In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep over de uitleg van een overeenkomst inzake de economische eigendomsoverdracht van een pand. De appellant, aangeduid als [X], had een overeenkomst gesloten met de geïntimeerde, aangeduid als [Y], waarbij [X] het pand zou opknappen en in termijnen een bedrag van ƒ 150.000 aan [Y] zou betalen. De partijen waren het oneens over de vraag of na betaling van dit bedrag het volledige pand of slechts de helft daarvan aan [X] moest worden overgedragen.
Het hof heeft in zijn tussenarrest van 25 september 2012 vastgesteld dat de marktwaarde van het pand in 1989 een belangrijke aanwijzing kan zijn voor de uitleg van de overeenkomst. De deskundige, de heer G.J. Boer, had het pand getaxeerd op ƒ 164.000, terwijl de taxatie van de partijdeskundige van [Y] op ƒ 175.000 uitkwam. Het hof concludeerde dat de uitleg van [X] waarschijnlijker was dan die van [Y], en dat [Y] niet gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden.
In de einduitspraak van 4 november 2014 heeft het hof de vorderingen van [X] toegewezen en [Y] veroordeeld om het pand aan [X] over te dragen, tegen betaling van hetgeen [X] nog aan [Y] verschuldigd was. De reconventionele vorderingen van [Y] werden afgewezen, en [Y] werd veroordeeld in de kosten van het geding. Het hof verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad, en legde een dwangsom op voor het geval [Y] niet zou voldoen aan de veroordeling tot medewerking aan het notarieel transport.