ECLI:NL:GHDHA:2014:4698

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
22-004952-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van veroordeling voor bedreiging via rapsong op internet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1985 in Libanon, was eerder veroordeeld voor bedreiging door het publiceren van een rapsong op internet. De rapsong bevatte bedreigende teksten en beelden die bij de benadeelde partij de vrees konden oproepen voor zijn leven. Het hof bevestigde de eerdere veroordeling tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, en het hof kwam tot de conclusie dat de combinatie van de bedreigende woorden en beelden in de videoclip voldoende was om de bedreiging te onderbouwen. Het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank overgenomen, met enkele aanvullingen en verbeteringen, en heeft vastgesteld dat de verdachte de videoclip op 18 maart 2014 op zijn YouTube-kanaal had geplaatst. De uitspraak van het hof is gedaan in een meervoudige kamer voor strafzaken, en het arrest is openbaar uitgesproken. Mr. Van Kooten was niet in staat om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004952-14
Parketnummers: 09-837170-14 en 09-852190-14
Datum uitspraak: 16 december 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 november 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Libanon) op [geboortejaar] 1985,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 16 december 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het bij parketnummer 09-837170-14 en het bij parketnummer 09-852190-14 (hierna door het hof aangeduid opeenvolgend als feit 1 en feit 2) ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die is doorgebracht in voorarrest, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarde als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 18 maart 2014 te Den Haag en/of Sneek, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte op de internetsite
www.youtube.com, althans op internet een (mede) door hem, verdachte, gemaakte video-/muziekclip met de titel ‘Geertje’ geplaatst, althans deze video-
/muziekclip gepubliceerd, welke video-/muziekclip (onder andere) het volgende beeld- en geluidsmateriaal bevat:
- de (in de vorm van een rapsong) gesproken woorden: “Ja Geertje, dit was je leven, je hele leven tot nu” en/of “Dit was je verhaal, maar nu komt de finale” en/of “Geertje, de Islam is 2,1 miljard. DKDB helpt niet als ze jou komen halen” en/of “Ik doe dit zodat je mij duidelijk
kan horen en een stop kan zetten achter duivelse sporen. Ik doe dit zodat mijn kind later zeggen kan: mijn vader was pas een echte ereman”
en/of
- ( gedurende de rapsong) de bewegende beelden van twee gemaskerde en gewapende mannen die in een ruimte (aangeduid als “kantoor Geertje”) een persoon (voorstellende [benadeelde partij]) onder schot houden en/of een zak over diens hoofd trekken/doen en/of hem meevoeren naar een (andere) ruimte en/of hem daar doen knielen en/of hun wapen(s) tegen het hoofd van de persoon (voorstellende [benadeelde partij]) houden, waarna vervolgens
(nadat het beeld zwart is geworden) het geluid van een (pistool)schot hoorbaar is
althans woorden en/of daden en/of afbeeldingen/vertoningen van gelijke dreigende aard en/of
strekking.

2.hij op of omstreeks 18 maart 2014, althans op enig moment in de periode van 1 maart 2014 t/m 19 maart 2014 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, drie, althans een wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten (een) gasdrukpito(o)l(en) (GasBowBack-Airsoft merk WeTech kaliber 6 mm), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad.

Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met dien verstande dat het hof in het vonnis waarvan beroep de hierna te vermelden aanvulling en verbetering aanbrengt.
Het hof overweegt dat juist de combinatie van de bewezenverklaarde woorden en beelden, mede bezien in het geheel van de videoclip, van zodanig bedreigende aard is dat bij [benadeelde partij] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
Voorts stelt het hof vast dat in het vonnis waarvan beroep wordt overwogen dat de verdachte de clip op 18 maart 2014 op zijn kanaal op www.youtube.com heeft geplaatst. Via voetnoot 8 wordt te dien aanzien verwezen naar de verklaring van de verdachte ter zitting van 24 oktober 2014.
Het hof constateert dat in het proces-verbaal van de zitting van 24 oktober 2014 niet met zoveel woorden als de verklaring van de verdachte is opgenomen dat hij de clip op 18 maart 2014 op zijn kanaal op YouTube heeft geplaatst. Uit zijn verklaring ter zitting van 24 oktober 2014, gelezen in samenhang met de overige stukken uit het dossier, kan echter worden afgeleid dat de verdachte inderdaad de videoclip op 18 maart 2014 op zijn YouTube-kanaal heeft geplaatst. Het hof wijst daarbij op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 24 oktober 2014 waar hij aangeeft dat hij de clip bij [website] heeft geüpload, dat [website] de clip de volgende dag op internet heeft ‘gegooid’ en dat hij toen de clip zelf ook op internet (het hof begrijpt: zijn YouTube kanaal) heeft gezet. Op grond van pagina 52 (van het proces-verbaal van de politie met registratienummer PL1500-2014055650) kan voorts worden vastgesteld dat de plaatsing van de clip op het internet door [website] op 18 maart 2014 heeft plaatsgevonden. Uit de bevindingen van de verbalisant, zoals opgenomen op pagina 24 van het voornoemde proces-verbaal, blijkt voorts dat de clip op de account van de verdachte tevens zichtbaar is. Daarmee acht het hof bewezen dat de verdachte op 18 maart 2014 de clip op zijn YouTube-kanaal heeft geplaatst.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve onder aanvulling en verbetering van gronden, zoals hiervoor overwogen, te worden bevestigd.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. R.F. de Knoop, mr. H.J. van Kooten en mr. TH.P.L. Bot, in bijzijn van de griffier mr. M. Simpelaar.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 december 2015.
Mr. Van Kooten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.