3.1.Het Hof gaat in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 1 tot en met 27 van haar uitspraak vermelde feiten, nu partijen daartegen niet zijn opgekomen, waarbij de rechtbank belanghebbenden als ”eisers” en de Inspecteur als ”verweerder” heeft aangeduid:
”1. In 1994 hebben (ex-)medewerkers van de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (KB Lux) documenten en microfiches van de KB Lux ontvreemd. Op 27 oktober 2000 zijn deze gegevens door de Belgische autoriteiten in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen verstrekt aan het ministerie van Financiën te Den Haag. De Belastingdienst/FIOD heeft naar aanleiding van deze gegevens onderzoek gedaan, later bekend geworden als het Rekeningenproject. Het onderzoek richtte zich op het vaststellen van de identiteit van Nederlandse rekeninghouders waarvan de gegevens waren vermeld op de verkregen afdrukken van de microfiches (de renseignementen).
2. De renseignementen vermelden onder meer een rekening met nummer […] ten name van “ [X] ”, met een saldo op 31 januari 1994 van (in totaal) ƒ 475.216,75.
3. Erflater, geboren [in] 1953, is [in] 2007 overleden. Erflaters voornamen waren [A] . Erflater is van 1 september 1972 tot 27 januari 1975, van 2 november 1977 tot 21 april 1989 en van 11 augustus 1997 tot zijn overlijden gehuwd geweest met de echtgenote.
4. Erflater is in de onderhavige jaren beschreven voor de inkomstenbelasting. In de aangiften van erflater zijn geen inkomens – of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de KB Lux.
Navorderingsaanslagen 1992 en 1993
5. Verweerder heeft erflater geïdentificeerd als rekeninghouder van de onder 2. genoemde rekening. Verweerder heeft erflater bij brief van 22 juni 2004 verzocht om gegevens en inlichtingen te verstrekken ter zake van zijn in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen. Zijn gemachtigde (hierna: de eerste gemachtigde) heeft bij brief van 30 juni 2004 om uitstel verzocht. Nadat verweerder daartoe uitstel heeft verleend, heeft de eerste gemachtigde bij brief van 26 november 2004 gereageerd op de vragenbrief van verweerder. In die brief heeft de eerste gemachtigde aangegeven dat erflater het verzoek van verweerder in overweging neemt, mits verweerder nadrukkelijk bevestigt dat de te verstrekken informatie alleen voor de enkelvoudige belasting zal worden gebruikt. Bij brief van 8 december 2004 heeft verweerder aangegeven dat van een boete-onderzoek nog geen sprake is en heeft hij verzocht om beantwoording van zijn vragenbrief van 22 juni 2004. Bij fax van 15 december 2004 heeft de eerste gemachtigde nogmaals verzocht te bevestigen dat de gevraagde informatie slechts zal worden gebruikt in het kader van de vaststelling van de enkelvoudige belasting.
6. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 16 december 2004 de eerste gemachtigde in kennis gesteld van zijn voornemen om in verband met een door erflater aangehouden buitenlandse bankrekening navorderingsaanslagen op te leggen voor de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 1992 en de vermogensbelasting 1993, met verhogingen van 100%. Bij fax van 27 december 2004 heeft de eerste gemachtigde wederom verzocht om bevestiging van haar eerdere verzoek. Met dagtekening 31 december 2004 zijn de aangezegde navorderingsaanslagen en verhogingen opgelegd.
7. De eerste gemachtigde heeft tegen voormelde navorderingsaanslagen en verhogingen bezwaar gemaakt. Daarin heeft zij zich er op beroepen dat de navorderingsaanslagen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn opgelegd. Verweerder heeft bij brieven van 12 april 2005 aan erflater en de eerste gemachtigde om nadere informatie over erflaters buitenlandse bankrekening verzocht. In reactie hierop heeft de eerste gemachtigde in haar brief van 22 april 2005 haar verzoek om te bevestigen dat de gevraagde informatie alleen voor de enkelvoudige belasting zal worden gebruikt herhaald. Verweerder heeft hierop bij brief van 13 juli 2005 gereageerd en aangegeven dat hij eerst het onderzoek naar de juiste belastingheffing moet afronden en dat hij vervolgens, als daartoe aanleiding bestaat, onderzoek zal doen naar het vermoeden van schuld. Bij brief van 8 augustus 2005 heeft de eerste gemachtigde wederom verzocht om bevestiging van haar eerdere verzoek. Bij brief van 13 januari 2006 heeft verweerder hierop gereageerd en aangegeven dat aan de hand van de door hem in die brief aangehaalde jurisprudentie de conclusie is dat materiaal waarvan de inhoud niet afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige niet onder het zwijgrecht valt en dat deze informatie moet worden verstrekt ook wanneer daarmee bewijs wordt geleverd voor de aanwezigheid van grove schuld of opzet.
Aanslag 2003
8. Bij brief van 1 mei 2006 heeft verweerder erflater verzocht om nadere informatie te verstrekken over de waarde van al zijn bezittingen op 1 januari 2003 en 31 december 2003, en daarbij indien sprake is van een fiscaal partner de onderlinge verdeling van de bezittingen aan te geven. Bij brief van 17 juli 2006 heeft de eerste gemachtigde aangegeven dat de waarde van de Nederlandse bezittingen bestaan uit twee bankrekeningen en dat de bezittingen van erflater voor 50% aan hem en voor 50% aan de echtgenote dienen te worden toegerekend.
9. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 13 november 2006 de eerste gemachtigde in kennis gesteld van zijn voornemen om van erflaters aangifte voor het jaar 2003 af te wijken en aan de echtgenote een navorderingsaanslag op te leggen, met vergrijpboetes van 100%. Bij fax van 7 december 2006 heeft de (inmiddels) derde gemachtigde, nadat de zaken binnen het kantoor van de eerste gemachtigde opvolgend aan twee collega’s waren overgedragen, aangegeven dat erflater en de echtgenote geen buitenlandse bankrekening hebben (gehad). Met dagtekening 28 december 2006 is de aangezegde aanslag en vergrijpboete aan erflater opgelegd. In bezwaar heeft de vierde gemachtigde, nadat de zaken wederom binnen hetzelfde advocatenkantoor waren overgedragen, ontkend dat erflater rekeninghouder is van de onder 2. genoemde rekening.
10. Bij brief van 7 februari 2007 heeft verweerder aan zowel erflater en de echtgenote als aan de vierde gemachtigde om informatie verzocht omtrent erflaters buitenlandse bankrekening. In reactie hierop heeft de vierde gemachtigde bij brief van 19 februari 2007 aangegeven dat erflater geen inlichtingen kan verstrekken, omdat hij niet over een buitenlandse bankrekening beschikt. Voorts heeft de vierde gemachtigde verzocht om inzage van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Op 16 mei 2007 heeft de vierde gemachtigde bij verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezien. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 3 september 2007 een proces-verbaal van ambtshandeling betreffende de identificatie van erflater aan de vierde gemachtigde toegezonden. Bij brief van 5 september 2007 heeft de vierde gemachtigde aan verweerder aangegeven dat zij de echtgenote niet meer bijstaat.
11. Bij brief van 6 augustus 2007 heeft verweerder de echtgenote in kennis gesteld van zijn voornemen om in verband met een door erflater bij de KB Lux aangehouden bankrekening af te wijken van hun aangiften over het jaar 2004 en daarbij aan haar een vergrijpboete op te leggen. De echtgenote heeft bij brief van 15 augustus 2007 hierop gereageerd en aangegeven dat een ander advocatenkantoor haar belangen zal gaan behartigen (hierna: de vijfde gemachtigde). Nadat verweerder bij brief van 18 oktober 2007 heeft aangegeven dat een reactie van de nieuwe gemachtigde van de echtgenote is uitgebleven, heeft de echtgenote bij brief van 23 oktober 2007 aangegeven dat zij nog druk doende is met de verzameling van bewijsstukken dat de aanslagen en boetes ongegrond zijn. Met dagtekening 6 november 2007 is de aangezegde aanslag ten name van erflater opgelegd.
Navorderingsaanslag 2002
12. Bij brief van 6 augustus 2007 heeft verweerder de vierde gemachtigde in kennis gesteld van zijn voornemen om in verband met een door erflater bij de KB Lux aangehouden bankrekening navorderingsaanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over de jaren 1995 tot en met 2002 alsmede navorderingsaanslagen vermogensbelasting 1996 tot en met 2000 op te leggen. Met dagtekening 9 november 2007 zijn de aangezegde navorderingsaanslagen opgelegd.
13. De echtgenote heeft tegen voormelde navorderingsaanslagen alsmede tegen de aanslag over het jaar 2004 bezwaar gemaakt. In haar brieven van 3 december 2007 heeft zij aangegeven dat er geen buitenlandse bankrekening is of is geweest en verwijst zij naar eerdere correspondentie hierover. Daarnaast heeft zij aangegeven niet in te stemmen met aanhouding van de bezwaren totdat in de proefprocedures van Nauta Dutilh betreffende het Rekeningenproject onherroepelijk is beslist. Voorts heeft zij verweerder verzocht aan te geven welke bewijzen zij dient aan te leveren en hoe zij die kan verkrijgen.
14. De vijfde gemachtigde heeft bij brief van 19 december 2007 aan verweerder onder meer het volgende meegedeeld:
“Cliënte, [de echtgenote], heef in november en december 2007 diverse malen bezwaar aangetekend tegen door u opgelegde naheffingsaanslagen Inkomstenbelasting en Vermogensbelasting. U heeft daarop verzocht in te stemmen met een aanhouding van de bezwaarschriften, gezien de nog lopende proefprocedure inzake het zogenaamde Rekeningenproject.
In eerst instantie heeft cliënte zulks geweigerd om de eenvoudige reden dat zij, gezien het feit dat zij de grondslag van voornoemde aanslagen integraal betwist, de kwestie zo spoedig mogelijk afgewikkeld wenst te zien. In januari 2008 zal er echter een bespreking plaats vinden tussen de heer [A], advocaat bij Nauta Dutilh, en de heer [B], projectleider bij de kennisgroep landelijke acties Belastingdienst Oost-Brabant (kantoor Eindhoven), terzake het procesverloop in voornoemd Rekeningenproject. Tijdens deze bespreking zal tevens de zaak van cliënte kort aan de orde komen, om te bezien of zij vanuit de Belastingdienst nader geadviseerd kan worden over het verkrijgen van bewijs vanuit Luxemburg. Cliënte is immers op donderdag 8 november 2007 al in persoon bij KBLux geweest en heeft daar toen gesproken met de heer [C]. Haar is medegedeeld dat haar overleden echtgenoot daar niet bekend is, maar dat men om juridisch-technische redenen weigert deze informatie op schrift te stellen. Wel bestaat de mogelijkheid dat een en ander mondeling aan de Belastingdienst bevestigd wordt.
Mijns inziens is het wellicht verstandig de uitkomst van deze bespreking af te wachten, alvorens stappen te ondernemen in de afronding van de bezwaarprocedure. Niet uitgesloten is immers de mogelijkheid dat onderhavige kwestie buitenprocedureel afgedaan kan worden.
Met de heer [D] heb ik derhalve afgesproken de afdoening van de bezwaarschriften voorlopig aan te houden.”.
15. Bij brief van 14 oktober 2008 heeft verweerder de echtgenote als (mede-)rekeninghouder van de onder 2. genoemde rekening verzocht om nadere informatie te verstrekken, waaronder de saldigegevens op 1 januari en 31 december van de jaren 2005 en 2006 dan wel gegevens over de beëindiging van die rekening. Hierop heeft de vijfde gemachtigde bij brief van 24 oktober 2008 gereageerd. In die brief staat onder meer het volgende vermeld:
“Cliënte heeft zich in de onderhavige kwestie immer bereidwillig getoond en coöperatief opgesteld, echter over méér informatie dan zij reeds heeft aangeleverd, beschikt zij simpelweg niet. Bij brief d.d. 19 december 2007 heeft cliënte dan ook aangeboden samen met een medewerker van de Belastingdienst de [KB Lux] te bezoeken, alwaar mondeling bevestigd kan worden dat de echtgenoot van cliënte aldaar niet bekend is. Op voornoemd aanbod heeft cliënte echter nimmer een reactie mogen ontvangen.”.
16. Bij brief van 25 november 2008 heeft verweerder aan de vijfde gemachtigde aangegeven dat erflater en de echtgenote niet de gevraagde informatie hebben verstrekt en dat hij voornemens is om voor de jaren 2005 en 2006 van de ingediende aangiftes af te wijken en daarbij aan de echtgenote vergrijpboetes op te leggen. Met dagtekening 19 december 2008 en 31 december 2008 zijn ten name van erflater de aangezegde aanslagen opgelegd. In het bezwaarschrift van 22 december 2008 dat door de echtgenote is ingediend staat onder meer het volgende vermeld:
“Op 4 december 2008 is mijn dochter, [de dochter], bij u langs geweest om bovenstaande zaak voor mij samen met u door te nemen.
Zij heeft u namens mij nadrukkelijk verteld dat er geen buitenlandse tegoeden zijn of zijn geweest op mijn naam of wijlen mijn echtgenoot ([erflater]). Tevens heeft zij u op de hoogte gebracht van het feit dat ik samen met mijn dochter , op aanraden van een advocaat van Nauta Dutilh N.V., naar Luxemburg ben afgereisd om daar informatie op te vragen bij de [KB Lux].
Hier is verteld dat er geen rekening is en/of is geweest op naam van wijlen mijn echtgenoot ([erflater]). Helaas was het niet mogelijk om dit opschrift te krijgen, de bankmedewerker wist ons te vertellen dat de Nederlandse belastingdienst op de hoogte hiervan is. U wilt mij dus bewijzen laten aandragen terwijl u zelf heel goed weet dat het niet mogelijk is om iets wat er niet is te bewijzen.
Tevens heeft mijn dochter gevraagd om de betreffende afschriften, waaruit volgens u blijkt dat het wel degelijk gaat om wijlen mijn echtgenoot. Wij hebben deze bescheiden samen met onze advocaat doorgenomen en kunnen niet anders vast stellen dan dat het bewijs ontoereikend genoemd kan worden.
(…)
Tevens stem ik uitdrukkelijk
nietin met het aanhouden van bezwaren totdat in de “Nauta procedure” een eindoordeel is bereikt”.
17. Bij brief van 13 januari 2009 heeft verweerder aangegeven voornemens te zijn om de bezwaren tegen de aanslagen van erflater en de echtgenote over de jaren 2005 en 2006 af te handelen. Hij heeft daarbij de echtgenote nogmaals verzocht om nadere informatie over de buitenlandse bankrekening te verstrekken. Bij brieven van 15 januari 2009 en 19 januari 2009 heeft de echtgenote onder meer aangegeven dat er geen buitenlandse tegoeden zijn (geweest) en dat zij niet heeft geweigerd om informatie te verstrekken. Bij brief van 26 januari 2009 heeft verweerder voorgesteld om de bezwaarprocedures verder af te handelen.
Nadere correspondentie bezwaarfase
18. Bij brief van 8 december 2008 heeft verweerder aan eisers de stand van zaken weergegeven met betrekking tot de verschillende rechtsvragen die spelen in het Rekeningenproject en aangegeven dat de bezwaren worden aangehouden totdat in de proefprocedure van Nauta Dutilh onherroepelijk is beslist.
19. Bij brief van 18 december 2008 heeft verweerder aan eisers verzocht om alsnog toestemming te verlenen voor het aanhouden van de bezwaren tegen de (navorderings-)aanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over de jaren 1992 en 2003 en vermogensbelasting 1993.
20. Bij brieven van 23 december 2008 heeft de echtgenote op de brieven van verweerder van 8 december 2008 en 18 december 2008 gereageerd. Daarin heeft zij geen toestemming verleend om de bezwaren aan te houden.
21. Vervolgens heeft verweerder drieëneenhalf jaar later bij brief van 29 juni 2012 aan de echtgenote aangegeven dat hij voornemens is om de bezwaren tegen de onderhavige (navorderings-)aanslagen grotendeels af te wijzen en heeft hij de echtgenote in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Verweerder heeft vervolgens naar aanleiding van een telefoongesprek met de dochter bij brief van 6 augustus 2012 een voorbeeldbrief aan de echtgenote gezonden om gegevens bij de KB Lux op te vragen. In die brief wordt namens de echtgenote aan de KB Lux verzocht om toezending van de overzichten van de rekening [rekeningnummer] vanaf 1989 tot heden, ten name van [voorletters] ([voornaam X]) [achternaam X], geboortedatum [geboortedatum X] 1953, adres [adres] te [woonplaats].
22. Tot de gedingstukken behoort een – na de zitting ingebrachte – brief van de echtgenote van 3 september 2012 gericht aan de KB Lux alsmede een verzendbewijs van een aangetekende verzending op 5 september 2012 naar het buitenland (bestemming: LU). In die brief staat het volgende vermeld:
“Volgens de Nederlandse Belastingdienst heeft mijn, inmiddels op [datum] 2007 overleden, echtgenoot een rekening bij u lopen.
Als erfgenaam ben ik al jaren belast met hun beschuldigingen. Ik ben reeds, samen met mijn dochter, op 8 november 2007 bij de heer [C] langs geweest op uw kantoor. Hij heeft toen onderzocht of er een rekening op naam van mijn overleden echtgenoot bij uw bank loopt. Dit was niet het geval, helaas is dit toen niet schriftelijk vastgelegd.
Toch verzoek ik u dringend om mij schriftelijk te verklaren dat er geen rekening is op naam van mijn overleden echtgenoot, zodat ik deze aan de Belastingdienst kan overhandigen en de zaak kan sluiten.
Ik heb een kopie van mijn paspoort, kopie van de akte van overlijden/erfrecht en een kopie brief van de Belastingdienst toegevoegd.”.
23. Bij brief van 18 september 2012 heeft de KB Lux aan de echtgenote de volgende brief verzonden:
“Naar aanleiding van uw schrijven van 3 september jongstleden, verzoeken wij u vriendelijk telefonisch contact op te nemen met Mevrouw [E], op het nummer[telefoonnummer].”
24. Tot de gedingstukken behoort een – na de zitting ingebrachte – brief van de echtgenote van 25 september 2012 gericht aan de KB Lux alsmede een verzendbewijs van een aangetekende verzending op 25 september 2012 naar het buitenland (bestemming: LU). In die brief staat het volgende vermeld:
“Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van 24 september 2012 verzoek ik u nogmaals het volgende.
Volgens de Nederlandse Belastingdienst heeft mijn, inmiddels op [datum] 2007 overleden, echtgenoot een rekening bij u lopen.
Als erfgenaam ben ik al jaren belast met hun beschuldigingen. Ik ben reeds, samen met mijn dochter, op 8 november 2007 bij de heer [C] langs geweest op uw kantoor. Hij heeft toen onderzocht of er een rekening op naam van mijn overleden echtgenoot bij uw bank loopt. Dit was niet het geval, helaas is dit toen niet schriftelijk vastgelegd.
Toch verzoek ik u dringend om mij schriftelijk te verklaren dat er geen rekening is op naam van mijn overleden echtgenoot, zodat ik deze aan de Belastingdienst kan overhandigen en de zaak kan sluiten. Wanneer dit niet mogelijk is wilt u misschien in een brief verklaren dat het voor uw bank onmogelijk is om een positieve nog negatieve verklaring af te geven vanwege de geheimhoudingsplicht van uw bank en zijn medewerkers.
Ik heb een kopie van mijn paspoort, de originele akten van overlijden/erfrecht en een kopie brief van de Belastingdienst toegevoegd. Wilt u de originele akten aan mij retourneren.”.
25. Bij brief van 2 oktober 2012 heeft verweerder bij de echtgenote geïnformeerd naar het resultaat van het opvragen van de gegevens bij de KB Lux. De echtgenote heeft hierop bij brief van 9 oktober 2012 gereageerd. In haar reactie staat onder meer het volgende vermeld:
“Na telefonisch overleg met u heb ik een brief gestuurd naar de [KB Lux] met het verzoek, wanneer er sprake is/was van een rekening, overzichten van deze rekening naar mij te sturen. (Zoals u heeft aangegeven in uw voorbeeld brief).
Hierop heb ik een brief ontvangen van de [KB Lux] met het verzoek hun te bellen (bijlage 1). Dit heb ik ook gedaan op 20 september 2012. Hierin vermelde mevrouw [D] mij dat ik kopieën had meegestuurd van de overlijdensakte en de akte van erfrecht en dat zij originele documenten nodig hebben. Uit dit gesprek is ook naar voren gekomen dat wanneer zij gegevens van mijn overleden echtgenoot in hun systeem vinden zij dit naar mij zal versturen (zij kunnen niet verder terug dan 10 jaar) maar wanneer er geen rekening is aangehouden op naam van mijn overleden echtgenoot dat zij alleen de originele akten zal terugsturen en geen brief waarin zij bevestigd dat er geen rekening is op naam van mijn overleden echtgenoot.
Toen ik vroeg waarom dit niet kon, omdat dit voor mij toch echt erg belangrijk is, melde mevrouw [D] mij dat de bank geen negatieve verklaring kan afgeven vanwege de geheimhoudingsplicht van de bank (dit was mij al eerder gemeld toen ik op 8 november 2007 met mijn dochter naar de bank toe ben gegaan). Wanneer zij zouden zeggen wie er geen rekening heeft kunnen ze het net zo goed zeggen wie er wel een rekening heeft. Zij vermelde mij ook dat de Nederlandse Belastingdienst hiervan wel degelijk op de hoogte is.
Ik heb op 25 september 2012 nogmaals de brief verstuurd met de originele stukken en op 5 oktober de originele stukken retour ontvangen met alleen een begeleidend kaartje (bijlage 2). Geen overzichten of openingsformulier nog een brief waarin vermeld staat dat mijn overleden echtgenoot of ik geen rekening heeft of heeft gehad.
Ik weet nu zeker dat zowel ik als mijn overleden echtgenoot geen rekening heeft of heeft gehad bij de [KB Lux] alleen heeft het mij geen steek verder gebracht. Er is/was
GEENbuitenlandse rekening op naam van mij of wijlen mijn echtgenoot.”.
Bijlage 2 bij vorengenoemde brief betreft een kaartje van de KB Lux met in verschillende talen de tekst “MET VRIENDELIJKE GROETEN” alsmede een kopie van een enveloppe gericht aan de echtgenote met een poststempel uit Luxemburg met als datum 5 oktober 2012.
26. Bij brief van 1 november 2012 heeft verweerder de echtgenote er op gewezen dat met betrekking tot de rekeninghouder van de hiervoor onder 2. genoemde KB Lux rekening sprake is van één unieke identificatie en heeft hij de echtgenote in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. De echtgenote heeft hierop bij brief van 13 november 2012 gereageerd. In die brief staat onder meer het volgende vermeld:
“Ik heb na telefonisch overleg met u een brief gestuurd naar de [KB Lux] met het verzoek, wanneer er sprake is/was van een rekening op naam van mijn overleden echtgenoot of op mijn naam, overzichten van deze rekening(en) en eventueel openingsformulier(en) naar mijn adres te sturen.
Ik heb dit alles niet ontvangen daar er geen rekening(en) is/zijn geweest.
Er is/was geen buitenlandse rekening op naam van mij of wijlen mijn echtgenoot.”.
27. Met dagtekening 31 januari 2013 heeft verweerder de onderhavige uitspraken op bezwaar gedaan. De (navorderings-)aanslagen zijn daarbij verminderd in verband met de eliminatie van de zogenoemde factor 1,5 uit de door verweerder modelmatige berekende KB Lux correcties, met uitzondering van de aanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor de jaren 2005 en 2006, die zijn gehandhaafd. Verder zijn de in de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 1992 en vermogensbelasting 1993 begrepen verhogingen volledig kwijtgescholden en is de vergrijpboete over het jaar 2003 vernietigd”.