ECLI:NL:GHDHA:2014:4705

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
11 mei 2016
Zaaknummer
200.126.709/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executie van een verstekarrest en schorsing van de tenuitvoerlegging in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, dat op 16 januari 2013 is gewezen. Het hoger beroep is ingesteld na een eerdere veroordeling van [appellant] door de rechtbank Rotterdam op 11 november 2011, waarbij hij werd veroordeeld tot betaling van schade aan een verhuurde auto. Na een vernietiging van dat vonnis door het hof op 30 oktober 2012, heeft [appellant] executoriale stappen ondernomen, wat leidde tot een kort geding door Silverline, de geïntimeerde, die de executie van het verstekarrest wilde schorsen. De voorzieningenrechter heeft deze schorsing op 16 januari 2013 toegewezen.

Het hof heeft in deze procedure de feiten vastgesteld die niet in geschil zijn. Het hof oordeelt dat de schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis terecht is toegewezen, omdat de executie door [appellant] in deze omstandigheden misbruik van recht zou zijn. Het hof heeft overwogen dat [appellant] pas na de verzetdagvaarding is overgegaan tot executoriale beslaglegging, wat de indruk wekt dat hij Silverline financiële schade wil toebrengen. Bovendien heeft Silverline zekerheid gesteld door een bedrag van € 3.000,- op de derdenrekening van de advocaat van [appellant] te storten.

De grieven van [appellant] tegen de beslissing van de voorzieningenrechter zijn door het hof verworpen. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] geen belang meer heeft bij zijn eerste grief, omdat het verstekvonnis inmiddels was vernietigd. Ook de tweede grief, die betrekking had op de proceskosten, kon niet slagen. Het hof heeft de proceskostenveroordeling van de voorzieningenrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.126.709/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/415989 / KG ZA 13-26

arrest van 27 mei 2014

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. C. van de Kuilen te Rotterdam,
tegen

Silverline Verhuur B.V.,

gevestigd te IJsselstein,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Silverline,
advocaat: mr. M.J.W. van Osch te Nieuwegein.

Het geding

Bij exploot van 13 februari 2013 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, tussen partijen gewezen vonnis van 16 januari 2013. Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] twee grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft Silverline de grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

De door de rechtbank in het vonnis van 16 januari 2013 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam, Sector kanton Locatie Rotterdam, van 11 november 2011, is [appellant] op vordering van Silverline veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 2.432,29 vermeerderd met rente – ter zake van schade aan een verhuurde auto – en proceskosten. De reconventionele vordering van [appellant] – tot terugbetaling van de borgsom – is in dat vonnis afgewezen.
[appellant] is van het vonnis van 11 november 2011 in hoger beroep gekomen. Silverline heeft in die procedure verstek laten gaan. Bij arrest van 30 oktober 2012 van dit hof is voornoemd vonnis vernietigd – kort gezegd op grond van het verweer van [appellant] inhoudende dat de handtekening onder het afleverrapport waarin de schade was vermeld, niet van hem was – en zijn de vorderingen van Silverline alsnog afgewezen en is de reconventionele vordering van [appellant] toegewezen in die zin dat Silverline werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 586,34 vermeerderd met rente en de proceskosten in beide instanties. De veroordelingen zijn daarbij uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
[appellant] heeft vervolgens het verstekarrest aan Silverline betekend en executoriale verkoop van een aantal auto’s aangezegd tegen 16 januari 2013.
Daarop heeft Silverline [appellant] in kort geding betrokken en heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 16 januari 2013 de tenuitvoerlegging van het verstekarrest van 30 oktober 2012 geschorst.
Silverline is van het arrest van 30 oktober 2012 in verzet gekomen. Daarbij heeft Silverline een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest van 30 oktober 2012 ingesteld.
[appellant] is bij exploit van 13 februari 2013 in hoger beroep gekomen van dit kort geding vonnis en heeft de zaak ter rolle van 14 mei 2013 aangebracht.
Bij tussenarrest van 14 mei 2013 heeft het hof (in de hoofdzaak) [appellant] toegelaten tot het leveren van (tegen)bewijs van de voorshands bewezen geachte stelling van Silverline dat de handtekening op het afleverrapport/inleverformulier van [appellant] afkomstig is en voorts (in het incident) [appellant] bevolen de executie van het arrest van 30 oktober 2012 te staken en gestaakt te houden voor de duur van de procedure in hoger beroep.
Het hof heeft daartoe overwogen:
De schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis gedurende de behandeling van de heropende instantie in hoger beroep zal worden toegewezen bij wege van provisionele voorziening. Zulks is ook al door de Rotterdamse kort geding rechter beslist en die beslissing is ook ten uitvoer gelegd, zo is ter comparitie te verstaan gegeven. Ook naar het oordeel van het hof komt tenuitvoerlegging van het verstekarrest door [appellant] in de omstandigheden van dit geval, nu de verzetzaak loopt, neer op misbruik van recht. [appellant] is pas nadat de verzetdagvaarding was uitgebracht overgegaan tot executoriale beslaglegging en planning van executoriale verkoop van de beslagen auto’s. [appellant] heeft de inhoud van een door Silverline gedocumenteerde telefonische hetzecampagne niet inhoudelijk bestreden, ook niet desgevraagd ter comparitie van partijen. Evenals de Rotterdamse voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat dit een en ander sterk de indruk wekt dat het er [appellant] kennelijk om te doen is Silverline financiële schade toe te brengen, terwijl hij daar tegenover onvoldoende steekhoudende feiten of omstandigheden stelt die hem een voldoende rechtens te respecteren belang geven bij executie van het verstekarrest. Daarbij is van belang dat inmiddels door Silverline zekerheid is gesteld door overmaking van een bedrag van € 3.000,- op de derdenrekening van de advocaat van [appellant].
Daarna, op 6 augustus 2013, heeft [appellant] van memorie van grieven gediend, overigens zonder het arrest van 14 mei 2013 daarin te noemen.
Bij arrest van 1 oktober 2013 heeft het hof het verstekarrest van het hof van 30 oktober 2012 vernietigd en alsnog het vonnis van de rechtbank Rotterdam, Sector kanton, Locatie Rotterdam, van 11 november 2011 bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
Op 15 oktober 2013 heeft Silverline haar memorie van antwoord genomen en zich daarbij – onder meer – beroepen op de arresten van 14 mei 2013 en 1 oktober 2013. Ter rolle van 29 oktober 2013 heeft [appellant] pleidooi gevraagd in onderhavige zaak, dat vervolgens op 26 november 2013 is bepaald op maandag 3 maart 2014. Op vrijdag 28 februari 2014 heeft de raadsman van [appellant] verzocht het hoger beroep in te trekken. Daarop heeft het pleidooi geen doorgang gevonden en is de zaak verwezen naar de rol van 11 maart voor beraad. De raadsman van Silverline heeft daarop bij brief van 7 maart 2014 als volgt gereageerd:
(…) Mijn cliënte stemt niet in met het verzoek van de wederpartij en zij verzoekt uw hof om arrest te wijzen. Daarbij wijs ik op het volgende.
Vanwege het op verzoek van de wederpartij niet doorgaan van het pleidooi heeft mijn cliënte geen beroep kunnen doen op het gezag van gewijsde van de op 14 mei 2013 en 1 oktober 2013 door uw gerechtshof gewezen arresten (…). De wederpartij is tegen deze arresten niet in cassatie gegaan. Via dit schrijven doet mijn cliënte derhalve alsnog
uitdrukkelijk een beroep op het gezag van gewijsdevan de voornoemde arresten en verzoekt zij uw hof om dat in deze zaak toe te passen. De aangehaalde arresten zijn gewezen tussen dezelfde procespartijen en betreffen (gedeeltelijk) dezelfde rechtsvragen als die nu in hoger beroep voorliggen. Daarbij wijs ik expliciet op rechtsoverweging 11 van het arrest d.d. 14 mei 2013 en wijs ik tevens op het feit dat het hof de uitspraak die de wederpartij wenst te executeren reeds heeft vernietigd in het arrest d.d. 1 oktober 2013.
Ter rolle van 11 maart 2014 heeft [appellant] verzocht om doorhaling van de zaak. Dit verzoek heeft hij als volgt toegelicht:
Hetgeen de wederpartij aanvoert maakt het verzoek van appellant niet anders, namelijk dat hij het appel wenst in te trekken met het verzoek aan Uw Gerechtshof de proceskosten te compenseren. Op moment dat appellant het besluit moest nemen wel of geen appel in te stellen tegen het vonnis van de voorzieningenrechter, was er nog geen beslissing in de hoofdzaak.
Ter rolle van 18 maart 2014 heeft de raadsman van Silverline laten weten dat Silverline niet instemt met het verzoek van [appellant] en heeft het hof verzocht arrest te wijzen. Daarbij is opgemerkt dat er geen overeenstemming bestaat over de proceskosten.
Het hof overweegt als volgt.
Met zijn eerste grief komt [appellant] op tegen het oordeel van de Rotterdamse voorzieningenrechter in kort geding dat de executie van het verstekarrest van dit hof van 30 oktober 2012 dient te worden geschorst.
Deze grief kan niet slagen, reeds omdat [appellant] bij deze grief geen belang meer heeft. Het hof heeft het verstekvonnis dat [appellant] wenste te executeren, inmiddels vernietigd bij arrest van 1 oktober 2013. Naar onweersproken stelling van Silverline is laatstgenoemd arrest bovendien in kracht van gewijsde gegaan.
Met zijn tweede grief komt [appellant] op tegen zijn veroordeling in de proceskosten. Deze grief kan evenmin tot vernietiging leiden.
[appellant] stelt dat de omstandigheid dat de voorzieningenrechter een voorwaarde heeft verbonden aan de opheffing van het beslag, namelijk dat Silverline zekerheid dient te stellen voor een bedrag van € 3.000,-, maakt dat [appellant] deels in het gelijk is gesteld, waardoor de proceskosten gecompenseerd hadden moeten worden. Die stelling kan niet als juist worden aanvaard. Aan de ‘hoofdvordering’, te weten schorsing van de executie, heeft de voorzieningenrechter geen enkele voorwaarde verbonden. Het enkele verbinden van de voorwaarde aan de opheffing van het beslag, zoals door Silverline subsidiair gevorderd, maakt niet dat het oordeel van de voorzieningenrechter dat [appellant] als de
grotendeelsin het ongelijk gestelde partij in de proceskosten diende te worden veroordeeld, niet in stand kan blijven.
Verder stelt [appellant] dat de proceskosten in kort geding – zo begrijpt het hof – nodeloos zijn gemaakt, omdat reeds een provisionele vordering aanhangig was in de verzetprocedure, zodat de proceskosten hadden moeten worden gecompenseerd. Die stelling wordt verworpen. Duidelijk was immers dat op die provisionele vordering niet vóór 16 januari 2013 door het hof zou worden beslist en dat [appellant] niet bereid was de aangezegde openbare verkoop van enkele beslagen auto’s uit te stellen totdat door het hof op die vordering zou zijn beslist. Derhalve was Silverline genoodzaakt alsnog óók een kort geding procedure aanhangig te maken teneinde uiterlijk op 16 januari 2013 schorsing van de executie te bewerkstelligen.
Nu geen van de grieven kan slagen dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Hieronder zijn begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft – HR 19 maart 2010, LJN: BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten. Voorts zal de proceskostenveroordeling, zoals door Silverline verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden.
De wijze waarop [appellant] heeft geprocedeerd – te weten het vragen van pleidooi nadat de beslissing die [appellant] wenste te executeren reeds was vernietigd én het zeer kort voor het pleidooi, derhalve nadat de zaak al door de wederpartij is voorbereid en dus kosten zijn gemaakt, willen intrekken van het hoger beroep – geeft het hof aanleiding ook de gebruikelijke 2 punten in rekening te brengen voor het (niet-gehouden) pleidooi.

Beslissing

- Bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- Veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Silverline begroot op € 3.365,- (waarvan € 683,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris) en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- Verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, R. Kalden en E.F. Brinkman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2014 in aanwezigheid van de griffier.