staat Rotterdam vermeld. Als verkoper staat vermeld: [bedrijf 23], Peru en als koper: [bedrijf 22], Nederland. [139]
Vergelijking van stempels op blikken die zijn aangetroffen op pallets bij het bedrijf [bedrijf 17] met de packing lists leverde op:
- dat een aantal ronde blikken (geladen op 6 dichte pallets met originele spanbanden) afkomstig is uit de [container 12];
- dat een aantal rechthoekige blikken (waarvan een deel geladen op twee dichte pallets voorzien van de originele spanbanden) afkomstig is uit de [container 9];
- dat een aantal rechthoekige blikken (geladen op drie pallets zonder spanbanden en met dun plastic) afkomstig is uit de [container 10]. [140]
Vergelijking van stempels op bij [bedrijf 15] aangetroffen blikken met de packing list van de [container 10] leverde op dat een aantal zilverkleurige ronde blikken afkomstig is uit de [container 10]. [141]
6.5.8
Export vanuit Peru naar Nederland
De [schip 2] was het schip dat met de [container 4] en de [container 8] een lading van in totaal 40 pallets conserven vervoerde vanuit Peru. De twee containers zijn volgens de [bedrijf 24] vrachtbrieven op 2 juli 2004 door [bedrijf 21] ontvangen. [142]
Voor de [container 5], de [container 6] en de [container 7], zijn te Callao, Peru, op 23 augustus 2004 bills of lading afgegeven waarop telkens staat vermeld dat deze containers met inhoud op die dag aan boord van de [schip 3] zijn ontvangen. [143]
Voor de [container 11], [container 9] en de [container 10], zijn te Callao, Peru, op 24 januari 2005 bills of lading afgegeven waarop telkens staat vermeld dat deze containers met inhoud op die dag aan boord van de [schip 4] zijn ontvangen. De bills of lading zijn op de plaats van aankomst gestempeld op 22 februari 2005. [144]
a. [verdachte] heeft erkend dat hij exportbedrijven uit Peru vertegenwoordigt [145] en dat hij betrokken was bij de partijen die zijn aangetroffen bij [bedrijf 13], [bedrijf 15] en de partij van [bedrijf 16]. [146]
In de agenda van [verdachte] staat op 16 februari m/v [schip 4] vermeld met daarbij geschreven de nummers van containers die met dat schip zijn vervoerd. [147] Dit betreft de lading die deels is teruggevonden bij [bedrijf 17].
Getuige [getuige 24] heeft verklaard dat hij een bedrijf heeft genaamd [bedrijf 22]. Voorts heeft hij verklaard over de import van 20 containers van [verdachte] vanuit Peru met telkens 20 pallets conserven in de periode van 7 juli 2004 tot en met 20 mei 2005. Van de 400 pallets zouden er 62 (20+14+28) zijn geleverd aan [bedrijf 25]. De overige pallets zouden zijn bestemd voor [man 6] te Spanje en grotendeels aan hem zijn geleverd. Deze kopers waren geregeld door [verdachte]. Het bedrijf van [verdachte] heet [bedrijf 9]. [148]
6.5.9
De partij van 2 juli 2004; 20 pallets naar [bedrijf 25]
[bedrijf 2] heeft bij [bedrijf 22] kosten in rekening gebracht in verband met de levering van de [container 4] en [container 8] op vrijdag 2 juli 2004. [149]
Getuige [getuige 24] heeft verklaard dat hij op
7 juli 2004 de eerste 2 containers van [verdachte] heeft binnengekregen. Dit waren asperges in blik en glas, paprika’s in blik en artisjokken in glas. Deze goederen waren vanuit Peru in Rotterdam aangekomen en hij heeft ervoor gezorgd dat die goederen via [bedrijf 2] getransporteerd werden vanuit Rotterdam naar een opslagloods op de [adres loods]. Hij is toen samen met [verdachte] naar de loods geweest waar de goederen opgeslagen waren. Van die partij waren in totaal 20 pallets voor firma [bedrijf 25] van [getuige 28] bestemd een ander deel was bestemd voor [man 6]. Op woensdagmiddag 7 juli 2004 werden gelijk 3 pallets met paprika in blik door het bedrijf [bedrijf 25] opgehaald bij de loods in Horst. Dat gebeurde op het moment dat [getuige 24] samen met [verdachte] in de loods waren. De andere 17 pallets werden op 17 september 2004 door het bedrijf [bedrijf 25] opgehaald, aldus getuige [getuige 24]. [150] Over het inklaren van containers heeft [getuige 24] voorts verklaard dat hij op 14 mei 2004 de heer [man 7] van het bedrijf [bedrijf 21] had benaderd voor het inklaren van de containers. [151]
[bedrijf 22] heeft in verband met deze zending een bedrag van € 1.730,82 bij [bedrijf 9] te Peru in rekening gebracht. De rekening vermeldt: “Commission 5% Sales Containers [container 4] / [container 8] Invoices: [man 6] en [bedrijf 25].” [152]
Op 7 juli 2004 zijn drie pallets uit de [container 4], genummerd 10, 11 en 12 geleverd aan [bedrijf 25]. [153] Op 13 september 2004 zijn 17 pallets geleverd aan [bedrijf 25]. [154] Dit betroffen de pallets 8, 9, 10, 16, 17, 18, 19 en 20 uit de [container 8] en de pallets 1, 2, 5, 6, 7, 8, 9, 14 en 20 uit de [container 4]. [155]
6.5.10
De partij van 28 september 2004, 14 pallets naar [bedrijf 25]
[bedrijf 2] heeft op 28 september 2004 van [bedrijf 20] te Peru 3 containers ontvangen, die afgeleverd zijn bij [bedrijf 26]. Dit betreffen de [container 5], [container 6] en [container 7]. [156]
Getuige [getuige 24] heeft verklaard dat hij op 28 september 2004 drie containers met asperges, artisjokken, hele bonen en paprika’s, van [verdachte] binnen kreeg. Deze goederen waren allemaal verpakt in blik en glas en kwamen uit Peru. De containers waren in Rotterdam binnengekomen en [bedrijf 2] heeft ervoor gezorgd dat die goederen in Rotterdam werden opgehaald en in Venlo werden afgeleverd. De goederen werden in een loods van het bedrijf [bedrijf 26] opgeslagen. Van die partij zijn toen weer 14 pallets naar [bedrijf 25] gegaan. Op 28 september 2004 werden er 7 pallets opgehaald. Op 1 oktober 2004 werden eveneens 7 pallets door [bedrijf 25] opgehaald. [157]
Op 28 september 2004 zijn 7 pallets geleverd aan [bedrijf 25]. Dit betroffen de pallets 6, 13 en 14 uit de [container 13] en de pallets 11, 12, 13 en 14 uit de [container 6]. Op 1 oktober 2004 zijn 7 pallets geleverd aan [bedrijf 25]. Dit betroffen de pallets 1, 2, 3, 5, 11, 12 en 20 uit de [container 7]. [158]
6.5.11
De partij van 24 februari 2005, 28 pallets naar [bedrijf 27]
[bedrijf 2] heeft bij [bedrijf 22] kosten in rekening gebracht in verband met de levering van de containers:
-[container 14] (verder: de [container 14]), [container 11], [container 9] en de [container 10]. Deze 4 containers kwamen aan op 24 februari 2005 en hadden als bestemming [bedrijf 26] (opslag). [159]
Getuige [getuige 24] heeft verklaard dat op 24 februari 2005 containers van [verdachte] vanuit Peru in Rotterdam binnen zijn gekomen. Heel die partij werd bij [bedrijf 26] opgeslagen. Van die partij heeft [bedrijf 25], maar nu onder de naam [bedrijf 27], 16 pallets afgehaald. Op 1 maart 2005 werden nogmaals 12 pallets door [bedrijf 25] opgehaald. [160]
Op 25 februari 2005 zijn 14 pallets geleverd aan [bedrijf 27]. Dit betroffen de pallets 1, 2, 3, 4 en 5 uit de [container 9] en de pallets 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12 en 13 uit de [container 10]. Op 1 maart 2005 zijn 14 pallets geleverd aan [bedrijf 27]. Dit betroffen pallets 6 en 7 uit de [container 9] en de pallets 1 t/m 12 uit de [container 11]. [161]
Uit het voorgaande volgt dat in de periode van januari 2004 tot en met maart 2005 drie scheepsladingen groentenconserven met respectievelijk twee, drie en vier containers zijn vervoerd van Callao, Peru naar Rotterdam. Volgens getuige [getuige 24] zijn in totaal 62 pallets afkomstig uit deze 9 containers geleverd aan [bedrijf 25] / [bedrijf 27].
6.5.12
Zijn de pallets naar [bedrijf 25] of [bedrijf 27] gegaan?
Onderzoek van de administatie van [bedrijf 22], [bedrijf 26], [bedrijf 2], [bedrijf 25], [bedrijf 27] en de administratie die bij de [bedrijf 14] en in het huis van [verdachte] in Frankrijk werd aangetroffen leverde op dat er op papier op diverse data (zoals hierboven vermeld) goederen waren geleverd aan de bedrijven [bedrijf 25] en [bedrijf 27]. Tevens bleek dat er voor genoemde leveringen betaald was door de bedrijven [bedrijf 25] en [bedrijf 27]. [162]
Volgens verdachte [getuige 28], die de dagelijkse leiding had van [bedrijf 25], had dit bedrijf geen eigen opslagruimte en heeft hij voor [bedrijf 25] slechts één keer goederen van [bedrijf 22] opgeslagen. Dat was bij [bedrijf 19]. [163] In een volgend verhoor verklaarde hij dat de 17 pallets op 13 september 2004 zijn afgeleverd bij [bedrijf 19]. [164] Voorts erkende hij dat van de leveringen op 13 september 2004, 28 september 2004 en 1 oktober 2004 geen verkoopfacturen zijn terug te vinden in de administratie van [bedrijf 25]. [165] Ten aanzien van de ladingen van 25 februari 2005 en 1 maart 2005 heeft [getuige 28] verklaard dat [bedrijf 27] die goederen niet geleverd heeft gekregen en niet weet waar de goederen naartoe zijn gegaan. [166] [getuige 28] wist voorts niet af van de [bedrijf 15] loods in Amsterdam. [167]
Uit de verklaringen van [getuige 28] kan de conclusie worden getrokken dat een administratieve verantwoording van de pallets afkomstig van de latastransporten ontbreekt. Voorts wordt geoordeeld dat de betreffende pallets feitelijk niet aan [bedrijf 25] of [bedrijf 27] zijn geleverd. De pallets zijn, behalve de pallets die bij [bedrijf 19] zijn opgeslagen, opgeslagen in loodsen die geen relatie hebben met [bedrijf 25] en [bedrijf 27].
6.5.13
Waar zijn de pallets heengegaan als ze niet naar [bedrijf 25] of [bedrijf 27] gingen?
De verdachte [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 5] betrokken is geweest bij het vervoer van pallets van Almelo ([bedrijf 22]) naar [bedrijf 13]. Hij heeft een aantal keren een auto gehuurd. [168] Ook heeft hij een aantal keren op verzoek van [medeverdachte 5] de huur van de loods van [bedrijf 13], betaald. [169] De laatste keer dat er pallets zijn gehaald, is in februari/maart 2005 geweest. [170] [medeverdachte 4] is toen met een chauffeur pallets wezen halen, bij [bedrijf 22]. [medeverdachte 4] is met de chauffeur teruggereden. [medeverdachte 5] belde dat ze naar een andere loods moesten gaan, dat betrof [bedrijf 15]. Bij het bedijf was [medeverdachte 5] aanwezig. Dezelfde chauffeur had hiervoor pallets van Venlo naar [bedrijf 13] gereden. Toen zijn er zo’n 10 pallets met conservenblikken opgehaald bij een loods van [bedrijf 22]. Bij [bedrijf 13] heeft [medeverdachte 5] samen met de chauffeur de vrachtauto gelost.
De verdachte [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij ongeveer anderhalf jaar voor zijn verhoor van 22 november 2005 voor een man genaamd [man 11], samen met een maat van [man 11] blikken op pallets heeft gestapeld in een loods in Amsterdam. [171] Ook heeft hij in de buurt van de metro in Amsterdam met drie andere personen blikken op pallets gestapeld. Er stonden veel dozen met blikken. De blikken waren soortgelijk aan die hij bij zijn aanhouding in de loods had gezien. Uiteindelijk stonden er 14 pallets in totaal toen ze klaar waren. Die hebben ze in folie gewikkeld. Ze hadden geen spanbanden. [172] Bij een volgend verhoor heeft [medeverdachte 5] bevestigd dat hij over de [bedrijf 13]loods heeft verklaard en dat hij daar meerdere keren is geweest om blikken te stapelen. [173] [medeverdachte 5] heeft voorts bevestigd dat hij over de twee [bedrijf 15] loodsen heeft verklaard toen hij het had over de loodsen in de buurt van de metro. [174] In de zomer van 2004 heeft hij geholpen bij [bedrijf 13] loodsen. In één van de loodsen stonden drie pallets met blikken zonder etiket. In de andere loods stonden vol gestapelde pallets met blikken en allemaal vouwkratjes gevuld met conserven blikken. Daar heeft hij met ene [man 11] zeker 5 pallets gestapeld waarna zo’n 30 of 40 lege kratjes naar de woning van die [man 11] zijn gebracht. [175]
Uit deze verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] blijkt dat pallets rechtstreeks van [bedrijf 22] naar de loodsen gingen en dat de verdachte [medeverdachte 5] daarbij betrokken was. In die loodsen zijn van de latastransporten afkomstige blikken teruggevonden. Uit het onderzoek is, zoals hiervoor uiteengezet, gebleken dat er bij [bedrijf 13] 15 pallets, bij [bedrijf 15] 14 pallets, bij [bedrijf 17] 11 pallets en bij [bedrijf 19] 13 pallets, dus in totaal 53 pallets en nog wat losse blikken (al dan niet in kratjes) met conserven zijn teruggevonden. Een deel van de pallets verkeerde nog in een onaangetaste staat. Een ander deel van de pallets was voorzien van dun plastic en/of zonder spanbanden.
Met betrekking tot de partij van 7 juli 2004 valt op dat er van de 20 aan [bedrijf 25] geleverde pallets, 14 pallets zijn teruggevonden bij [bedrijf 19]. Van de drie pallets met blikken paprika die op de dag van levering volgens [getuige 24] direct zouden zijn opgehaald, zijn ook blikken van pallet 12 bij [bedrijf 13] teruggevonden. [176] Dit sluit aan bij de verklaring van [medeverdachte 5] die in de zomer van 2004 in die loods drie pallets met blikken zonder etiket heeft gezien.
Een dergelijke gedetailleerde uitspraak kan niet gedaan worden met betrekking tot de drie containers van de partij van 28 september 2004 omdat door de wijze van verslaglegging en bemonstering van de betreffende aangetroffen blikken onduidelijk is gebleven hoeveel blikken / pallets er te herleiden zijn tot welke container.
Met betrekking tot de partij van 24 februari 2005 wordt overwogen dat van de 24 aan [bedrijf 27] geleverde pallets 12 pallets bij [bedrijf 17] zijn aangetroffen, waarvan 8 in de oorspronkelijke staat.
Een en ander leidt tot het oordeel dat de conclusie gerechtvaardigd is dat het overgrote deel van de in 2004 en 2005 verscheepte groenteconserven in november 2005 nog steeds was opgeslagen.
6.5.14
Bedrijfseconomisch doel of deklading?
De vraag is vervolgens aan de orde of uit deze feitelijke gang van zaken afgeleid dient te worden dat [verdachte] met deze handel een legaal bedrijfseconomisch doel diende of dat – zoals door de advocaat-generaal is gesteld – de conserven die zijn aangetroffen slechts deklading is die nodig is bij het smokkelen van cocaïne.
Door de verdediging is erop gewezen dat de bewijsmiddelen dienen te worden bezien in het licht van het feit dat uit het dossier onmiskenbaar volgt dat [verdachte] een exporteur is van conserven, dat een groot aantal feiten en omstandigheden in dat licht dienen te worden geplaatst en daarom niet redengevend zijn voor het bewijs van het tenlastegelegde. Zij dragen veeleer bij aan een alternatief scenario, aldus de verdediging.
Voor zover de verdediging met het noemen van een alternatief scenario bedoelt te betogen dat [verdachte] een legale handelsonderneming dreef zoals door hem is verklaard bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg, kan het hof de verdediging niet volgen.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de latastransporten bona fide transporten zijn nu niet valt in te zien dat er een valide bedrijfseconomische verklaring is voor de feitelijke gang van zaken. Daartoe is in het bijzonder het volgende overwogen.
- Uit de reeds genoemde bewijsmiddelen blijkt dat de pallets met conserven een relatief geringe waarde vertegenwoordigden. De kosten van opslag staan niet in verhouding tot de waarde van de opgeslagen goederen.
- Een administratieve verantwoording van de pallets ontbreekt bij [bedrijf 25] en [bedrijf 27]. Een aantal van in ieder geval 12 van de aan [bedrijf 25] / [bedrijf 27] geleverde pallets ontbreekt zelfs. [177]
- De blikken vertegenwoordigen nauwelijks waarde. Een deel van de conserven – de pallets die bij [bedrijf 17] staan opgeslagen – is weggegeven. De pallets die bij [bedrijf 19] staan opgeslagen zijn rijp voor de vuilstort. [178]
- [bedrijf 22] heeft gefactureerd aan [bedrijf 25] (totaalbedrag van € 27.296,09) en [bedrijf 27] (totaalbedrag € 30.292,87) en het geld na ontvangst overmaakt op bankrekeningen die direct of indirect in handen zijn van [verdachte]. [verdachte] heeft erkend dat hij opdracht heeft gegeven aan [man 8] om vanaf de bankrekening van [bedrijf 27] in totaal € 30.292,87 over te maken naar [bedrijf 22]. [verdachte] heeft de partij van 24 februari 2005 dus (direct of indirect) aan zichzelf gefactureerd. [179]
- Er is geen aanwijsbare bedrijfseconomische reden voor het uitpakken van verschillende pallets, het herverpakken daarvan en het ongemoeid laten van het andere deel van de pallets.
Voor zover door de verdediging nog is aangevoerd dat exportfraude als alternatief scenario een verklaring kan geven voor de bevindingen van de recherche omtrent de latastransporten beschouwt het hof dat standpunt van de verdediging niet als een standpunt waarop inhoudelijk dient te worden gerespondeerd. Het standpunt betreft immers een door de verdediging niet uitgewerkt (mogelijk) alternatief zonder dat een van de verdachten heeft gesteld dat een dergelijk alternatief op waarheid berust. Bedoeld mogelijk alternatief is niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Er doet zich geen Meer en Vaartsituatie voor.
Het hof komt tot de slotsom dat met de latastransporten cocaïne is vervoerd van Peru naar Nederland en dat dit tevens een verklaring geeft voor de (deels waardeloze) blikken die zijn aangetroffen op de diverse locaties omdat het in de rede ligt dat deze als deklading hebben gediend. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is het hof van oordeel dat op grond van bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de onder
2 ten laste gelegde feiten (de latastransporten).
Dat er contrabande was en dat dit cocaïne was, vindt naast de reeds genoemde bewijsmiddelen – in hun onderling verband en samenhang bezien – zijn verankering in:
I De verklaring van [medeverdachte 4]
[medeverdachte 4] heeft verklaard: “[medeverdachte 5] ([medeverdachte 5]) en ik hebben toen ook gesproken over de andere keren dat ik betrokken was geweest bij het regelen van het vervoer van pallets met blikken. Hiermee bedoel ik mijn verklaring met betrekking tot de [opslagbedrijf] loodsen en de [bedrijf 15] loodsen. [medeverdachte 5] zei me dat er toen ook transporten waren geweest van cocaïne.” [180]
II De bewijsmiddelen van het onder 1 bewezen verklaarde feit (schakelbewijs)
Het hof heeft in zijn afweging mede betrokken dat de feitelijke gang van zaken ten aanzien van deze feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen en de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven, op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoonde met de feitelijke gang van zaken ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde transport. De bewijsmiddelen van het onder 1 bewezen verklaarde feit zijn dan ook mede redengevend voor het bewijs van het onder 2 ten laste gelegde.
6.5.15
Overeenkomsten zaken [zaaksdossier 1] en [zaaksdossier 2]
Het aspergetransport (feit 1) en de latastransporten (feit 2) vertonen de volgende op essentiële punten belangrijke overeenkomsten.
Alle transporten waren afkomstig uit Callao;
Alle transporten hadden de bestemming Rotterdam;
[verdachte] was bij alle transporten betrokken;
[medeverdachte 5] was bij alle transporten betrokken;
[medeverdachte 4] was bij alle transporten betrokken;
Alle transporten bevatten volgens de packing lists groenten;
Alle transporten bevatten meerdere pallets met gelijksoortige blikken zonder etiket;
Alle transporten bevatten pallets die in Nederland werden ‘omgestapeld;’
Alle transporten bevatten pallets die ongemoeid werden gelaten..
Alle pallets werden na aankomst opgeslagen bij een ‘tussenhandelaar’.
Voor geen van de pallets was voor de levering een koper bekend anders dan een tussenpersoon zoals [bedrijf 22] of [firma] [181] .
Ad 8 en 9) In de kern komt het omstapelen erop neer dat tussen partijen gelijksoortige blikken zonder etiket, blikken verstopt zitten waardoor het noodzakelijk is om deze te sorteren zoals door [medeverdachte 4] is verklaard. [182] Voor het terugvinden van de blikken werden aantekeningen gebruikt. Uiterlijk gelijksoortige blikken, die volgens de packing listst volledig gelijksoortig zouden moeten zijn, maar in werkelijkheid cocaïne bevatten, dienen te worden onderscheiden en fysiek te worden afgescheiden van de deklading. Omdat – zoals bleek uit het aspergetransport – niet alle pallets blikken met contrabande bevatten, blijft een deel van de pallets ongemoeid. Dergelijke nog afgesloten pallets zijn, zoals hiervoor reeds vermeld aangetroffen in de latastransporten. Dit gaat ook op met betrekking tot het aspergetransport. [183]
Ad 10) De eerste transporten gingen naar een opslag van [bedrijf 21], de volgende transporten gingen naar de opslag van [bedrijf 22] ([bedrijf 26]) en het laatste transport ging naar de opslag van [getuige 16]. [184] .
6.6
Verklaring [medeverdachte 4]
De verdediging heeft zich – kort gezegd onder verwijzing naar het Vidgen-arrest van het EHRM – met betrekking tot zowel de zaak [zaaksdossier 1] als de zaak [zaaksdossier 2] op het standpunt gesteld dat de door de medeverdachte [medeverdachte 4] tegenover de politie afgelegde verklaringen niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. Het hof verwerpt dit verweer, nu de verklaringen van [medeverdachte 4] op meerdere punten worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het hof zal de verklaringen van [medeverdachte 4] daarom gebruiken voor het bewijs.
De verdediging heeft zich – met betrekking tot zowel de zaak [zaaksdossier 1] als de zaak [zaaksdossier 2] – op het standpunt gesteld dat de door de medeverdachte [medeverdachte 4] tegenover de politie afgelegde verklaring (het hof begrijpt van 21 maart 2006, blz. 2961 en volgende van het zaaksdossier [zaaksdossier 1]) niet voor het bewijs mag worden gebruikt, omdat deze verklaring niet betrouwbaar zou zijn. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Het feit dat [medeverdachte 4] genoemde verklaring niet heeft ondertekend, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid van die verklaring. Uit het proces-verbaal waarin de verklaring is opgenomen blijkt dat [medeverdachte 4] zijn verklaring na afloop van het verhoor niet meer heeft doorgelezen wegens vermoeidheid. De volgende dag heeft hij de verklaring alsnog doorgelezen en verklaard dat daarin geen onwaarheden staan. Bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 4], die op dat moment werd bijgestaan door zijn toenmalig raadsman, evenmin aangegeven dat de weergave van zijn op
21 maart 2006 afgelegde verklaring onjuist is. Gelet hierop, alsmede op het feit dat zijn verklaring op meerdere punten worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 4] op 21 maart 2006 naar waarheid heeft verklaard. Dat hij nadien op onderdelen anders heeft verklaard doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af. Het hof acht de verklaring van [medeverdachte 4] voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken en zal dat dan ook doen.
Het verweer wordt verworpen.
6.7
Verklaring [medeverdachte 5]
De verdediging heeft zich – kort gezegd onder verwijzing naar het Vidgen-arrest van het EHRM – op het standpunt gesteld dat de door de medeverdachte [medeverdachte 5] tegenover de politie afgelegde verklaringen niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. Het hof verwerpt dit verweer, nu de verklaringen van [medeverdachte 5] op meerdere punten worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het hof zal de verklaringen van [medeverdachte 5] daarom gebruiken voor het bewijs.
6.8
Verklaring [medeverdachte 9]
De verdediging heeft zich – kort gezegd onder verwijzing naar het Vidgen-arrest van het EHRM – op het standpunt gesteld dat de door de medeverdachte [medeverdachte 9] tegenover de politie afgelegde verklaringen niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. Het hof verwerpt dit verweer, nu de verklaringen van [medeverdachte 9] op meerdere punten worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het hof zal de verklaringen van [medeverdachte 9] daarom gebruiken voor het bewijs.

7.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. zaak [zaaksdossier 1])
hij, in de periode van 1 oktober 2005 tot en met 12 november 2005, te Rotterdam en/of Amsterdam en/of [locatie bedrijf 6] (gemeente Haarlemmermeer) althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (daaronder mede begrepen invoer als bedoeld in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), ongeveer 1650 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2 primair. (zaak [zaaksdossier 2])
hij in de periode van 1 juli 2004 tot
1 april 2005, te Rotterdam althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met anderen meermalen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten:
a. op of omstreeks 2 juli 2004 in (een) container(s) met conserven uit Peru en
b. op of omstreeks 28 september 2004 in (een) container(s) met conserven uit Peru en
c. op of omstreeks 24 februari 2005 in (een) container(s) met conserven uit Peru.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

8.Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

9.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.

10.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

11.Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren en 9 maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een geldboete van € 50.000,00 subsidiair 285 dagen hechtenis, waarbij rekening is gehouden met een strafkorting van 15% wegens overschrijding van de redelijke termijn.
12.Redelijke termijn
12.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie en de verdediging
De verdediging en de advocaat-generaal hebben erop gewezen dat de zaak ruim zes jaren in behandeling is geweest in hoger beroep, hetgeen een forse overschrijding van de redelijke termijn oplevert, en verzocht respectievelijk gerequireerd – in het geval er aan straftoemeting wordt toegekomen – daaraan consequenties te verbinden in de vorm van een aanzienlijke korting op de op te leggen straf of maatregel.
Het hof zal eerst de feitelijke gang van zaken bespreken,
om vervolgens, mede aan de hand daarvan, te beoordelen of en hoeverre sprake is van een onredelijk lange duur van de procedure in hoger beroep en welk gevolg dat zou moeten hebben.
12.2
Feitelijke gang van zaken
De verdachte is op 12 november 2005 aangehouden en in verzekering gesteld. In eerste aanleg heeft de rechtbank Rotterdam vonnis gewezen op 13 maart 2008.
In eerste aanleg heeft de berechting weliswaar langer dan twee jaar geduurd, maar de rechtbank heeft, bijzondere omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, geoordeeld dat er geen sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn. Het hof kan zich in dat oordeel vinden.
De verdachte en de medeverdachten hebben tijdig hoger beroep aangetekend. Ter zake van de onderzoeken ‘[zaaksdossier 3]’ en ‘[zaaksdossier 2]’ zijn in hoger beroep de zaken van in totaal zeven verdachten aan de orde.
Het dossier is reeds op 8 april 2008 bij het hof binnengekomen.
Op 20 oktober 2008 vond in hoger beroep de eerste regiezitting plaats, onder meer ter behandeling van de vele onderzoekswensen van de verdediging van een aantal verdachten.
Het hof heeft op 10 november 2008 zijn beslissingen op de diverse verzoeken meegedeeld. Daarbij is onder meer het verzoek van enkele verdachten toegewezen tot het horen van een aantal getuigen in het buitenland, en aan de advocaat-generaal zijn aanvullende onderzoekshandelingen opgedragen die alle verdachten regarderen.
12.2.1
Uitvoering van de beslissingen van het hof van 10 november 2008
Gebleken is (verslag van de rechter-commissaris te Rotterdam d.d. 29 september 2009, en als zodanig niet weersproken door de verdediging), dat de rechter-commissaris vanaf maart 2009 doende is geweest om de onderzoeksopdracht van het hof uit te voeren. Hij heeft daartoe eerst, middels nadere verzoeken aan het OM, zijn dossier gecompleteerd. Vervolgens heeft hij het omvangrijke, ruim 5.000 pagina’s tellende dossier, bestudeerd. Teneinde de getuigenverhoren logistiek te kunnen plannen, heeft hij, op voorhand rekening houdend met de tijd die naar zijn inschatting met de te stellen vragen aan de getuigen gemoeid zou zijn, zulks mede gelet op zijn eigen rol in het kader van de beoordeling of de door de raadslieden te stellen vragen van belang zullen zijn voor de latere beantwoording van de zittingsrechter van de vragen van de artikelen 348 tot en met 350 van het Wetboek van Strafvordering, aan de raadslieden zijn te verwachten werkwijze verduidelijkt, en gemeld hoeveel tijd hij per getuige voor verhoor zou gaan reserveren. Tevens heeft de rechter-commissaris aangegeven dat hij de getuigen zou willen horen vanaf medio 2010, zulks door middel van videoconferentie. Bij de verhoren zou de rechter-commissaris zoveel mogelijk rekening gaan houden met de door de raadslieden op te geven verhinderdata, maar zijn agenda zou leidend zijn. Voorts heeft hij de raadslieden gewezen op de beperkingen voortvloeiend uit het in het internationaal recht geldende vertrouwensbeginsel bij de in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek te horen buitenlandse opsporingsambtenaren. Tot slot heeft hij opgemerkt dat hij het standpunt van de raadslieden - inhoudende een weigering om lijsten met aan de getuigen te stellen vragen te verstrekken, met het doel deze te hechten aan de diverse rechtshulpverzoeken - respecteert, maar hen gewezen op de mogelijke consequentie daarvan, te weten het niet in behandeling nemen van het rechtshulpverzoek door de aangezochte Staat.
In reactie hierop heeft een aantal raadslieden aan de rechter-commissaris onder meer bericht (brief d.d. 18 november 2009) dat zij zich niet konden vinden in de wijze waarop de rechter-commissaris vorm en inhoud wenste te geven aan de beslissingen van het hof van 10 november 2008.
Uit latere nadere toelichting door een aantal raadslieden heeft het hof begrepen dat de verdediging zich voor haars inziens ongewenste beperkingen gesteld zag, in onder meer: de maximale tijd gereserveerd per getuigenverhoor, de mogelijkheid tot fysieke deelname aan het verhoor, de aard van het verhoor, te weten middels videoconferentie in plaats van rogatoire commissie, en het op voorhand inzage moeten geven in de aan de getuigen te stellen vragen.
De raadslieden stuurden voorts aan op benoeming van een andere rechter-commissaris en zij verzochten de vigerende rechter-commissaris het dossier terug te zenden aan het hof ter fine van de planning van een nieuwe regiezitting.
De rechter-commissaris heeft (brief d.d. 23 november 2009) – kort gezegd – bestreden dat de verdediging op voorhand beperkingen werden opgelegd en volhard in zijn eerder ingenomen standpunten. Hij ondersteunde wel het voorstel van de verdediging om aan het hof te verzoeken de onderzoeksopdracht nader toe te lichten, met dien verstande dat hij ook na een nieuwe regiezitting als behandelend rechter-commissaris uitvoering wenste te blijven geven aan de opdrachten van het hof.
Intussen was de rechter-commissaris gestart met zijn uitvoeringswerkzaamheden; hij had diverse rechtshulpverzoeken geformuleerd en uitgestuurd.
Uit de Verenigde Staten van Amerika kwam daarop het bericht dat – kort gezegd- het rechtshulpverzoek onvolledig was en dat dit aanvulling behoefde van lijsten met aan de getuigen te stellen vragen. De rechter-commissaris meldde dit aan de raadslieden (brief d.d. 15 december 2009) en stelde te verwachten dat een soortgelijke reactie zou volgen van de Spaanse en de Britse autoriteiten. Hij wees nog op het belang van de Nederlandse Staat om het niet op een formele afwijzing van het verzoek aan te laten komen, vanwege de irritaties die zulks in internationaal verband zou oproepen.
Bij brief van 4 februari 2010 schreef hij aan de raadslieden dat de Britse autoriteiten het rechtshulpverzoek niet in behandeling gingen nemen, behoudens indien van de door de Britten gegeven mogelijkheid gebruik gemaakt zou worden om alsnog het rechtshulpverzoek aan te vullen o.a. middels het insturen van vragenlijsten voor de getuigen.
Nadat bij brief van 10 januari 2010 gepoogd was de rechter-commissaris te bewegen zijn werkzaamheden in lijn met de wensen van de verdediging uit te voeren, en de rechter-commissaris hier niet op inging, heeft de raadsman van de verdachte [medeverdachte 3] de rechter-commissaris per brief van 8 februari 2010 uitdrukkelijk verzocht om géén werkzaamheden meer te verrichten, in dat verzoek kennelijk gesteund door enkele andere raadslieden.
De rechter-commissaris zag daartoe echter geen reden en hij vervolgde zijn werkzaamheden, te meer daar hem uit contacten met de advocaat-generaal was gebleken dat er niet op korte termijn een nadere regiezitting bij het hof viel te verwachten.
Hoewel de meermaals door de rechter-commissaris verzochte vragenlijsten niet waren aangeleverd door de verdediging, heeft de rechter-commissaris nog eigenhandig een nadere onderbouwing verzorgd voor de Britse en Amerikaanse rechtshulpverzoeken. Bij processen-verbaal van bevindingen van 13 januari 2011 meldt hij dat een en ander geen succes heeft gehad: de Amerikanen hebben het rechtshulpverzoek als ‘onuitvoerbaar’ gesloten en de Britse autoriteiten hebben de afhandeling van de ingediende rechtshulpverzoeken eveneens gesloten.
12.2.2
Het vervolg ter terechtzitting bij het hof
Overleg tussen enkele raadslieden en de advocaat-generaal heeft er vervolgens toe geleid dat de advocaat-generaal het hof bij ingekomen verzoek van 23 juni 2011 heeft geïnformeerd omtrent de door deze raadslieden ervaren ontstane onwerkbare situatie en verzocht om een tweede regiezitting ter bespreking van de stand van het onderzoek. Uit in juni en juli 2011 ontvangen brieven van raadslieden is het hof gebleken dat zij de rechter-commissaris – kort gezegd - verweten dat hij het onderzoek volledig had gefrustreerd. Het hof heeft de rechter-commissaris om een reactie gevraagd, maar de rechter-commissaris heeft bij e-mailbericht van 3 augustus 2011 volstaan met een verwijzing naar zijn eerder opgemaakte processen-verbaal van bevindingen.
Het hof heeft daarop een nieuwe regiezitting bepaald op
3 oktober 2011
.Ter zitting is de stand van het onderzoek besproken en zijn er zijdens een aantal raadslieden nieuwe, omvangrijke, onderzoeksverzoeken geformuleerd. Op 25 oktober 2011 heeft het hof de stand van het onderzoek beschreven en beslist op die nadere onderzoeksverzoeken, waarbij onder meer (andermaal) opdracht is gegeven tot het horen van enkele buitenlandse getuigen.
Ter uitvoering van de beslissingen van het hof is de zaak verwezen naar een nader te benoemen raadsheer-commissaris. Het hof heeft zijn voornemen uitgesproken de voortgang te gaan bewaken middels nadere regiezittingen, de eerstvolgende voorgenomen voor 16 april 2012.
12.2.3
Wraking
Bij ingekomen verzoek van 27 oktober 2011 heeft een aantal raadslieden verzocht tot wraking van de leden van de behandelende samenstelling van het hof. Dezen hebben zich daartegen verzet. Bij beslissing van de wrakingskamer van het hof van 30 november 2011 is het verzoek tot wraking afgewezen.
12.2.4
Voortgezette behandeling ter terechtzitting
Ter voortgezette derde regiezitting van 16 april 2012 is wederom de stand van het onderzoek besproken en heeft de raadsman van de verdachte [medeverdachte 3], daarbij ten dele eerdere verzoeken herhalend, wederom een groot aantal onderzoeksverzoeken geformuleerd, waarbij de raadslieden van alle andere verdachten – naast het eventueel doen van eigen verzoeken - zich uitdrukkelijk hebben aangesloten. Het hof heeft daarop beslist op 3 mei 2012, waarbij onder meer een aantal verzoeken tot het horen van buitenlandse getuigen is toegewezen en een nadere regiezitting is aangekondigd voor 20 september 2012.
Op 20 september 2012 en op 6 juni 2013 zijn andermaal regiezittingen gehouden ter bewaking van de voortgang van het onderzoek. Tijdens laatstgenoemde zitting, waarop een aantal verdachten - hoewel daartoe deugdelijk
opgeroepen - in strijd met de vigerende algemene schorsingsvoorwaarden van hun voorlopige hechtenis niet was verschenen, heeft de advocaat-generaal erop gewezen dat de verdachten de algemene schorsingsvoorwaarden dienen na te leven. Ook zijn tijdens deze nadere regiezittingen wederom vele onderzoekswensen door en/of namens alle verdachten naar voren gebracht, waarop het hof telkens enige tijd later beslist heeft.
Op 20 juni 2013 heeft het hof tevens – na daarover de advocaat-generaal en de raadslieden ter zitting van 6 juni 2013 te hebben gehoord – aangekondigd voornemens te zijn de inhoudelijke behandeling van de zaak te doen plaatsvinden van 25 november 2013 tot en met 6 december 2013.
12.2.5
Terechtzitting van 25 november 2013
De in hoger beroep terechtstaande verdachten bevonden zich ten tijde van de eerste regiezitting op 23 oktober 2008 allen – met uitzondering van de verdachte [medeverdachte 2], die in eerste aanleg is vrijgesproken – in voorlopige hechtenis.
Op 10 november 2008 heeft het hof bij separate beslissing het bevel tot voorlopige hechtenis van alle vorenbedoelde verdachten met ingang van 11 november 2008 geschorst, zulks onder het stellen van algemene en bijzondere voorwaarden. In de loop van 2009 zijn op verschillende momenten voor ieder van deze verdachten de toepasselijke bijzondere schorsingsvoorwaarden gewijzigd dan wel opgeheven. Ten aanzien van de verdachte [verdachte] heeft het hof bij beslissing van 18 december 2009 de voor hem geldende bijzondere schorsingsvoorwaarden opgeheven met ingang van 21 december 2009. De algemene schorsingsvoorwaarden, waarnaar de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 juni 2013 nog expliciet heeft verwezen, hielden onder meer in de verplichting om de terechtzitting van 25 november 2013, waarvoor alle verdachten deugdelijk waren opgeroepen, bij te wonen.
Ter terechtzitting van 25 november 2013 was door het hof beoogd een aanvang te maken met de inhoudelijke behandeling van de zaak. De raadsman van de verdachte [verdachte] heeft evenwel bij aanvang van de zitting gemeld dat deze verdachte, die voor het bijwonen van de terechtzitting onderweg was van Peru naar Nederland, door de Peruaanse politie op 23 november 2013 is gearresteerd en gevangengezet. De raadsman verzocht onder meer om de advocaat-generaal de gelegenheid te geven te onderzoeken of te verzoeken of (tijdelijke) overlevering van de verdachte naar Nederland mogelijk zou zijn; de verdachte wenste zijn aanwezigheidsrecht als verdachte te effectueren, nadere onderzoeksverzoeken te doen, en als door het hof toegewezen getuige in de zaken van zijn medeverdachten te worden gehoord.
Het hof heeft, onder meer in het vorenstaande, aanleiding gezien de inhoudelijke behandeling op dat moment niet voort te zetten.
De voortgezette inhoudelijke behandeling vond plaats ter terechtzitting vanaf 20 oktober 2014 tot en met 7 november 2014, leidend tot het onderhavige arrest van 21 november 2014.
12.3
Beoordeling door het hof
12.3.1
Algemeen
Het voorschrift van artikel 6, eerste lid, van het EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn, beoogt onder meer te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een verdere strafvervolging zou moeten leven.
Voor de berechting in hoger beroep geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.
Gelet op het hierboven beschreven procesverloop staat vast dat de redelijke termijn waarbinnen de berechting in hoger beroep (herhaald zij dat in dit arrest de zaaksdossiers [zaaksdossier 1] en [zaaksdossier 2] tezamen als ‘de zaak’ worden beschouwd) zou hebben moeten plaatsvinden, bij een tijdig binnengekomen dossier, ruimschoots is overschreden. In de beoordeling van de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden, die dat tijdsverloop geheel of ten dele rechtvaardigen, dient volgens vaste jurisprudentie onder meer het volgende te worden betrokken.
12.3.2
Toetsing
12.3.2.1 De ingewikkeldheid van de zaak
Vaststaat dat het bij de hier ten laste gelegde import(en) van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne vanuit Peru naar Nederland, met betrokkenheid van deelnemers uit verschillende landen, een omvangrijke en ingewikkelde zaak betreft, waarin een groot aantal verdachten figureerden. Het circa 5.000 pagina’s tellende dossier getuigt daar reeds van.
In hoger beroep staan nog zeven verdachten, waaronder een aantal vermeende hoofdrolspelers, terecht. De aard van de zaak brengt met zich mee dat de zaken van deze verdachten gelijktijdig behandeld en berecht worden. Dat oponthoud in een zaak van een medeverdachte vanwege perikelen rondom toegestane onderzoekshandelingen, dan wel vanwege andere redenen – zoals bijvoorbeeld de situatie rond de verdachte [verdachte] op 25 november 2013 – vertraging oplevert, brengt met zich mee dat ook de zaken van de medeverdachte daar onontkoombaar onder lijden.
Geen der in hoger beroep terechtstaande verdachten heeft zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde (volledig) erkend; veelal is een beroep gedaan op het zwijgrecht (of het verschoningsrecht als getuige) en ook zijn mogelijk alternatieve legale scenario’s ter verklaring van enige betrokkenheid gepresenteerd. Het onderzoek dat daarom in hoger beroep aanvullend heeft moeten plaatsvinden was reeds om die reden ook veelomvattend en ingewikkeld. Dat gold eveneens voor het onderzoek naar de vragen die de verdediging stelde ten aanzien van de rechtmatigheid van het verrichte opsporingsonderzoek.
Het onderzoek in hoger beroep kende bovendien een sterk internationale dimensie; het diende te worden uitgevoerd in verschillende landen, niet-EU-landen daaronder begrepen, met alle complicerende en tijdrovende gevolgen van dien.
12.3.2.2 De invloed van de verdachte/verdediging op het procesverloop
In het hierboven geschetste verloop van de tijd die was gemoeid met de procedure in hoger beroep valt een aantal feiten op.
Allereerst kan worden vastgesteld dat er in de periode van na de eerste tot aan de tweede regiezitting, derhalve tussen 10 november 2008 en 3 oktober 2011, nauwelijks onderzoeksresultaten zijn geboekt. De verdediging legt de verantwoordelijkheid daarvoor geheel en uitsluitend bij de rechter-commissaris, naar wie de zaak was terugverwezen ter afhandeling van de door het hof toegestane onderzoekshandelingen. Daargelaten dat er wel wat aangemerkt kan worden op de onverzettelijke stijl van communiceren van de rechter-commissaris, welke heeft bijgedragen aan het op scherp stellen van de verhouding tussen de rechter-commissaris en de verdediging, kan het hof de verdediging niet volgen in haar voormelde eindconclusie dat de rechter-commissaris geheel en uitsluitend verantwoordelijk is voor de geringe onderzoeksresultaten. Van frustratie, laat staan in de moedwillige variant, van het onderzoek of de voortgang daarvan door de rechter-commissaris is het hof niet gebleken. Integendeel: uit de hierboven aangehaalde correspondentie en uit de processen-verbaal van de rechter-commissaris kan geconcludeerd worden dat de rechter-commissaris heeft gehandeld binnen zijn taakomschrijving en wettelijke en feitelijke mogelijkheden, en met inachtneming van ook de beperkingen die nu eenmaal voortvloeien uit het in ’s landsbelang in stand houden van goede internationale juridische betrekkingen. Dat zulks tot teleurgestelde verwachtingen bij de verdediging leidde, doet daaraan niet af. Het rechtvaardigde evenmin de vervolgens door de verdediging aan de rechter-commissaris op scherpe toon gestelde – overigens niet in het recht gefundeerde - eisen met betrekking tot de wijze waarop hij zijn werkzaamheden zou dienen te verrichten, uitmondend in het uiteindelijke verzoek van de verdediging aan de rechter-commissaris om zijn werkzaamheden geheel te staken.
Een en ander overziende is het hof dan ook van oordeel dat dit stuk tijdsverloop niet als geheel of grotendeels veroorzaakt door de rechter-commissaris aangemerkt kan worden; de verdediging heeft daar harerzijds aanzienlijk aan bijgedragen.
Hoewel een wrakingsverzoek doorgaans ook tot de nodige vertraging in behandeling leidt, was dat hier niet het geval. De wraking door een aantal raadslieden van het hof van 27 oktober 2011 heeft niet verhinderd dat de op 25 oktober 2011 door het hof aangekondigde nadere regiezitting van 16 april 2012 op die laatstgenoemde dag heeft kunnen plaatsvinden.
In de periode vanaf 16 april 2012 tot aan de dag van de uiteindelijk op 20 oktober 2014 aangevangen inhoudelijke behandeling hebben diverse nadere regiezittingen plaatsgehad. Tijdens elk van die zittingen zijn vele nieuwe onderzoekswensen door de verdediging van sommige verdachten neergelegd, talloze herhalingen van eerder afgewezen of aangehouden verzoeken daaronder begrepen. Het tijdsverloop heeft de verdediging daarbij positief in de kaart gespeeld: enkele eerder toegewezen maar onvindbaar geachte getuigen leken alsnog getraceerd te kunnen worden, en getuigen die eerder niet wilden verklaren, leken daartoe inmiddels wel bereid. Omdat in de hier bedoelde periode alle raadslieden van alle verdachten zich uitdrukkelijk aansloten bij getuigenverzoeken en andere verzoeken van hun collega’s en zodoende alle raadslieden zich achter dezelfde onderzoekswensen schaarden, leverde dit een ingewikkeldere en tijdrovendere planning van de getuigenverhoren op voor de betrokken raadsheer-commissaris. Aan de andere kant hebben de raadslieden, door hun verzet tegen telehoren op te geven en zich coöperatief op te stellen naar de raadsheer-commissaris eraan bijgedragen dat bij de uitvoering van de onderzoekshandelingen zijdens de verdediging geen verdere onnodige vertraging is ontstaan. Overigens was een gebrekkig functionerend technisch systeem in het Haagse Paleis van Justitie nog debet aan enige vertraging bij het horen van buitenlandse getuigen via videoverbinding.
Tot slot is er vertraging ontstaan voor het tijdstip van inhoudelijke behandeling van de zaak, onder meer doordat de verdachte [verdachte] in Peru op 23 november 2013 in detentie geraakte. De geplande inhoudelijke behandeling van de zaak kon niet doorgaan vanaf 25 november 2013, maar heeft, onder meer vanwege dit feit, moeten wachten tot 20 oktober 2014. Het hof betrekt daarbij dat het de verdachte [verdachte], die uit hoofde van de algemene schorsingsvoorwaarden van zijn voorlopige hechtenis gehouden was om elke terechtzitting in zijn zaak persoonlijk bij te wonen, en die zich uitdrukkelijk bewust was van een tegen hem lopend strafrechtelijk opsporingsonderzoek in Peru met alle risico’s van dien, desalniettemin naar Peru is gereisd, terwijl er in zijn zaak in hoger beroep in Nederland nog terechtzittingen gehouden moesten worden.
12.3.2.3 Wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld
Het Openbaar Ministerie heeft zich in hoger beroep naar het oordeel van het hof coöperatief opgesteld, en het door het hof opgedragen onderzoek met de nodige voortvarendheid uitgevoerd.
Over de rol van de rechter-commissaris waarnaar de zaak in eerste instantie is terugverwezen ter uitvoering van de onderzoeksopdrachten van het hof, is hierboven reeds het nodige gezegd.
Vanaf het moment dat de zaak daarna weer bij het hof is behandeld, derhalve vanaf de regiezitting van 16 april 2012, valt het volgende op te merken. Het hof heeft getracht elk verder onnodig tijdsverlies te voorkomen, door middels opvolgende nadere regiezittingen het procesverloop te controleren en zo nodig te kunnen bijsturen. Dat het desondanks nog tot 20 oktober 2014 heeft geduurd alvorens een daadwerkelijke inhoudelijke behandeling ter terechtzitting heeft kunnen plaatsvinden, was onvermijdelijk, gelet op hetgeen hierboven verder met betrekking tot de onderhavige zaak is overwogen.
12.3.3
Oordeel
Alles overziende, komt het hof tot het oordeel dat bij de behandeling van de zaak in hoger beroep de redelijke termijn fors is overschreden, waardoor de verdachten langer dan redelijk is onder de dreiging van verdere strafvervolging hebben moeten leven, maar dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding mede voor rekening en risico van de verdachten doen komen en dat er tevens omstandigheden zijn aan te wijzen die de overschrijding in zekere mate rechtvaardigen. Het hof ziet hierin aanleiding om daar bij het opleggen van de straf rekening mee te houden en zal daarom een, in redelijkheid op 15% bepaalde, strafkorting toepassen. Het hof realiseert zich dat dit in concreto anders uitpakt dan voorgeschreven door de Hoge Raad in zijn arrest van 17.6.2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, maar het hof wijst erop dat het Openbaar Ministerie zelf ook een zodanige korting passend acht vanwege de bijzondere omstandigheden van dit geval, afgezet tegen de omstandigheden die spelen in min of meer vergelijkbare zaken.

13.Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met medeverdachten via de Rotterdamse haven in november 2005 ongeveer 1650 kilogram cocaïne ingevoerd. In een transport van drie containers met blikjes asperges en pikante paprika’s zijn in twee containers blikjes met daarin cocaïne aangetroffen. Daarnaast heeft hij in 2004 en 2005 drie keer een partij cocaïne ingevoerd in Nederland, eveneens verstopt in en tussen blikjes groente.
Het op deze wijze invoeren van partijen cocaïne vergt serieuze financiële spankracht, een (omvangrijk) netwerk van hiertoe nuttige en betrouwbare contacten en een lange termijn planning. Een partij van ongeveer 1650 kilogram cocaïne pleegt steeds vaker te worden ingevoerd door grotere internationaal nauw met elkaar samenwerkende functionele verbanden.
Door deze partijen in te voeren heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door de invoer van harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust in de samenleving en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Tenslotte leidt de invoer van harddrugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor geen oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.
De verdachte is nog niet eerder in Nederland veroordeeld voor een strafbaar feit.
Alles afwegend acht het hof gezien de ernst van de feiten een gevangenisstraf van in beginsel 9 jaar passend en geboden. Gezien de schending van de redelijke termijn als hiervoor besproken past het hof daarop een korting toe van 15 procent. De uitkomst in het voordeel van verdachte naar beneden afrondend komt het hof uit op 7 jaren en
6 maanden gevangenisstraf. Gezien de specifieke omstandigheden van dit geval acht het hof een geldboete als gevorderd door de advocaat-generaal niet meer passend en geboden.

14.Beslag

Het hof stelt vast dat op het moment van het wijzen van arrest geen beslag op enig voorwerp rust waarop in het kader van deze strafzaak een beslissing genomen moet worden.

15.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

16.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, indien en voor zover noodzakelijk gelet op de beslissing schorsing voorlopige hechtenis van het hof d.d. 10 november 2008.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz,
mr. M.P.J.G. Göbbels en mr. R.J. de Bruijn,
in bijzijn van de griffiers mr. N.R. Achterberg en
mr. N. van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 november 2014.

Voetnoten

1.Het onder 2 ten laste gelegde feit was oorspronkelijk middels een aparte dagvaarding met parketnummer 10-601085-06 ten laste gelegd. Bij de vordering tot wijziging van de tenlastelegging d.d. 28 januari 2008 is dit feit als feit 2 toegevoegd aan de dagvaarding met parketnummer 10-6011166-05, waarin het onder 1 ten laste gelegde feit reeds was opgenomen. In het dictum van het vonnis staat vermeld dat de verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 10-601085-06 is ten laste gelegd. Het hof begrijpt dat hiermee is bedoeld te zeggen dat de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde (zaak [zaaksdossier 2]).
2.Het onder 2 ten laste gelegde feit was oorspronkelijk middels een aparte dagvaarding met parketnummer 10-601085-06 ten laste gelegd. Bij de vordering tot wijziging van de tenlastelegging d.d. 28 januari 2008 is dit feit als feit 2 toegevoegd aan de dagvaarding met parketnummer 10-6011166-05, waarin het onder 1 ten laste gelegde feit reeds was opgenomen. In het vonnis staat vermeld dat de verdachte ter zake van het op de dagvaarding met parketnummer
3.Voor zover in de voetnoten wordt verwezen naar paginanummers betreffen dat de paginanummers van zaaksdossier
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[zaaksdossier 3] en documentcode 0511111133.AMB (blz. 41 en 42).
5.Een geschrift, te weten een packing list (blz. 55, tot en met 57).
6.Een geschrift, te weten een factuur (blz. 59).
7.Een geschrift, te weten een packing list (blz. 90, tot en met 92).
8.Een geschrift, te weten een factuur (blz. 86).
9.Een geschrift, te weten een packing list (blz. 77 en 78).
10.Een geschrift, te weten een factuur (blz. 74).
11.Proces-verbaal getuigenverhoor van getuige [getuige 10] tegenover de rechter-commissaris, d.d. 10 augustus 2006.
12.Proces-verbaal d.d. 9 november 2005, met kenmerk PV 1127/2005 (blz. 245 en 246); proces-verbaal d.d. 11 november 2005, met kenmerk PV 1132/2005 (blz. 251 en 252).
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0511141015.Amb (blz. 100, eerste twee alinea’s).
14.Proces-verbaal van bevindingen loods te [locatie bedrijf 6] d.d. 14 november 2005 met bijlagen, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[zaaksdossier 3] en documentcode 0511131715.DZK (blz. 124 tot en met 130).
15.Proces-verbaal onderzoek inbeslaggenomen goederen d.d. 23 november 2005 met bijlagen, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[zaaksdossier 3] en documentcode 0511231100.OIG (blz. 732 t/m 734 alsmede t.a.v. de grote ronde blikken: blz. 771, 772, 773 en 785; t.a.v. de kleine ronde blikken: blz. 782, 783, 784 en 779 en t.a.v. de kleine rechthoekige platte blikken: blz. 776, 777, 778 en 773).
16.Proces-verbaal van onderzoek inbeslagname goederen, d.d. 1 maart 2006, met bijlagen, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603020732.OIG (blz. 2649 tot en met 2651 m.b.t. lijsten 1, 1a en 7).
17.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 februari 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0602220740.OIG, met uitzondering van de bevinding dat op pallet 7, zeven lagen van 84 blikken cocaïne werden aangetroffen, met bijlage, (blz. 2647 en 2648, onderste notitie).
18.Proces-verbaal van bevindingen loods te [locatie bedrijf 6] d.d. 14 november 2005 met bijlage, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[zaaksdossier 3] en documentcode 0511131715.DZK (blz. 124, tweede en laatste alinea, blz. 125 eerste en tweede alinea); een geschrift (blz. 133 bovenste notitie); proces-verbaal d.d. 22 november 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0511221419.OIG (blz. 334, eerste alinea).
19.Proces-verbaal d.d. 9 november 2005, met bijlagen, met kenmerk PV 1127/2005 (blz. 245 tot en met 250).
20.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2005, met documentcode 0511101600.AMB (blz. 28 tot en met 31).
21.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2005, met bijlagen, met proces-verbaalnummer PL 2674 05-11.08.01 (blz. 292 tot en met 298 (de foto’s zijn ter terechtzitting in hoger beroep in kleur overgelegd).
22.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 november 2005, met bijlagen (de weegbrief ontbreekt), met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0511091630.AMB (blz. 7 tot en met 11).
23.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0601060930.AMB (blz. 1251 en 1252).
24.Proces-verbaal onderzoek in beslaggenomen goederen d.d. 14 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603131600.OIG (blz. 2724, derde alinea).
25.Deskundigenrapport NFI, d.d. 2 januari 2006 (blz. 1271-1272).
26.Proces-verbaal d.d. 11 november 2005, met bijlagen, met kenmerk PV 1132/2005 (blz. 251 en 256).
27.Proces-verbaal, d.d. 10 november 2005, met bijlagen, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0511101530.AMB (blz. 12 tot en met 27).
28.Zaaksproces-verbaal [zaaksdossier 1], derde aanvulling, d.d. 9 januari 2006, Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] (blz. 103, bovenste alinea onder opmerkingen verbalisant).
29.Proces-verbaal, ongedateerd, met proces-verbaalnummer PL2674/05-110801 (blz. 388 tot en met 394).
30.Deskundigenrapport d.d. 5 december 2005 (blz. 582 en 583).
31.Deskundigenrapport, d.d. 22 december 2005 (blz. 1867 tot en met 1871).
32.Voor zover in dit onderdeel in de voetnoten wordt verwezen naar paginanummers betreffen dat de paginanummers van zaaksdossier
33.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d.
34.Proces-verbaal van onderzoek in beslag genomen goederen d.d.
35.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 15] d.d. 11 mei 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0605111230.V18 (blz. 3691).
36.Proces-verbaal getuigenverhoor van de getuige [hoofdinspecteur Spanje] tegenover de raadsheer-commissaris d.d. 9 maart 2013, blz. 3 en 4; proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [getuige 17] tegenover de raadsheer-commissaris d.d. 9 oktober 2013, blz. 5.
37.Een geschrift, te weten een Nederlandse vertaling van een verhoor van de getuige [getuige 18]] tegenover de rechter-commissaris d.d.
38.Een geschrift, te weten een Nederlandse vertaling van het verhoor van [getuige 18]] d.d. 24 november 2005 (blz. 2813).
39.Een geschrift, te weten een Nederlandse vertaling van een verhoor van de getuige [getuige 18]] tegenover de rechter-commissaris d.d.
40.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 14 februari 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0602140930.V01 (blz. 2881).
41.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 6] d.d.
42.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 augustus 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0607141500.AMB (blz. 4214 tot en met 4215).
43.Proces-verbaal van onderzoek historische gegevens d.d. 28 juni 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0606231500.AMB (blz. 4061 tot en met 4063).
44.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname, adres: [adres 2] d.d. 17 november 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[zaaksdossier 3] en documentcode 0511160825.DZK (blz. 303 en 304); proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 24 augustus 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[zaaksdossier 3] en documentcode 0608241045.V03 (blz. 4619).
45.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0511111133.AMB (blz. 41 en 42); proces-verbaal getuigenverhoor van de getuige [getuige 5] tegenover de rechter-commissaris d.d.
46.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 13 november 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0511131146.V01 (blz. 144); een geschrift, te weten een Nederlandse vertaling van het verhoor van [getuige 18]] d.d.
47.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 9 december 2005 (het hof begrijpt: 21 februari 2006), met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0602210915.V01 (blz. 2889).
48.Een geschrift, te weten een Nederlandse vertaling van een proces-verbaal van huiszoeking door de Gerechtelijke Politie van Lyon (blz. 2559 tot en met 2562); proces-verbaal van onderzoek inbeslagname goederen d.d. 1 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603020732.OIG, met bijlagen (blz. 2649 tot en met 2651, blz. 2652 tot en met 2656 en blz. 2704 tot en met 2706).
49.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0511111133.AMB (blz. 41 en 42).
50.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 19] d.d.
51.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juni 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0606221400.AMB (blz. 4052); proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0606161114.AMB (blz. 3860, tekst na “Bijlage 5”).
52.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 19] d.d.
53.Proces-verbaal getuigenverhoor van de getuige [getuige 20] tegenover de rechter-commissaris d.d. 8 augustus 2006.
54.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 21] d.d. 24 november 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ en documentcode 0511241235.G08 (blz. 987 en 988).
55.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 8] d.d.
56.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10] d.d. 28 november 2005, met documentcode 0511281115.G11 (blz. 1013).
57.Proces-verbaal van observeren d.d. 11 november 2005, met proces-verbaalnummer 26905111105.se5 (blz. 359 en 360).
58.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 7] d.d. 7 december 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[zaaksdossier 3] en documentcode 0512061215.V06 (blz. 1101).
59.Proces-verbaal van onderzoek historische gegevens d.d. 28 juni 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0606231500.AMB (blz. 4068 tot en met 4072).
60.Proces-verbaal van onderzoek historische gegevens d.d. 28 juni 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0606231500.AMB (blz. 4070 tot en met 4072).
61.Een geschrift, te weten een Nederlandse vertaling van een verhoor van de getuige [getuige 16] tegenover de rechter-commissaris d.d. 9 februari 2007, blz. 4.
62.Een geschrift, te weten een Nederlandse vertaling van een verhoor van de getuige [getuige 16] tegenover de rechter-commissaris d.d. 9 februari 2007, blz. 2; proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603150948.AMB (blz. 2506 en 2507); proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603160750.AMB (blz. 2511 laatste alinea en 2512 eerste tot en met vierde alinea); proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 22] d.d. 28 november 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ en documentcode 0511251310.G05 (blz. 966 en 967).
63.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] d.d. 6 december 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0512061120.V10 (blz. 1132).
64.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] d.d. 22 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603211250.V15 (blz. 2963).
65.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] d.d. 6 december 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0512061120.V10 (blz. 1132).
66.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] d.d. 6 december 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0512061120.V10 (blz. 1132); proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] d.d. 21 december 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0512211000.V15 (blz. 1162 zevende alinea); proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] d.d. 22 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603211250.V15 (blz. 2963 en 2964).
67.Proces-verbaal van onderzoek historische gegevens d.d. 28 juni 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0606231500.AMB (blz. 4074 tot en met 4077).
68.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] d.d. 6 december 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0512061120.V10 (blz. 1132); proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] d.d. 22 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603211250.V15 (blz. 2964).
69.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 9] d.d.
70.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 10] d.d.
71.Proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [getuige 23] tegenover de rechter-commissaris d.d. 27 juni 2006; proces-verbaal getuigenverhoor van de getuige [hoofdinspecteur Spanje] tegenover de raadsheer-commissaris d.d. 9 maart 2013, blz. 4.
72.Zie eerder genoemde verklaringen van de verdachten [medeverdachte 5], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 9].
73.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] d.d. 6 december 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0512061120.V10 (blz. 1132 en 1133); proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4]) d.d. 22 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603211250.V15 (blz. 2964).
74.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] d.d. 22 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603211250.V15 (blz. 2965).
75.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 9] d.d.
76.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] d.d. 22 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603211250.V15 (blz. 2965).
77.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] d.d. 22 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603211250.V15 (blz. 2965); proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 9] d.d. 14 november 2005, met proces-verbaalnummer 117805/URZ en documentcode 0511140915.V04 (blz. 157); proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 9] d.d. 24 november 2005, met proces-verbaalnummer 117805/URZ en documentcode 0511241125.V04 (blz. 1088 en 1089); proces-verbaal van tonen foto’s d.d. 23 november 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ en documentcode 0511231802.V04 (blz. 1085).
78.Proces-verbaal van onderzoek inbeslaggenomen telefoons d.d.
79.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] d.d. 22 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603211250.V15 (blz. 2966); proces-verbaal van verhoor verdachte
80.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] d.d. 22 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603211250.V15 (blz. 2966).
81.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 8] d.d. 13 november 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0511131152.V09 (blz. 178 tot en met 182); proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 8] d.d. 13 november 2005 (het hof begrijpt: 6 december 2005), met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0512061046.V09 (blz. 1123); proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] d.d. 6 december 2005 met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0512061120.V10 (blz. 1128 tot en met 1136).
82.Proces-verbaal van getuigenverhoor tegenover de rechter-commissaris van [medeverdachte 8] d.d. 3 juli 2006.
83.Proces-verbaal van getuigenverhoor tegenover de rechter-commissaris van [getuige 24] d.d. 3 juli 2006; Proces-verbaal van getuigenverhoor tegenover de rechter-commissaris van [getuige 25] d.d. 3 juli 2006; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 24] d.d. 14 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603141500.G12 (blz. 2729 tot en met 2731).
84.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 8] d.d. 13 november 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0511131152.V09 (blz. 178 tot en met 182) en proces-verbaal van getuigenverhoor tegenover de rechter-commissaris van
85.Proces-verbaal van onderzoek historische gegevens d.d. 28 juni 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0606231500.AMB (blz. 4079 en 4080).
86.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d.
87.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 9] d.d.
88.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d.
89.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 9] d.d.
90.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 9] d.d.
91.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 9] d.d.
92.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 9] d.d.
93.Proces-verbaal van observeren d.d. 12 november 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[zaaksdossier 3] en documentcode 0511131400.OBS (blz. 241 tot en met 243), proces-verbaal van onderzoek in beslag genomen goederen d.d. 23 november 2005, met bijlagen, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[zaaksdossier 3] en documentcode 0511231100.OIG (blz. 732 tot en met 734) en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 8] d.d. 10 februari 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0602100900.V09 (blz. 2934); proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 9] d.d. 24 november 2005, met proces-verbaalnummer 117805/URZ en documentcode 0511241125.V04 (blz. 1090).
94.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 9] d.d.
95.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 9] d.d.
96.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 9] d.d.
97.Proces-verbaal van onderzoek in beslag genomen goederen d.d.
98.Proces-verbaal van onderzoek in beslag genomen goederen d.d.
99.Proces-verbaal van onderzoek in beslag genomen goederen d.d.
100.Proces-verbaal van onderzoek in beslag genomen goederen d.d.
101.Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d.
102.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 8] d.d.
103.Proces-verbaal van onderzoek inbeslaggenomen goederen d.d. 23 mei 2006, blz. 3407.
104.Voor zover in dit onderdeel in de voetnoten wordt verwezen naar paginanummers betreffen dat de paginanummers van zaaksdossier
105.Proces-verbaal van Onderzoek Inbeslagname Goederen d.d. 5 december 2005, met proces-verbaal nummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0511291719.OIG (blz. 793 en 794).
106.Proces-verbaal van Onderzoek Inbeslagname Goederen d.d. 6 december 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0511281654.OIG (blz. 780 en 781 met bijlagen).
107.Proces-verbaal van doorzoeking, d.d. 2 december 2005, (blz. 525).
108.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2005,met proces-verbaalnummer Z117805/URZ en documentcode 0512081635.AMB (blz. 127 tot en met 129).
109.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 december 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/[zaaksdossier 3] en documentcode 0512061200.AMB (blz. 125 en 126).
110.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] d.d. 21 december 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0512211000.V15 (blz. 1553 tot en met 1566, in het bijzonder blz. 1557, tweede alinea en blz. 1564, zesde alinea).
111.Proces-verbaal van Onderzoek Inbeslagname Goederen d.d. 5 januari 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0601050958.OIG (blz. 1072).
112.Proces-verbaal van Onderzoek Inbeslagname Goederen d.d. 20 januari 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0601201219.OIG (blz. 1073 tot en met 1075).
113.Proces-verbaal van Onderzoek Inbeslagname Goederen d.d. 5 december 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0511291719.OIG (blz. 793 en 794); proces-verbaal van Onderzoek Inbeslagname Goederen d.d. 6 december 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0512061648.OIG (blz. 860 en 861, met bijlage).
114.Een geschrift, te weten een bon, (blz. 862).
115.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 14 december 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/[zaaksdossier 3] en documentcode 0512141404.AMB (blz. 147 en 148).
116.Proces-verbaal van onderzoek d.d. 4 mei 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0605041217.AMB (blz. 1762 tot en met 1764).
117.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 26] d.d. 8 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603081330.G46 (blz. 1452, onderste alinea).
118.Proces-verbaal nader verhoor getuige [getuige 26] d.d. 15 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[zaaksdossier 3] en documentcode 0603151730.G46 (blz. 1460, onderste twee alinea’s).
119.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 27] d.d. 2 mei 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0605021100.G59 (blz. 1711-1714).
120.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 mei 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0605030950.AMB (blz. 1631 tot en met 1633).
121.Proces-verbaal van onderzoek d.d. 13 juni 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0606080724.AMB (blz. 2747).
122.Proces-verbaal van Onderzoek Inbeslagname Goederen d.d. 8 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603080925.OIG (blz. 1242 tot en met 1244) in onderling verband en samenhang bezien met de rectificatie zoals vermeld in proces-verbaal van Onderzoek Inbeslagname Goederen d.d. 19 juni 2006,met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0606191418.OIG (blz. 3138).
123.Een geschrift, te weten een packing list (blz. 1246).
124.Een geschrift, te weten een factuur (blz. 1245).
125.Een proces-verbaal van onderzoek d.d. 13 juni 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0606080724.AMB (blz. 2747 tot en met 2754).
126.Een geschrift, te weten een packing list (blz. 1249 en 1250).
127.Een geschrift, te weten een factuur (blz. 1248).
128.Een geschrift, te weten een packing list (blz. 1253 en 1254).
129.Geschriften, te weten 2 facturen (blz. 1251 en 1252).
130.Een geschrift, te weten een packing list (blz. 1257 en 1258).
131.Een geschrift, te weten een factuur (blz. 1256).
132.Een proces-verbaal van onderzoek, d.d. 13 juni 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0606080724.AMB (blz. 2747 tot en met 2754).
133.Een geschrift, te weten een packing list (blz. 2757-2758).
134.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0604180923.OIG (blz. 1648 en 1649).
135.Een geschrift, te weten een packing list (blz. 1654 en 1655).
136.Een geschrift, te weten een factuur (blz. 1653).
137.Een geschrift, te weten een packing list (blz. 2380/1651 en 2381/1652).
138.Een geschrift, te weten een factuur (blz. 1650).
139.Een geschrift, te weten een packing list (blz. 2376 en 2377).
140.Proces-verbaal van onderzoek d.d. 19 mei 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0605041343.AMB (blz. 2373 tot en met 2375).
141.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 4 mei 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0605041217.AMB (blz. 1762 tot en met 1764, met bijlagen).
142.Proces-verbaal onderzoek uitgeleverde bedrijfsadministratie d.d.
143.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 februari 2006, met bijlagen, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0602241335.AMB (blz. 256 tot en met 262).
144.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 februari 2006, met bijlagen, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0602241335.AMB, (blz. 256 tot en met 262).
145.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 15 mei 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ en documentcode 0605151120.V05 (blz. 2704, bovenste alinea).
146.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 15 mei 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ en documentcode 0605151120.V05 (blz. 2706, bovenste alinea).
147.Proces-verbaal d.d. 21 november 2005, met bijlage, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0511161200.OIG (blz. 585, 586 en 598).
148.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 24] d.d. 30 november 2005, met documentcode 0511301230.G12 (blz. 1299 tot en met 1305, blz. 1299 onderste alinea, blz. 1300 derde en vierde alinea, blz. 1301 tweede tot en met achtste alinea, blz. 1302 eerste drie en laatste drie alinea’s, blz. 1303 eerste vier alinea’s).
149.Een geschrift, te weten een factuur d.d. 23 juli 2004 (blz. 638).
150.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 24], d.d. 30 november 2005, met documentcode 0511301230.G12 (blz. 1300, eennalaatste alinea, blz. 1301, tweede, derde en vierde alinea in onderling verband en samenhang bezien met proces-verbaal verhoor getuige [getuige 24] d.d. 14 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603141000.G12 (blz. 2191, zesde alinea).
151.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 24] d.d. 14 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603141000.G12 (blz. 2188, eerste en tweede alinea).
152.Een geschrift, te weten een rekening d.d. 13 september 2004 (blz. 639).
153.Een geschrift, te weten een paklijst (blz. 2470); een geschrift, te weten een [bedrijf 24] vrachtbrief d.d. 7 juli 2004 (blz. 2479).
154.Een geschrift, te weten een [bedrijf 24] vrachtbrief d.d. 13 september 2004 (blz. 2500); een geschrift te weten een e-mail van [getuige 24] d.d. 9 september 2004 (blz. 2499).
155.Proces-verbaal van onderzoek d.d. 1 augustus 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0604061409.AMB (blz. 2727, tweede en derde alinea).
156.Proces-verbaal d.d. 3 mei 2006, zaaksdossier [zaaksdossier 1], met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[zaaksdossier 3] en documentcode 0604191445.OIG (blz. 4593, onderste alinea en blz. 4594 eerste alinea).
157.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 24], d.d. 30 november 2005, met documentcode 0511301230.G12 (blz. 1301, vijfde alinea).
158.Proces-verbaal van onderzoek d.d. 1 augustus 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0604061409.AMB (blz. 2727, vierde en vijfde alinea).
159.Een geschrift, te weten een factuur d.d. 4 maart 2005 (blz. 635).
160.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 24], d.d. 30 november 2005, met documentcode 0511301230.G12 (blz. 1302, zesde alinea).
161.Proces-verbaal van onderzoek d.d. 1 augustus 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0604061409.AMB (blz. 2727 onderste alineau en 2728 eerste twee alinea’s).
162.Proces-verbaal, d.d. 24 mei 2006, blz 2434-2439.
163.Proces-verbaal verhoor verdachte [getuige 28] d.d. 12 mei 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0605121250.V19 (blz. 2310,eerste en eennalaatste alinea).
164.Proces-verbaal verhoor verdachte [getuige 28] d.d. 13 mei 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0605130950.V19 (blz. 2342, zesde en negende alinea).
165.Idem, blz. 2342, blz. 2343, eerste en zevende alinea.
166.Idem, blz. 2345, eennalaatste alinea, blz. 2347, bovenste alinea.
167.Idem, blz. 2348, eennalaatste alinea.
168.Proces verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4], d.d. 21 december 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0512211000.V15 (blz. 1561, tweede en derde alinea, blz. 1562 en blz. 1563).
169.Idem, blz. 1559 laatste drie alinea’s en blz. 1560, eerste drie alinea’s.
170.Idem, blz. 1563.
171.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 5] d.d. 22 november 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[zaaksdossier 3] en documentcode 0511221530.V10 (blz. 1514 onderste alinea en blz. 1515 bovenste alinea).
172.Idem, blz. 1515 onderste alinea en blz. 1516 bovenste alinea.
173.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5], d.d. 6 december 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[zaaksdossier 3] en documentcode 0512061120.V10 (blz. 1517 onderste alinea en blz. 1518 bovenste
174.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] d.d. 15 december 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[zaaksdossier 3] en documentcode 0512151100.V10 (blz. 1528, zesde alinea).
175.Idem, blz. 1527, onderste alinea.
176.Proces-verbaal van onderzoek d.d. 1 augustus 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0604061409.AMB (blz. 2727, tweede alinea).
177.Proces-verbaal van onderzoek d.d. 1 augustus 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0604061409.AMB (blz. 2729 en blz. 2730, eerste alinea).
178.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 28] d.d. 12 mei 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0605121250.V19 (blz. 2312, eennalaatste alinea).
179.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], d.d. 15 mei 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ en documentcode 0605151120.V05 (blz. 2703, eennalaatste alinea).
180.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] d.d. 22 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603211250.V15 (blz. 1582).
181.Een geschrift, te weten een Nederlandse vertaling van het verhoor van [getuige 18]] d.d. 24 november 2005, zaakdossier [zaaksdossier 1] (blz. 2814: “Het was uit commercieel oogpunt zinnig, de goederen in de buurt van de haven van aankomst op te slaan, vooral omdat ik nog geen koper had.”).
182.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] d.d. 22 maart 2006, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[ZAAKSDOSSIER 3] en documentcode 0603211250.V15 (blz. 1581: “Op een gegeven moment zei [medeverdachte 5] mij dat we samen een pallet gingen openen. We sneden het los en wachtten op wat [medeverdachte 1] zou zeggen welke blikken er afgehaald moesten worden. [medeverdachte 1] kwam er niet uit. [medeverdachte 5] zei toen dat hij er wel uit zou komen. Hiervoor gebruikte hij de notities die [medeverdachte 1] net had gemaakt tijdens zijn telefoongesprek. Ook [medeverdachte 5] kwam er niet uit. Op een gegeven moment kwam de Spaans sprekende man die bij [medeverdachte 5] en mij in de blauwe bus voorin had gezeten met een briefje aan. Hij gaf dit uit eigen beweging en reikte het aan in de richting van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5]. [medeverdachte 5] pakte het uiteindelijk aan. Ik weet nog dat het een klein briefje was met daarop kruisjes. Ik dacht eerst dat het alle pallets voorstelde, maar later begreep ik dat dit de inhoud van een pallet voor moest stellen. Dat is mij niet verteld, maar dat heb ik zelf zo geïnterpreteerd. Vervolgens zijn [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] bij ondertussen geopende pallets blikken gaan scheiden. Ik weet niet precies hoe ze de blikken selecteerden, maar ik weet wel dat het briefje met de kruisjes leidend was. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] zetten de blikken apart en zeiden tegen mij welke in dozen moesten en welke op een nieuwe pallet gestapeld moesten worden. Ondertussen deden de twee mannen die bij [medeverdachte 5] en mij in de blauwe bus hadden gezeten precies hetzelfde. Ook [medeverdachte 1] gaf weer aan wat er in dozen moest en wat terug op een nieuwe pallet.”).
183.Proces-verbaal van bevindingen loods te [locatie bedrijf 6] d.d. 14 november 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ/[zaaksdossier 3] en documentcode 0511131715.DZK, bijlage “[locatie bedrijf 6], omschrijving aangetroffen 60 pallets”, zaaksdossier [zaaksdossier 1] (blz. 128 tot en met 130).
184.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 29] d.d. 9 december 2005, met proces-verbaalnummer Z117805/URZ en documentcode 0512091100.G16, zaaksdossier [zaaksdossier 1] (blz. 1040: “U vraagt mij naar de opslagloods gevestigd aan de [locatie bedrijf 6]. Ergens in juli 2005 heb ik contact gehad met [getuige 19] van [bedrijf 11]. Hij had een nieuwe huurder. Dit betrof [bedrijf 6], gevestigd [locatie 2 bedrijf 6].”).