ECLI:NL:GHDHA:2014:438

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
24 februari 2014
Zaaknummer
923
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Th.W.H.E. Schmitz
  • G.P.A. Aler
  • S.J.A.M. van Gend
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor voormalige verdachte van de Schipholbrand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een voormalige verdachte van de Schipholbrand, die schadevergoeding eiste voor de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verzoeker had een schadevergoeding van € 663.700,-- gevorderd, maar het hof kende slechts € 47.880,-- toe, gebaseerd op een vergoeding van € 95,-- per dag voor de 504 dagen die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van de verzoeker voor de periode waarin hij nog niet als verdachte was aangehouden, en het hof volgde dit advies voor de periode van 25 oktober 2005 tot en met 6 november 2005. Daarnaast werd een bedrag van € 550,-- toegewezen voor de kosten van rechtsbijstand, terwijl de hogere gevorderde bedragen niet werden toegewezen. Het hof oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor de toekenning van de schadevergoeding, maar beperkte deze tot het gebruikelijke tarief, gezien de omstandigheden van de detentie. De verzoeker was eerder vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten in de strafzaak die bekendstaat als de Schipholbrand, en het hof oordeelde dat er geen schendingen van mensenrechten waren aangetoond. De beslissing werd genomen in een meervoudige raadkamer, waarbij de advocaat van de verzoeker aanwezig was, maar de verzoeker zelf niet.

Uitspraak

AV-nummers 0923-13 en 0924-13
datum uitspraak 25 februari 2014

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige raadkamer

BESCHIKKING

gewezen naar aanleiding van een op 3 juni 2013 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen verzoekschrift, op grond van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering ingediend namens:

[verzoeker],

geboren te [geboorteplaats] (Libië) op [geboortedatum] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. R.A.C. Frijns, aan de [adres].
Procesgang
Dit gerechtshof heeft de verzoeker bij arrest van
1 maart 2013 (met rolnummer 22-006615-10) vrijgesproken van al het aan hem tenlastegelegde in het kader van de strafzaak die bekend staat als ‘de Schipholbrand’. Dit arrest is onherroepelijk geworden.
Namens de verzoeker is bij een tijdig ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift gevraagd om toekenning van een schadevergoeding van € 663.700,-- ter zake van de door hem in zijn strafzaak ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
Voorts is bij dat verzoekschrift gevraagd om toekenning van een schadevergoeding van € 36.945,93 ter zake van het gedurende 108,7 uren concipiëren van het verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering en de behandeling daarvan in raadkamer. Mr. Frijns heeft op dit punt een aanvullende declaratie (d.d. 13 januari 2014) ingediend. Hierbij wordt gevraagd om toekenning van nog eens € 5.506,20.
De raadkamer van het hof heeft het verzoek op 14 januari 2014 in het openbaar behandeld. Daarbij zijn gehoord mr. Frijns en de advocaat-generaal mr. M. van der Horst.
De verzoeker is ongewenst verklaard en uitgezet naar Libië. Het verzoek de ongewenstverklaring op te heffen, is door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. Verzoeker is niet verschenen.
Conclusie advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van de verzoeker in zijn verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Hij bepleit niet-ontvankelijkverklaring voor de periode waarin de verzoeker nog niet als verdachte was aangehouden
(25 oktober 2005 tot en met 6 november 2005).
De advocaat-generaal heeft voor het overige primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek ex artikel
89
van het Wetboek van Strafvordering, nu zijns inziens geen sprake is van de voor toewijzing vereiste gronden van billijkheid. Subsidiair heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering volgens de geldende standaardtarieven (te rekenen vanaf 7 november 2005).
De advocaat-generaal heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Subsidiair heeft hij geconcludeerd tot matiging van de gevraagde vergoeding.
Pleidooi advocaat
Mr. Frijns heeft in raadkamer gepersisteerd bij zijn ingediende verzoeken en deze nader toegelicht.
Beoordeling van het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering
De strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd met een beslissing, die hem op grond van artikel 89, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in beginsel recht geeft op toekenning van een vergoeding voor de schade, die hij heeft geleden als gevolg van de door hem ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
Ingevolge het hier toepasselijke artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft toekenning van die schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van het hof, alle omstandig-heden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Nu het hof die gronden van billijkheid aanwezig acht (zie hierna), zal het aan de verzoeker voor de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten van 7 november 2005 tot en met
3 september 2009, een schadevergoeding toekennen. Ten aanzien van de periode van 25 oktober 2005 tot en met
6 november 2005, gedurende welke periode geen sprake is geweest van voorarrest, zal de verzoeker conform de vordering van de advocaat-generaal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoekschrift.
Nu de wet niet voorziet in toekenning van een schadevergoeding voor
geschorstevoorlopige hechtenis, zal het hof de betreffende periodes (bij elkaar 892 dagen) bij de berekening van de geleden immateriële schade buiten beschouwing laten. De verzoeker heeft in totaal 504 dagen daadwerkelijk in voorarrest doorgebracht.
Het hof neemt op grond van het onderzoek in raadkamer zeker aan dat sprake is geweest van bovengemiddeld zware detentieomstandigheden. Anders dan de advocaat is het hof evenwel van oordeel dat dit niet zonder meer – en niet zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt - meebrengt dat moet worden gesproken van schending(en) van artikel
3
van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken. Hierbij is van belang dat het hof geen redenen heeft om aan te nemen dat voor de door de advocaat genoemde, zware maatregelen waaraan de verzoeker in detentie is onderworpen (zoals isolatie en visitatie), in dit specifieke geval onvoldoende gronden zijn geweest.
Het hof zal bij de berekening van de toe te kennen schadevergoeding meewegen dat sprake is geweest van zwaardere detentieomstandigheden dan gebruikelijk. Dat zal het hof doen door het hogere forfaitaire LOVS-tarief van € 95,-- per - vóór 1 september 2008 - in voorarrest doorgebrachte dag toe te passen op de gehele periode waarin de verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Normaal gesproken geldt deze hogere vergoeding alleen voor voorarrest ondergaan in een politiecel of in beperkingen. De door de advocaat gevraagde dagvergoedingen van € 1.750,-- (kort gezegd voor het voorarrest ondergaan in isolement) dan wel
€ 500,-- (voor de overige periode) staan naar ’s hofs oordeel niet in een redelijke verhouding tot de zwaarte van de detentieomstandigheden.
Het hof overweegt in dit verband nog het navolgende. De verdachte is bij arrest van 1 maart 2013 door dit hof van al het tenlastegelegde vrijgesproken, omdat het hof tot de slotsom is gekomen dat het verwijt dat de verdachte door het openbaar ministerie wordt gemaakt,
in juridische zingeen opzet of schuld oplevert. Het hof heeft zich, zoals in het arrest uiteengezet, in verband met de aangebrachte fasering niet uitgelaten over de vraag of bewezen zou kunnen worden verklaard dat de verdachte
feitelijkheeft gehandeld zoals hem wordt verweten, namelijk dat hij op zijn bed een shagje heeft gerookt, zich er onvoldoende van heeft vergewist dat dit gedoofd was, het shagje heeft weggegooid, waardoor op het bed brand is ontstaan, welke brand zich nadien heeft verspreid. Dit feitelijke verwijt is door twee eerdere rechterlijke instanties bewezen geacht; dit hof heeft zich over die bewijsvraag echter niet gebogen. Gegeven de redenen van de vrijspraak acht het hof geen gronden aanwezig om schadevergoeding voor de ondergane voorlopige hechtenis af te wijzen, zoals door de advocaat-generaal bepleit, maar acht het hof wél termen aanwezig om deze vergoeding op gronden van redelijkheid en billijkheid tot de gebruikelijke te beperken.
Op grond van het vorenstaande kent het hof aan de verzoeker een schadevergoeding toe van 504 x € 95,--, derhalve in totaal een bedrag van € 47.880,--.
Beoordeling van het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering
De strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd met een beslissing die op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering in beginsel recht geeft op vergoeding van de door verzoeker ten behoeve van de strafzaak en de procedure ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering gemaakte kosten voor rechtsbijstand, indien en voor zover daartoe - alle omstandigheden in aanmerking genomen - gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Nu het hof bij beschikking van heden het verzoek tot schadevergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van verzoeker (gedeeltelijk) toewijst, acht het hof gronden van billijkheid aanwezig om de kosten van rechtsbijstand, die gemoeid zijn met het opstellen, indienen en behandelen van dat verzoekschrift, voor vergoeding in aanmerking te laten komen.
Nu de advocaat van de verzoeker aanwezig is geweest bij de mondelinge behandeling van het verzoek, zal het hof aan de verzoeker de forfaitaire vergoeding toekennen van € 550,-. Het hof ziet geen aanleiding de gevraagde, hogere en in het licht van het processuele debat ongenoegzaam onderbouwde vergoeding toe te kennen.
Uit het voorgaande volgt dat moet worden beslist als hierna is aangegeven.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering, voor zover betrekking hebbend op de periode van 25 oktober 2005 tot en met 6 november 2005.
Wijst het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering voor het overige toe en kent aan de verzoeker ten laste van de Staat een schadevergoeding toe tot een bedrag van in totaal

€ 47.880,-- (ZEVENENVEERTIGDUIZEND ACHTHONDERDTACHTIG EURO).

Wijst af het meer of anders verzochte.
Wijst het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering toe en kent aan de verzoeker ten laste van de Staat een schadevergoeding toe tot een bedrag van in totaal

€ 550,-- (VIJFHONDERDVIJFTIG EURO).

Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mrs. Th.W.H.E. Schmitz, voorzitter, G.P.A. Aler en S.J.A.M. van Gend, leden, in bijzijn van de griffier mr. W.R. van Hattum,
en op 25 februari 2014 in het openbaar uitgesproken.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.