2.4Grief 4 heeft dezelfde strekking. In de toelichting op die vierde grief beklagen Weef c.s. zich er tevens over dat de rechtbank aan hen bewijs heeft opgedragen van dit subsidiaire karakter; het is aan Artesia om de onmiddellijke inroepbaarheid te bewijzen, waarna eventueel tegenbewijslevering aan de orde zou zijn geweest, aldus Weef c.s.
2.4.1Een en ander kan aldus worden begrepen dat Weef c.s. zich in hoger beroep niet zozeer beroepen op een naast of los van de corporate guarantee gemaakte afspraak (over de volgorde van de uitwinning; ten aanzien van welke afspraak inderdaad het bewijs op Weef c.s. rust) als wel op subsidiariteit als (mondeling overeengekomen en/of inherent) onderdeel van de corporate guarantee zelf. Het gaat dan vooral om een uitleg van de corporate guarantee. Bij die uitleg, die moet plaatsvinden met toepassing van de Haviltex-maatstaf, zijn de bewoordingen van de corporate guarantee niet van doorslaggevend belang. Beslissend is de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij heeft de rechter de vrijheid om als uitgangspunt groot gewicht toe te kennen aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de omstreden bewoordingen van de overeenkomst. Vervolgens moet dan worden beoordeeld of de partij die een andere uitleg verdedigt, voldoende heeft gesteld om tot bewijs, dan wel tegenbewijs te worden toegelaten.
2.4.2Wat de - hierboven onder 1.1 aangehaalde - bewoordingen van de corporate guarantee betreft, lijkt niet in geschil dat die eenduidig wijzen op een zelfstandige verplichting van Weef c.s. tot betaling van de schuld van Gelcorn aan Artesia, met als enkele voorwaarde een schriftelijk betalingsverzoek van Artesia, houdende een verklaring van hetgeen zij (Artesia) van Gelcorn te vorderen heeft. Dat dit karakter van een (afroep)garantie mogelijk afwijkt van de betekenis die naar Anglo-Amerikaans recht pleegt te worden toegekend aan het begrip corporate guarantee doet hier niet aan af. Dat recht is hier immers niet van toepassing, terwijl de onderhavige corporate guarantee een duidelijke omschrijving geeft van de inhoud ervan.
2.4.3De correspondentie waar Weef c.s. zich op beroept vormt geen voldoende aanwijzing voor een van de bewoordingen afwijkende bedoeling, in die zin dat Weef c.s. erop mochten vertrouwen dat de corporate guarantee een subsidiair of achtergesteld karakter had. Dit geldt ook voor de door Weef c.s. aangehaalde brief van 26 oktober 2000. Die brief gaat over het voorzienbaar teruglopen van de ‘netto outstanding’ in de boeken van de bank en niet over de volgorde van uitwinning; Artesia verklaart zich in de brief bereid om naargelang die netto outstanding afnam haar aanspraak onder de corporate guarantee te beperken,
onverlet de dadelijke opeisbaarheid van de corporate guarantee(curs. hof). Weef c.s. noemen ook de in 1.23 van het vonnis van 7 juli 2004 geciteerde brief van 5 december 2000. Die, als argument tegen hun standpunt aangehaalde brief, zou door de rechtbank verkeerd zijn geïnterpreteerd. Ook daarin hebben Weef c.s. ongelijk. De brief vangt immers aan met de mededeling dat Weef c.s. door het inroepen van de ‘first call corporate guarantee’ gehouden zijn tot
onmiddellijke betaling van NLG 3 mln. aan de bank, welke mededeling zich inderdaad niet verdraagt met de door Weef c.s. voorgestane uitleg. Dit laatste wordt niet anders doordat Artesia vervolgens heeft bewilligd in een verzoek om financiering van de betalingsverplichting in combinatie met een uitstel van betaling. Ook de na het inroepen van de corporate guarantee gemaakte afspraak dat Weef c.s. (in de persoon van [naam 1]) semi-leidend werden bij de uitwinning van de verpande voorraden en vorderingen bewijst niet en vormt geen voldoende aanwijzing dat subsidiariteit is overeengekomen.
2.4.4Wat nu de vraag betreft of Weef c.s. voldoende hebben gesteld om te worden toegelaten tot tegenbewijs tegen de uitleg van de corporate guarantee als afroepgarantie is in beginsel een ontkennende beantwoording mogelijk. Dat neemt niet weg dat reeds getuigen zijn gehoord. Het Hof Amsterdam heeft de verklaringen van die getuigen gewogen en onvoldoende bevonden als bewijs voor een afspraak meebrengende dat Artesia gehouden was om eerst alle zekerheden uit te winnen alvorens zij gerechtigd was tot het uitwinnen van de corporate guarantee. Een weging van bedoelde verklaringen als tegenbewijs leidt niet tot een andere uitkomst. Bij die weging, waarover hieronder (2.5.1 t/m 2.5.9) nader, telt de verklaring van de getuige [naam 1] ten volle mee, net als de andere verklaringen; hij wordt dus niet aangemerkt als partijgetuige. Grief 9, die opkomt tegen het aanmerken van hem als partijgetuige, is in het kader van het tegenbewijs niet aan de orde.
2.5.1De grieven 10 en 11 gaan meer specifiek over de inhoud van de verklaringen van de gehoorde getuigen. Gehoord zijn:
- de heer [naam 1], bestuurder van Weef en Maico;
- de heer [naam 2], tot de herfst van 2000 algemeen directeur van Gelcorn;
- de heer [naam 3], jurist, voorheen in dienst van Artesia;
- de heer [naam 4], kantoordirecteur bij Artesia;
- de heer [naam 5], kantoordirecteur bij Artesia;
- de heer [naam 6], hoofddirecteur van Artersia.
Met uitzondering van de getuige [naam 2] zijn genoemde getuigen behalve bij de rechtbank ook in het kader van een voorlopig getuigenverhoor bij het Hof Amsterdam gehoord.
2.5.2Wat het verhoor van de getuigen [naam 1] en [naam 2] betreft heeft de rechtbank onweersproken overwogen (rov. 2.5 van het vonnis van 4 oktober 2006): ‘[naam 2] en [naam 1] hebben verklaard dat partijen tijdens de bespreking van 7 oktober 1999 de corporate guarantee zijn overeengekomen, maar dat daarbij tevens de mondelinge afspraak (inhoudende de subsidiariteit t.o.v. de overige zekerheden, toev. hof) is gemaakt. Voorts heeft [naam 1] verklaard dat hij in de periode waarin Gelcorn in de problemen verkeerde, de corporate guarantee nog een aantal keren met [naam 3] heeft besproken, waarbij aan de orde is geweest dat het eventueel inroepen van de corporate guarantee zou gebeuren op de wijze zoals eerder met Artesia afgesproken en vastgelegd in de brief van 5 december 2000: eerst de andere zekerheden uitwinnen en dan pas een beroep op de corporate guarantee.’
2.5.3Aan deze weergave wordt nog toegevoegd dat volgens getuige [naam 1] op 7 oktober 1999 aanwezig waren: behalve hijzelf, (in elk geval) de heren [naam 2], [naam 6], [naam 4] en [naam 5]. Aan [naam 6] heeft hij toen om uitleg gevraagd ten aanzien van de betekenis van de corporate guarantee, waarop [naam 6] verteld heeft, aldus nog steeds getuige [naam 1], dat het ging om een extra zekerheid voor de bank die zou worden ingeroepen nadat alle andere zekerheden zouden zijn uitgewonnen en er nog een tekort op een krediet zou zijn. Getuige [naam 2] heeft in gelijke zin verklaard. [naam 1] heeft duidelijk gemaakt dat hij akkoord was onder de voorwaarde die eerder door [naam 6] was uitgelegd, namelijk dat er alleen gebruik van zou worden gemaakt als er geen andere zekerheden waren, aldus [naam 2]. Volgens hem was de algemene toon van de bijeenkomst niet goed en was de sfeer geladen. In zijn eerdere schriftelijke verklaring van 5 december 2002 (prod. 5 bij c.v.a.) verwoordt [naam 2] het overigens iets anders, te weten: ‘[naam 1] requested Banque Artesia to execute this cash guarantee only after having used all other guarantees, namely stock. This request was accepted by Banque Artesia without any discussion as totally normal.’ Maar dit terzijde. Op een vraag van de rechter-commissaris heeft de getuige [naam 1] verklaard dat hij geen navraag heeft gedaan naar de juridische betekenis van het begrip corporate guarantee, bij bijvoorbeeld zijn toenmalige raadsman mr. Brandsma, omdat [naam 6] het duidelijk had uitgelegd. Die aan [naam 6] toegedichte hoofdrol bij de uitleg is overigens opmerkelijk tegen de achtergrond van de stelling in punt 9 van de conclusie van antwoord dat het ‘horen van die getuigen (de heren [naam 2], Rémy, [naam 1], [naam 5] en [naam 4], opm. hof) [..] mogelijk aanleiding [zal] geven tot het horen van nog een getuige, te weten de heer [naam 6], lid van de raad van bestuur van Artesia, die eveneens bij het avondvullend overleg van 7 oktober 1999 aanwezig is geweest’, hetgeen afbreuk doet aan de gestelde hoofdrol van [naam 6], maar dit eveneens terzijde. Opgemerkt wordt verder nog, ook terzijde, dat in de na het overleg van 7 oktober 1999 verstuurde brief van 13 oktober 1999 geen bevestiging is te vinden van de gestelde uitleg van de corporate guarantee. Een corporate guarantee (voor toen nog NLG 1 miljoen) is volgens de niet betwiste weergave onder 1.10 van het vonnis van 7 juli 2004 als aanvullende zekerheid bedongen bij brief van 9 november 1999. In die brief wordt gerefereerd aan ‘our various conversations and our letter dated 13 October 1999.’ Gelet daarop kan, anders dan het Hof Amsterdam gedaan heeft (rov. 4.21), aan het tijdsverloop tussen de bespreking van 7 oktober 1999 en de afgifte van de schriftelijke corporate guarantee geen argument worden ontleend om minder waarde toe te kennen aan de verklaring van getuige [naam 2]. Met die overweging verenigt dit hof zich dus niet.
2.5.4Bij gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor heeft [naam 1] in aanvulling op zijn eerdere verklaring onder meer verklaard, dat [naam 3] hem later (te weten in december 2007 tijdens een gezamenlijke lunch, waarbij (een fles) wijn is genuttigd) verteld heeft dat de corporate guarantee in werkelijkheid een ‘Ausfallburgschaft’ was, dat [naam 6], [naam 4] en [naam 5], die onervaren waren in het soort activiteiten waar het hier over gaat, niet wisten wat een ‘Ausfallburgschaf’ was, dat [naam 3] met de brief van 5 december 2000 de zaak heeft omgedraaid en de bal geheel bij [naam 1] heeft gelegd en dat [naam 1] door iedereen was ‘genaaid’, ook door Artesia.
2.5.5Getuige [naam 3], die naar hij in de eerste aanleg heeft verklaard,
nietaanwezig is geweest bij de bespreking van 7 oktober 1999 (letterlijk: ‘bij gesprekken tussen [naam 1] en Artesia over de vraag wat de corporate guarantee precies inhield’), heeft bij gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor (toen hij inmiddels advocaat in het arrondissement Roermond was) nader verklaard, onder meer:
- dat het juist is dat hij op 19 december 2007 met [naam 1] heeft geluncht;
- dat hij zich niet kan herinneren hoeveel wijn er is geschonken tijdens de lunch;
- dat hij ermee te doen had dat [naam 1] in de Gelcorn-zaak zoveel geld had verloren en dat hij dat geprobeerd heeft tot uitdrukking te brengen;
- dat er niet door hem met [naam 1] is afgesproken dat vóór de corporate guarantee eerst andere zekerheden zouden worden uitgewonnen;
- dat hij het woord ‘Ausfallburgschaft’ in de mond heeft genomen tijdens het gesprek in december 2007;
- dat, voor zover hij weet, de corporate guarantee geen ‘Ausfallburgschaft’ was;
- dat hij niet gezegd heeft dat de afspraken met Artesia een ‘Ausfallburgschaft’ inhielden;
- dat het hem zeer onwaarschijnlijk lijkt dat hij destijds de juridische positie betreffende de corporate guarantee heeft beoordeeld binnen Artesia omdat nagenoeg alle garantie- en borgtochtkwesties werden voorgelegd aan een andere jurist.
.
2.5.6Getuige [naam 5] heeft in de eerste aanleg verklaard, onder meer:
- dat er aan de zijde van Weef c.s. problemen waren met liquide stortingen en dat daarom in plaats daarvan de corporate guarantee is afgesproken, uiteindelijk tot een bedrag van drie miljoen gulden;
- dat de corporate guarantee inhield dat er op eerste verzoek zou worden bijgestort;
- dat hij ondenkbaar acht dat [naam 6] in de bijeenkomst gezegd heeft dat de corporate guarantee pas zou worden ingeroepen nadat alle andere zekerheden waren uitgewonnen.
Bij gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor heeft hij aanvullend verklaard, onder meer:
- dat er bij zijn weten geen afspraken zijn gemaakt met [naam 1], inhoudende dat Artesia pas een beroep zou doen op de garantie nadat eerst andere zekerheden waren uitgewonnen;
- dat door Artesia is gezegd dat de aandeelhouder van Gelcorn geld moest bijstorten en dat toen dat niet mogelijk bleek, er een direct oproepbare garantie tegenover het krediet is gesteld, eerst van NLG 1 mln. en later verhoogd tot NLG 3 mln.;
- dat hij zeker weet dat niet aan [naam 1] is voorgehouden dat de garantie een Ausfallburgschaft inhield.
2.5.7Getuige [naam 4] heeft in de eerste aanleg verklaard, onder meer:
- dat Artesia destijds heeft aangedrongen op bijstorting door de aandeelhouder;
- dat de afspraken over de corporate guarantee – te weten een first call guarantee, die onmiddellijk betaalbaar was en niet was achtergesteld bij andere zekerheden – schriftelijk zijn vastgelegd;
- dat het doel van een first call corporate guarantee is dat deze wordt gebruikt als er eigenlijk bijgestort moet worden op een krediet, maar er in verband met voldoende vermogen, dat misschien niet liquide is, kan worden volstaan met het afgeven van een corporate guarantee;
- dat een garantie die pas kan worden ingewonnen na alle andere zekerheden een Ausfallburgschaft wordt genoemd.
Bij gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor is hier onder meer aan toegevoegd:
- dat al vrij spoedig na de kredietverstrekking door Artesia duidelijk was dat Gelcorn verlies zou maken en dat toen door Artesia, omdat er onvoldoende liquiditeit beschikbaar was om dit verlies op te vangen, een garantie is bedongen, waarvan het bedrag naderhand verschillende malen is verhoogd;
- dat het vanuit het gezichtspunt van Artesia zeer onlogisch geweest zou zijn om mee te delen dat Artesia pas een beroep op de garantie zou doen nadat eerst andere zekerheden zouden zijn uitgewonnen;
- dat een corporate guarantee een equivalent voor cash is; als er geen cash is ter aflossing van een krediet, dan kan daarvoor een corporate guarantee in de plaats komen, dat wil zeggen dat op grond daarvan op eerste afroep cash beschikbaar moet worden gesteld door degene die de guarantee heeft gegeven.
2.5.8Getuige [naam 6] heeft in de eerste aanleg verklaard, onder meer:
- dat er eerst vrij uitgebreid is gesproken over een cash collateral en verder over een corporate guarantee;
- dat het absoluut noodzakelijk was dat er een corporate guarantee zou worden gesteld bij gebreke aan cash collateral;
- dat beslist geen Ausfallburgschaft is overeengekomen;
- dat een borgtocht in dit dossier ook zinloos zou zijn geweest, omdat de bank een borrowing base krediet had verstrekt;
- dat het bovendien in tegenspraak met de continuïteitsgedachte zou zijn indien meteen zekerheden moeten worden uitgewonnen wanneer de kredietstand zou worden overschreden.
Bij gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor heeft hij onder meer verklaard:
- dat tijdens de bespreking eerst is gesproken over de mogelijkheid van cash collataral als zekerheid voor het aan Gelcorn te verstrekken hogere krediet en dat toen dit niet mogelijk bleek zijdens Artesia is gevraagd om een corporate guarantee;
- dat niet is gezegd dat eerst zekerheden bestaande uit activa van Gelcorn zouden worden uitgewonnen voordat Artesia de guarantee mocht inroepen en dat dit ook onzinnig zou zijn.
2.5.9Bij weging van de (hiervoor summier weergegeven) verklaringen van de getuigen moet de conclusie zijn dat de verklaringen van de getuigen [naam 1] en [naam 2]
niet aannemelijk makendat de corporate guarantee de gemaakte afspraken onjuist weergeeft. Ook volgt er niet uit dat Weef c.s. hier in redelijkheid van uit konden gaan en er op mochten vertrouwen dat de corporate guarantee, in weerwil van de bewoordingen ervan, het karakter van een subsidiaire zekerheidstelling zou hebben. [naam 1] en [naam 2] beroepen zich weliswaar op een uitleg in die zin door [naam 6], maar [naam 6] ontkent zodanige uitleg en wijst deze als onrealistisch van de hand, onder meer omdat de corporate guarantee in de plaats kwam van een cash collataral, waarbij Weef c.s. direct liquide middelen zouden moeten storten. De verklaringen van de andere getuigen bieden evenmin aanknopingspunten voor het als juist of aannemelijk aanvaarden van de lezing van [naam 1] en [naam 2], respectievelijk Weef c.s., ook niet op het punt van de beweerdelijk door [naam 6] gegeven uitleg. Dat die andere getuigenverklaringen niet steeds op elk onderdeel hetzelfde luiden, maakt dit niet anders. De kern van die andere verklaringen is dat de bewoordingen van de corporate guarantee een juiste weergave vormen van de gemaakte afspraak en dat van een afgesproken subsidiariteit / achterstelling geen sprake is geweest. Indien, zoals [naam 1] heeft verklaard, [naam 3] zich hierover tijdens een etentje met hem in tegengestelde zin heeft uitgelaten, legt dit onvoldoende gewicht in de schaal. Bovendien heeft [naam 3] als getuige nader gehoord, de juistheid van die verklaring van [naam 1] niet bevestigd. Objectieve aanwijzingen voor de juistheid of aannemelijkheid van de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] ontbreken.
2.5.10Wat de verklaringen van de getuigen betreft moet dan ook de slotsom zijn dat deze niet aannemelijk maken dat de corporate guarantee het door Weef c.s. verdedigde subsidiaire karakter had.