In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, dat op 16 januari 2013 is gewezen. Het hoger beroep is ingesteld na een eerdere veroordeling van [appellant] door de rechtbank Rotterdam op 11 november 2011, waarbij hij werd veroordeeld tot betaling van schade aan een verhuurde auto. Na een vernietiging van dat vonnis door het hof op 30 oktober 2012, heeft [appellant] executoriale stappen ondernomen, wat leidde tot een kort geding door Silverline, de geïntimeerde, die de executie van het verstekarrest wilde schorsen. De voorzieningenrechter heeft deze schorsing op 16 januari 2013 toegewezen.
Het hof heeft in deze procedure de feiten vastgesteld die niet in geschil zijn. Het hof oordeelt dat de schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis terecht is toegewezen, omdat de executie door [appellant] in deze omstandigheden misbruik van recht zou zijn. Het hof heeft overwogen dat [appellant] pas na de verzetdagvaarding is overgegaan tot executoriale beslaglegging, wat de indruk wekt dat hij Silverline financiële schade wil toebrengen. Bovendien heeft Silverline zekerheid gesteld door een bedrag van € 3.000,- op de derdenrekening van de advocaat van [appellant] te storten.
De grieven van [appellant] tegen de beslissing van de voorzieningenrechter zijn door het hof verworpen. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] geen belang meer heeft bij zijn eerste grief, omdat het verstekvonnis inmiddels was vernietigd. Ook de tweede grief, die betrekking had op de proceskosten, kon niet slagen. Het hof heeft de proceskostenveroordeling van de voorzieningenrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.