ECLI:NL:GHDHA:2014:455
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vervoersovereenkomst en contractsoverneming met betrekking tot tariefsverhoging
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van EB Trans Nederland B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Dordrecht. De zaak betreft een vervoersovereenkomst tussen DHMO B.V. en de rechtsvoorgangster van EB Trans, HDHT. EB Trans heeft op 7 augustus 2006 de activa van HDHT overgenomen en de transportactiviteiten voortgezet. Per 1 mei 2007 heeft EB Trans de transporttarieven verhoogd, maar DHMO heeft deze verhoging slechts gedeeltelijk betaald. EB Trans vordert het onbetaalde bedrag van € 109.054,06, terwijl DHMO betwist dat zij gehouden is deze verhoging te betalen. DHMO stelt dat de contractsoverneming onder een opschortende voorwaarde heeft plaatsgevonden, namelijk dat EB Trans eerst twee achtergestelde leningen zou aflossen. De rechtbank heeft het verweer van DHMO gehonoreerd en de vorderingen van EB Trans afgewezen, waarop EB Trans in hoger beroep is gegaan.
Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals door de rechtbank beschreven en heeft geoordeeld dat EB Trans niet heeft aangetoond dat DHMO onvoorwaardelijk heeft ingestemd met de contractsoverneming. Het hof heeft vastgesteld dat de stelplicht en bewijslast bij EB Trans ligt en dat de door haar aangevoerde feiten onvoldoende zijn om te concluderen dat er sprake was van een onvoorwaardelijke instemming van DHMO. Het hof heeft ook de argumenten van EB Trans over de redelijkheid van de tariefsverhoging verworpen, omdat dit niet automatisch leidt tot een contractuele verplichting voor DHMO. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en EB Trans veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.