ECLI:NL:GHDHA:2014:4454

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
200.114.742/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging hypothecaire geldleningsovereenkomsten door bank en de beoordeling van de opzeggingsgronden

In deze zaak gaat het om de opzegging van hypothecaire geldleningsovereenkomsten door de Coöperatieve Rabobank Rotterdam U.A. aan de appellanten, hierna te noemen [X]. De opzegging vond plaats naar aanleiding van een betalingsachterstand en vermeende misstanden in de verhuur van de onroerende goederen. De rechtbank Rotterdam had in eerste aanleg geoordeeld dat Rabobank gerechtigd was de overeenkomsten op te zeggen, maar [X] ging in hoger beroep tegen deze beslissing in. Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of de door Rabobank aangevoerde opzeggingsgronden voldoende zwaarwegend waren. Het hof concludeert dat de door Rabobank gehanteerde opzeggingsgronden niet voldoende zwaarwegend zijn om de opzegging te rechtvaardigen. De betalingsachterstand van [X] was gering en van korte duur, en de stellingen van Rabobank over onjuiste informatie en misstanden in de verhuur zijn onvoldoende onderbouwd. Het hof oordeelt dat Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomsten op te zeggen en dat zij gehouden is de door [X] geleden schade te vergoeden. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het nemen van een akte aan de zijde van [X] om zijn vorderingen nader toe te lichten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.114.742/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 38780 / HA ZA 11-1966

arrest van 9 december 2014

inzake
1. [naam],

2. [naam],

appellanten,
beiden wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [X],
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
tegen

COÖPERATIEVE RABOBANK ROTTERDAM U.A.,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Rabobank,
advocaat: mr. J. van Baaren te Breda.

Het geding

Bij exploot van 3 oktober 2012 is [X] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 18 juli 2012. Bij memorie van grieven, met producties, heeft [X] vijf grieven aangevoerd, die Rabobank bij memorie van antwoord heeft bestreden.
Ter zitting van 9 september 2014 hebben partijen hun zaak doen bepleiten, [X] door mr. Maliepaard en Rabobank door mr. Van Baaren. Beide partijen hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
Partijen hebben het hof verzocht arrest te wijzen op het ten behoeve van het pleidooi overgelegde procesdossier.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Voor zover grief I erover klaagt dat de feitenvaststelling onvolledig is faalt deze grief, omdat de feitenvaststelling in een vonnis niet noodzakelijkerwijs uitputtend hoeft te zijn. Dat neemt overigens niet weg dat het hof bij de beoordeling van het geschil rekening houdt met alle relevante feiten.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
 In het kader van de financiering van een woning van [X] aan de [adres] te [plaats] hebben Rabobank en [X] op 6 december 2002 een overeenkomst van geldlening met hypotheekstelling gesloten voor een bedrag van
€ 155.000,-. Het betreft een zogenaamde SpaarZeker Hypotheek, waarbij alleen rente wordt betaald en geen aflossing plaatsvindt. In de hypotheekakte is opgenomen dat de woning niet mag worden verhuurd zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de bank.
 Op 3 april 2003 hebben Rabobank en [X] een tweede overeenkomst van geldlening met hypotheekstelling gesloten voor een bedrag van € 281.811,-. Het betreft een annuïteitenhypotheek, waarbij ook aflossing plaatsvindt. Tot zekerheid van de nakoming van de verplichtingen van [X] aan Rabobank is een recht van hypotheek gevestigd op de appartementsrechten van de volgende panden: [pand 1], [pand 2] en [pand 3]. Daarnaast is voor een bedrag van
€ 18.125,- een tweede hypotheekrecht gevestigd op de panden aan de [adres].
 Op de overeenkomsten van geldlening zijn onder meer de Algemene Bankvoorwaarden, de Algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen van de Rabobank 2003 en de Algemene voorwaarden voor hypotheken van de Rabobankorganisatie 1992 van toepassing verklaard.
 Artikel 30 van de Algemene Bankvoorwaarden luidt – voor zover van belang – als volgt:
Opzegging van de relatie
De relatie tussen de cliënt en de bank kan zowel door de cliënt als door de bank worden opgezegd. Indien de bank de relatie opzegt, zal zij de cliënt desgevraagd de reden van die opzegging meedelen (…).”
 Artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden luidt als volgt:
Zorgplicht van de bank
De bank dient bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen. Zij zal daarbij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houden (…).”
 Artikel 21 van de Algemene Bankvoorwaarden luidt als volgt:
Onmiddellijke opeisbaarheid
Indien de cliënt na ingebrekestelling tekortschiet in de nakoming van enige verplichting jegens de bank, is de bank bevoegd haar vorderingen op de cliënt door opzegging onmiddellijk opeisbaar te maken. Zodanige opzegging dient schriftelijk te geschieden en de reden van de opzegging te vermelden.”
 Bij brief van 2 januari 2009 heeft Rabobank [X] geschreven dat hij een betalingsachterstand van € 1.018,59 heeft, hem verzocht binnen tien dagen deze betalingsachterstand te voldoen, en gemeld dat zij bij gebreke daarvan genoodzaakt is de relatie op te zeggen.
 Bij brief van 23 januari 2009 heeft mr. A.J.E. van den Bergen namens Rabobank – onder verwijzing naar de brief van 2 januari 2009 – [X] nogmaals gesommeerd tot betaling over te gaan en voorts gemeld dat sprake is van een vertrouwensbreuk, kort gezegd omdat [X] herhaaldelijk onjuiste en/of onvolledige informatie zou hebben verstrekt en omdat sprake is van onregelmatigheden.
 Bij e-mailbericht van 5 februari 2009 heeft [X] onder meer de achterstand en het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige informatie betwist.
 Bij brief van 11 februari 2009 heeft mr. Van den Bergen hierop gereageerd en [X] nogmaals gesommeerd tot betaling over te gaan.
 Bij brief van 2 maart 2009 heeft […], teamleider kredietbeheer, namens Rabobank [X] onder meer het volgende geschreven:

“(…) Reeds geruime tijd bent u in verzuim met de nakoming van de financiële verplichtingen jegens onze bank, ondanks het feit dat u meerdere malen bent gesommeerd. Uw leningen vertonen per heden een achterstand van € 41,81 aan rente en € 1.317,68 aan aflossing. Wij verwijzen u in dit kader naar de brieven van 2 januari 2009, 23 januari 2009 en 11 februari 2009. Met de brief van 11 februari 2009, verstuurd door Ploum Lodder Princen advocaten, bent u met nadruk gewezen op de gevolgen als u niet of niet tijdig binnen de daarvoor gestelde termijn voor aanzuivering zou zorgen. Wij hebben van u geen enkele reactie ontvangen.

Voorts is er op al uw registergoederen beslag gelegd. Wij verwijzen u in dit kader naar de eerder verstuurde brieven en de gesprekken waarin de problemen aan de orde zijn gekomen.
Tevens heeft het interventieteam van de deelgemeente Charlois, inzake het pand gelegen aan de [adres] te [plaats], een onderzoek verricht. Het interventieteam heeft overbewoning en Enecofraude geconstateerd. Weliswaar heeft u toestemming van de bank om uw onderpand te verhuren, echter misstanden in de verhuur kunnen wij niet toestaan.
Ook is er door u onjuiste en onvolledige informatie verstrekt.
Gezien bovenstaande is er een vertrouwensbreuk ontstaan tussen u en Rabobank Rotterdam. Ondanks onze eerdere gesprekken bent u niet in staat geweest de vertrouwensbreuk te herstellen.
Teneinde te bezien of het mogelijk is om voor de gerezen problemen in gezamenlijk overleg een acceptabele oplossing te vinden, verzoeken wij u met dat doel binnen tien dagen na vandaag contact met mr J. van Baaren van Ploum Lodder Princen advocaten op te nemen. Bij een dergelijke oplossing kan worden gedacht aan herfinanciering elders of onderhandse verkoop van de registergoederen. Voor het geval u hieraan niet voldoet dan wel een oplossing als hiervoor bedoeld niet mogelijk blijkt, zeggen wij u bij deze reeds nu voor alsdan de verstrekte financiering – voor zover nodig – met onmiddellijke ingang op en sommeren wij u binnen drie weken na vandaag aan onze bank te voldoen:
(…)
totaal te voldoen € 245.768,14
(…)
Mocht u aan deze sommatie geen of geen tijdige en volledig gevolg geven, dan zal tot executoriale verkoop van de hypothecair verbonden registergoederen worden overgegaan.”
 Bij dagvaarding van 11 juni 2009 heeft [X] een kort geding aanhangig gemaakt tegen Rabobank om haar te verbieden over te gaan tot veiling van genoemde woningen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen.
 De veiling heeft plaatsgevonden op 17 juni 2009.
 [X] heeft een restschuld van € 30.517,25.
3. [X] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank
voor recht verklaart dat de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit meebrengen dat de door Rabobank aangevoerde opzeggingsgronden onvoldoende zwaarwegend zijn om de opzegging te rechtvaardigen;
voor recht verklaart dat de opzegging van de hypothecaire geldleningen door Rabobank niet rechtsgeldig is;
voor recht verklaart dat Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld dan wel toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verbintenis uit hoofde van de overeenkomsten van hypothecaire geldlening door de kredietrelatie op te zeggen en de panden van [X] door middel van een executieveiling te verkopen;
voor recht verklaart dat Rabobank gehouden is de door [X] geleden schade te vergoeden;
voor recht verklaart dat [X] niet gehouden is nog enig bedrag aan Rabobank te betalen uit hoofde van door Rabobank aan hem verstrekte hypothecaire geldleningen;
voor recht verklaart dat vorderingen waarvoor door Rabobank beslag is gelegd ongegrond zijn en dat Rabobank om die reden gehouden is de schade die [X] heeft geleden ten gevolge van deze beslagen te vergoeden;
Rabobank veroordeelt tot betaling aan [X] van € 351.050,66 ten gevolge van schade als genoemd onder A op bladzijde 36 van de dagvaarding, zijnde het verschil tussen de onderhandse verkoopwaarde en de opbrengst uit de executoriale verkoop dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
Rabobank veroordeelt tot betaling aan [X] van € 307.579,20 ten gevolge van schade als genoemd onder B op bladzijde 36 van de dagvaarding, bestaande uit verlies van huurinkomsten door verlies van woningen, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
Rabobank veroordeelt tot terugbetaling van alle bedragen die zij door middel van door haar gelegd executoriaal derdenbeslag onder de werkgever van [appellant 1] heeft geïncasseerd;
Rabobank veroordeelt tot opheffing van alle door haar gelegde beslagen ten laste van [X], waaronder het beslag onder zijn werkgever en de beslagen op de nog aan [X] toebehorende onroerende goederen, binnen drie dagen na het te wijzen vonnis;
Rabobank veroordeelt tot betaling aan [X] van € 25.000,- ten gevolge van schade als genoemd onder D op bladzijde 36 van de dagvaarding, bestaande uit immateriële schade, dan wel een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag;
Rabobank veroordeelt tot betaling aan [X] van een bedrag dat gelijk is aan de advocaatkosten die hij heeft betaald, namelijk € 10.329,37;
Rabobank veroordeelt tot betaling aan [X] van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 351.050,66 vanaf 17 juni 2009, althans vanaf 5 oktober 2009, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot de dag van de algehele voldoening;
Rabobank veroordeelt tot betaling aan [X] van de buitengerechtelijke kosten, te matigen tot twee punten van het liquidatietarief, € 4.000,-, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
Rabobank veroordeelt in de kosten van dit geding.
[X] legt aan zijn vorderingen ten grondslag – kort gezegd – dat Rabobank de overeenkomsten niet had mogen opzeggen. [X] betwist primair dat sprake was van een betalingsachterstand (opzeggingsgrond 1), het verstrekken van onjuiste en onvolledige informatie (opzeggingsgrond 3) en misstanden bij de verhuur (overbewoning en Enecofraude, opzeggingsgrond 4). Voor zover daarvan wel sprake was voert [X] subsidiair, en ten aanzien van opzeggingsgrond 2 (beslaglegging) primair, aan dat de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat Rabobank op grond daarvan de overeenkomsten heeft opgezegd.
4. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. De rechtbank heeft – kort gezegd – geoordeeld dat [X] een betalingsachterstand had van € 1.317,68, dat vaststaat dat [X] regelmatig een betalingsachterstand had vanaf juni/juli 2006 (opzeggingsgrond 1) en dat [X] onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt (opzeggingsgrond 3). De rechtbank heeft geoordeeld dat de beslaglegging door de Informatie Beheer Groep (opzeggingsgrond 2) niet als deugdelijke grond voor opzegging kan worden beschouwd en – omdat zij op grond van het voorgaande heeft geoordeeld dat Rabobank gerechtigd was de overeenkomsten op te zeggen – opzeggingsgrond 4 (overbewoning en Enecofraude) niet behandeld. In hoger beroep heeft [X] het hof verzocht de vorderingen alsnog toe te wijzen.
5. Het hof stelt voorop dat wat er ook zij van mogelijke beïnvloeding van Rabobank door de gemeente Rotterdam, in dit geding de vraag centraal staat of Rabobank een voldoende zwaarwegende grond had om de financieringsovereenkomsten met [X] op te zeggen. Grief IV behoeft dan ook geen behandeling.
6. De rechtbank heeft in rov. 4.2 en 4.3 van het bestreden vonnis vooropgesteld dat Rabobank op grond van artikel 30 van de Algemene Bankvoorwaarden in beginsel gerechtigd was de overeenkomsten op te zeggen, waarbij Rabobank, mede gelet op de op haar rustende zorgplicht, rekening moest houden met de gerechtvaardigde belangen van [X]
7. Bij pleidooi in hoger beroep heeft [X] aangevoerd dat artikel 30 en 21 van de Algemene Bankvoorwaarden en artikel 15 van de Algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen van de Rabobank 2003 kennelijk oneerlijke bedingen zijn, kort gezegd omdat in de bankvoorwaarden niet is opgenomen dat opzegging aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit moet voldoen.
8. Het hof verwerpt dit betoog. Voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding in een overeenkomst moeten ook de andere bedingen in een overeenkomst in aanmerking worden genomen. Artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden houdt in dat de bank bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht moet nemen, waarbij zij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening zal houden. Dat betekent dat Rabobank ook in het kader van de haar op grond van de hiervoor genoemde algemene voorwaarden toekomende opzeggingsbevoegdheid rekening moest houden met de gerechtvaardigde belangen van [X] Om die reden kan het beding dan ook niet als oneerlijk worden aangemerkt. Daarbij komt dat in de bijlage bij de richtlijn 93/13/EEG onder 1 onder g) het beding waarbij de verkoper een overeenkomst voor onbepaalde duur zonder redelijke opzeggingstermijn op kan zeggen weliswaar wordt verondersteld oneerlijk te zijn, maar dat dit niet geldt voor bedingen van leveranciers van financiële diensten. Het hof gaat dan ook uit van hetzelfde toetsingskader als de rechtbank.
9. Grief II is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat een voldoende zwaarwegende grond aanwezig was voor Rabobank om op te zeggen. Het eerste deel van grief II is gericht tegen het oordeel met betrekking tot opzeggingsgrond 1.
Opzeggingsgrond 1: [X] was al geruime tijd zijn financiële verplichtingen toerekenbaar niet nagekomen.
10. [X] betwist – voor zover hier van belang – primair dat sprake was van een achterstand, omdat hij eerder grote bedragen had afgelost. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat als er al een achterstand was deze slechts van korte duur was en zeer gering in omvang, zodat onvoldoende grond voor opzegging bestond.
11. Het hof verwerpt het primaire verweer. Het feit dat [X] tweemaal een groot bedrag heeft afgelost betekent niet dat de annuïteitenhypotheek is omgezet in een aflossingsvrije hypotheek. Gesteld noch gebleken is dat partijen zijn overeengekomen dat [X] als gevolg van die grote aflossingen geen maandelijkse aflossingen meer behoefde te doen. Ten aanzien van het subsidiaire standpunt overweegt het hof als volgt. [X] heeft gemotiveerd betwist dat hij reeds in oktober 2008 ervan op de hoogte was dat het bedrag dat Rabobank hem in rekening bracht op een vergissing berustte, omdat ten onrechte alleen de rente in rekening werd gebracht en niet de maandelijkse annuïteiten. Volgens hem was dat in december 2008, ter onderbouwing waarvan hij een e-mail bericht van Rabobank van 5 december 2008 heeft overgelegd (productie 16 bij dagvaarding). Rabobank heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat is komen vast te staan dat [X] in december 2008 op de hoogte raakte van de vergissing van de Rabobank en vernam dat hij vanaf dat moment een hoger bedrag moest betalen, hetgeen hij heeft nagelaten. Dat betekent dat [X] ten tijde van de opzeggingsbrief van 2 maart 2009 slechts gedurende een korte periode achterliep met het doen van aflossingen. Naar het oordeel van het hof gaat het bovendien om een in hoogte geringe achterstand, te weten een bedrag van € 1.317,68. Overigens is het hof, anders dan [X], van oordeel dat deze achterstand wel toerekenbaar is aan [X] Nu gesteld noch gebleken is dat de annuïteitenhypotheek was omgezet in een aflossingsvrije hypotheek was de enkele omstandigheid dat Rabobank [X] nog geen nieuwe berekening had gezonden (hetgeen Rabobank onvoldoende gemotiveerd heeft betwist) onvoldoende voor [X] om niet te voldoen aan zijn maandelijkse aflossingsplicht.
12. Hoewel uit de opzeggingsbrief van 2 maart 2009 noch uit de daaraan voorafgaande brieven van 2 en 23 januari 2009 en 11 februari 2009 kan worden afgeleid dat Rabobank eveneens aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd de stelling dat [X] ten aanzien van de annuïteitenhypotheek vanaf juni/juli 2006 regelmatig een betalingsachterstand had, heeft de rechtbank deze stelling in het kader van opzeggingsgrond 1 behandeld en geoordeeld dat dit is komen vast te staan. Volgens Rabobank zou dit blijken uit de als productie 7 bij conclusie van antwoord overgelegde betalingsoverzichten. [X] betwist dat dat uit productie 7 kan worden afgeleid.
13. Het hof overweegt als volgt. Uit productie 7 kan worden afgeleid dat tussen juni 2006 en januari 2009 [X] viermaal niet tijdig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, en om die reden is aangemaand te betalen. Gesteld noch gebleken is dat op het moment dat [X] niet aan zijn betalingsverplichting voldeed sprake was van een achterstand groter dan het door hem te betalen maandbedrag. Nog daargelaten dat – anders dan Rabobank stelt – uit productie 7 derhalve niet kan worden afgeleid dat sprake was van regelmatige betalingsachterstanden, is evenmin sprake van een situatie van een oplopende achterstand. Daarbij merkt het hof op dat tussen partijen niet in geschil is dat [X] niet kan worden verweten dat een achterstand in de annuïteiten is ontstaan doordat Rabobank ten onrechte acceptgiro’s heeft verstuurd waarop slechts het bedrag aan rente was vermeld. Voor zover de stelling dat [X] sinds juni/juli 2006 regelmatig een betalingsachterstand had aan de opzegging ten grondslag is gelegd, is deze stelling derhalve onvoldoende onderbouwd.
14. Het hof is van oordeel dat een achterstand van € 1.317,68 gedurende een korte periode zoals hier aan de orde geen zwaarwegende grond voor opzegging oplevert.
Opzeggingsgrond 3: [X] heeft onjuiste en onvolledige informatie verschaft.
15. Het tweede gedeelte van grief II is gericht tegen opzeggingsgrond 3. [X] betwist dat hij onjuiste informatie heeft verstrekt en stelt dat hij niet verplicht was gegevens te verstrekken, zodat van het verstrekken van onvolledige informatie evenmin sprake kan zijn.
16. De bewijslast dat [X] onvolledige en onjuiste informatie heeft verstrekt ligt bij Rabobank. Het hof is op grond van het volgende van oordeel dat Rabobank haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de brief van 23 januari 2009 volgt dat Rabobank meent dat de loopbaan van [appellant 1] weinig aannemelijk is en dat zij in dat kader herhaaldelijk heeft verzocht om de verstrekking van belastingaangiften over de afgelopen drie jaar en werkgeversverklaringen en eerstedagsmeldingen van werkgevers. [X] stelt dat hij telkens heeft doorgegeven als hij van werkgever veranderde en betwist dat Rabobank dan vroeg om een werkgeversverklaring en eerstedagsmelding. [X] betwist in ieder geval dat herhaaldelijk is verzocht om genoemde gegevens. Nu Rabobank haar stelling vervolgens niet heeft onderbouwd, bijvoorbeeld door middel van de brieven waarbij zij om die gegevens zou hebben verzocht, verwerpt het hof als onvoldoende onderbouwd de stelling dat Rabobank herhaaldelijk heeft verzocht om belastingaangiften over de afgelopen drie jaar en werkgeversverklaringen en eerstedagsmeldingen. Vaststaat echter dat Rabobank bij brief van 23 januari 2009 wel om deze gegevens heeft verzocht, en dat [X] de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt. Voor zover het de werkgeversverklaring en eerstedagsmelding betreft, valt evenwel niet in te zien waarom Rabobank daarom heeft gevraagd bij brief van 23 januari 2009. Immers, niet betwist is dat op dat moment reeds de op 5 december 2008 getekende werkgeversverklaring van het Maasstad Ziekenhuis (productie 49 bij memorie van grieven) was verstrekt aan Rabobank. Uit de als productie 48 bij memorie van grieven overgelegde rekeningafschriften van Rabobank blijkt dat Latifs salaris door het Maasstad Ziekenhuis op zijn rekening bij Rabobank werd gestort. Nu Rabobank op de hoogte was van het dienstverband van [appellant 1] bij het Maasstad Ziekenhuis valt niet in te zien welk belang zij had bij het nogmaals opvragen van die gegevens. Voor zover het de vroegere dienstverbanden betreft geldt dat [X] heeft betwist dat hij heeft verklaard MBO geschoold te zijn, en dat hij een verklaring heeft gegeven voor de omstandigheid dat een van de vroegere werkgevers gevestigd is op hetzelfde adres als een asielzoekerscentrum en voor het feit dat hij – hoewel hoog opgeleid – enige tijd lager geschoold werk heeft moeten doen. Het hof is dan ook van oordeel dat Rabobank haar stelling dat [appellant 1] een onaannemelijke loopbaan heeft onvoldoende heeft onderbouwd. Nu Rabobank heeft gevraagd om belastingaangiften over de afgelopen drie jaar gelet op de onaannemelijke loopbaan van [appellant 1] geldt dat zij ook hier onvoldoende heeft onderbouwd dat zij hierbij belang had, zodat niet is komen vast te staan dat [X] verplicht was deze informatie te verstrekken.
17. Het hof is dan ook van oordeel dat ook deze opzeggingsgrond niet kan worden aangemerkt als deugdelijke opzeggingsgrond.
18. Gelet op het slagen van grief II dient het hof in het kader van de devolutieve werking van het appel ook de overige opzeggingsgronden te beoordelen.
19. Ten aanzien van opzeggingsgrond 1, het geruime tijd niet nakomen van financiële verplichtingen, heeft Rabobank aan haar stelling dat daarvan sprake was tevens ten grondslag gelegd dat [X] achter liep met de betaling van rente ad € 41,81 en stelselmatig een betalingsachterstand had ter zake van de op grond van de SpaarZeker Hypotheek-geldlening verschuldigde rente. De rechtbank heeft deze stelling verworpen in rov. 4.6 van het bestreden vonnis en daartoe – kort gezegd – overwogen dat vaststaat dat [X] € 41,81 achter liep, maar dat niet is komen vast te staan dat [X] regelmatig achterstanden liet ontstaan, nu uit de door Rabobank overgelegde gegevens volgt dat het achterstanden betroffen ter zake van de aan Interpolis verschuldigde premie voor levensverzekering, terwijl Rabobank geen beroep heeft gedaan op wanprestatie tegenover Interpolis als opzeggingsgrond. Het hof verenigt zich met dit oordeel van de rechtbank.
Opzeggingsgrond 2: beslag gelegd door Informatie Beheer Groep.
20. [X] heeft aangevoerd – kort gezegd – dat de vordering waarvoor beslag was gelegd slechts een bedrag van € 2.225,16 bedroeg en dat de deurwaarder reeds voor de opzegging aan Rabobank had medegedeeld dat geen sprake was van een dreigende executie, in verband met de door [X] ingestelde rechtsmiddelen, terwijl lopende deze rechtsmiddelen een betalingsregeling is getroffen. Op grond daarvan stond het Rabobank in het kader van de bijzondere zorgplicht die op haar rust niet vrij op grond van de beslaglegging de overeenkomsten op te zeggen, aldus [X]. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat Rabobank de stellingen van [X] niet heeft betwist, zodat deze zijn komen vast te staan. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de beslaglegging geen deugdelijke grond oplevert voor opzegging van de geldleningovereenkomsten.
Opzeggingsgrond 4: misstanden in de verhuur.
21. Ter ondersteuning van haar stelling dat sprake is van misstanden in de verhuur beroept Rabobank zich op het (als productie 17 bij conclusie van antwoord overgelegde) rapport van het Interventieteam van de deelgemeente Charlois, inzake het pand gelegen aan de [[...]straat] 56B. Het interventieteam heeft overbewoning en Enecofraude geconstateerd, aldus Rabobank in haar opzeggingsbrief van 2 maart 2009.
22. Het hof overweegt als volgt. [X] betwist dat sprake was van overbewoning: volgens hem bestaat het pand uit twee appartementsrechten en zijn de panden […] en […] onderling verbonden, zodat geen sprake was van acht mensen in één appartement, maar in twee appartementen. Rabobank heeft dit niet betwist, zodat dit is komen vast te staan. Aldus is niet komen vast te staan dat sprake was van overbewoning. Voor zover het de Enecofraude betreft geldt dat onbestreden is de stelling van [X] dat hij het pand zonder gas en electra had verhuurd aan stucadoorsbedrijf […], zodat zonder toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom [X] zou kunnen worden verweten indien […] geen energiecontract zou hebben afgesloten. Ook Enecofraude is dus niet komen vast te staan.
23. Hoewel Rabobank in de opzeggingsbrief van 2 maart 2009 slechts overbewoning en Enecofraude ter onderbouwing van de opzeggingsgrond “misstanden in de verhuur” hanteert, lijkt zij in de daaraan voorafgaande correspondentie hieraan ook andere verwijten ten grondslag te leggen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Rabobank verwijt [X] dat zijn familie heeft gezorgd voor ernstige overlast voor en bedreiging van buurtbewoners, zoals volgens Rabobank blijkt uit de als productie 18 bij conclusie van antwoord overgelegde sfeerrapportage. [X] heeft daar tegen ingebracht dat de sfeerraportage de [[...]straat] betreft en niet de [[...]straat], en dat het zijn familie betreft en niet hemzelf. Het hof is van oordeel dat nu slechts één incident dat wordt beschreven in de sfeerrapportage betrekking heeft op [appellant 1] en de [[...]straat] 56, op grond van de sfeerraportage [appellant 1] zelf geen overlast en bedreiging kan worden verweten, te meer nu hij – onder overlegging van verklaringen van buurtbewoners (productie 20 bij dagvaarding) – betwist dat hij zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Voor zover Rabobank [X] verwijt dat hij zonder toestemming het pand heeft verhuurd geldt dat uit de brief van Rabobank van 2 maart 2009 blijkt dat [X] toestemming voor verhuur had. Voor zover Rabobank aan haar stelling dat sprake was van misstanden in de verhuur ten grondslag heeft willen leggen dat eind 2002 bleek dat in het pand aan de [[...]straat] een hennepkwekerij gevestigd was, overweegt het hof dat onbetwist is dat [X] de hennepkwekerij zelf heeft ontdekt en vervolgens de politie en Rabobank heeft gewaarschuwd, zodat niet valt in te zien welk verwijt hem ten aanzien hiervan kan worden gemaakt. Ook de verwijten van Rabobank dat [X] zou hebben gelogen over het aantal kinderen dat hij heeft, zou hebben gemeld dat hij zijn huurinkomsten niet aan de Belastingdienst opgaf en zich heeft ingeschreven op de […] terwijl de gemeente daar een stalen deur had laten plaatsen zijn gelet op de gemotiveerde betwisting door [X] niet komen vast te staan.
24. Het hof is dan ook van oordeel dat Rabobank haar stelling dat sprake is van misstanden in de verhuur onvoldoende heeft onderbouwd, zodat ook dit geen deugdelijke opzeggingsgrond oplevert.
25. Ten overvloede merkt het hof op dat niet alleen de door Rabobank gehanteerde opzeggingsgronden ieder voor zich niet voldoende zwaarwegend zijn voor opzegging van de geldleningsovereenkomsten, maar dat zij ook tezamen genomen niet voldoende zwaarwegende redenen voor opzegging vormen.
26. Uit het voorgaande volgt dat grief II slaagt. Tevens volgt uit het voorgaande dat grief III geen behandeling behoeft. Nu voor Rabobank geen zwaarwegende grond bestond om de financieringsovereenkomst met [X] op te zeggen, dient zij in beginsel de schade die [X] daardoor heeft geleden te vergoeden. De bij dagvaarding onder II en IV gevorderde verklaringen voor recht komen voor toewijzing in aanmerking.
27. Rabobank heeft met een beroep op artikel 6:101 BW verzocht de schade geheel voor rekening van [X] te laten. Voor zover Rabobank daaraan dezelfde feiten ten grondslag legt als die welke zij aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd, volgt uit het voorgaande dat het hof dit beroep verwerpt. Voor zover Rabobank daaraan ten grondslag legt dat [X] niets heeft ondernomen in het kader van een mogelijke oplossing voor de ontstane situatie, zoals het voorkomen van executie van de panden door bij een andere bank financiering aan te vragen, geldt dat dit in redelijkheid niet van [X] kon worden gevergd. Bovendien heeft [X] gesteld dat hij na het ontvangen van de opzeggingsbrief van 2 maart 2009 heeft gebeld met Rabobank en vervolgens met haar advocaat, mr. Van den Bergen, en te horen heeft gekregen – samengevat – dat een oplossing niet bereikt kon worden. Rabobank heeft dit niet weersproken.
28. [X] heeft in de dagvaarding onder A schade gevorderd wegens het onrechtmatig handelen van dan wel toerekenbaar tekortschieten door Rabobank. Hij begroot de schade op het verschil tussen de onderhandse verkoopwaarde van de onroerende goederen ten tijde van de executoriale verkoop en de opbrengst van de executoriale verkoop, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 351.050,66.
29. Onder B vordert [X] schade door verlies aan huurinkomsten. Indien geen gedwongen verkoop had plaatsgevonden had [X] immers nog 23 jaar huurpenningen ontvangen, aldus [X]. [X] begroot deze schade op € 307.579,20.
30. Het hof overweegt dat niet valt in te zien op grond waarvan zowel de onder A als onder B gevorderde schade voor toewijzing in aanmerking zou kunnen komen.
31. [X] zal in de gelegenheid worden gesteld bij akte zijn vorderingen onder A en/of B nader toe te lichten. Rabobank zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.
32. [X] heeft in de dagvaarding onder C immateriële schade gevorderd vanwege imagoschade. Door beslaglegging en het handelen en meewerken van Rabobank met de gemeente Rotterdam stelt [X] vele contacten met onroerend goed handelaren te hebben verloren, nu niemand problemen wil hebben met de gemeente Rotterdam of met hypotheekverstrekkers. [X] heeft de immateriële schade begroot op € 25.000,-.
33. Deze vordering, die in het geheel niet is toegelicht en door Rabobank wordt betwist, wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
34. [X] heeft in de dagvaarding onder D buitengerechtelijke kosten gevorderd ad
€ 10.329,37. Het betreft volgens [X] de kosten van mr. Obbeek, die namens [X] de bezwaren en beroepen tegen het WOB-besluit heeft ingediend en die getracht heeft om buiten rechte met Rabobank tot een oplossing te komen. Rabobank betwist dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt.
35. Het hof overweegt dat voor zover de door [X] gevorderde kosten samenhangen met de bezwaren en beroepen tegen het WOB-besluit, deze kosten niet kunnen worden beschouwd als redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, nu voor de onderhavige procedure de rol van de gemeente Rotterdam niet relevant is. Voor het overige zijn de kosten, die door Rabobank worden betwist, onvoldoende onderbouwd. Niet is toegelicht welke werkzaamheden mr. Obbeek namens [X] heeft verricht om te trachten om buiten rechte met Rabobank tot een oplossing te komen.
36. De zaak zal worden verwezen naar de rol voor het nemen van een akte aan de zijde van [X] als bedoeld in rov. 31. Rabobank zal in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.
37. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

Het hof:
- verwijst de zaak naar de rol van 6 januari 2015 voor het nemen van een akte aan de zijde van [X] met het doel zoals vermeld in rechtsoverweging 31 van dit arrest;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M. Voorwinden, M.M. Olthof en W.E. Merens is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2014 in aanwezigheid van de griffier.