ECLI:NL:GHDHA:2014:4353

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
200.081.593/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en dekking bij grove schuld in de binnenvaartverzekering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van de Vereniging 'Oranje' Onderlinge Verzekering van Schepen U.A. en andere appellanten tegen een eindvonnis van de Rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een aanvaring op het Schelde-Rijnkanaal op 17 januari 1995, waarbij de schipper van het m.s. Aleida, [betrokkene], aansprakelijk werd gesteld voor de schade aan het m.s. Deo Volente, dat eigendom was van de vennootschap onder firma. De appellanten vorderden schadevergoeding van de verzekeraars, die dekking voor de schade weigerden op basis van artikel 4 van de Nederlandse Beurs-Cascopolis voor de Binnenvaart (NBCP) 1991, waarin staat dat bij grove schuld van de verzekerde geen dekking bestaat.

De rechtbank had de vorderingen van de appellanten afgewezen, omdat zij van mening was dat er sprake was van grove schuld van de schipper, wat leidde tot uitsluiting van dekking. In hoger beroep hebben de appellanten hun grief gericht tegen de uitleg van artikel 4 NBCP 1991, terwijl de verzekeraars incidentele grieven hebben ingediend tegen eerdere tussenvonnissen van de rechtbank.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals door de rechtbank vastgesteld en heeft geoordeeld dat de uitleg van artikel 4 NBCP 1991 correct was. Het hof concludeert dat de verzekeraars terecht dekking hebben geweigerd, omdat de schipper grove schuld had en dat deze uitsluiting ook van toepassing is op het aansprakelijkheidsdeel van de verzekering. De vorderingen van de appellanten zijn afgewezen, en het hof heeft het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de appellanten zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht
Zaaknummer: 200.081.593
Rolnummers rechtbank: 72792 / HA ZA 97-480 en 57407/HA ZA 96-1490
arrest d.d. 15 juli 2014
inzake

1.de VERENIGING “ORANJE” ONDERLINGE

VERZEKERING VAN SCHEPEN U.A., gevestigd en kantoorhoudende te Groningen;
2. de vennootschap onder firma
[apppellante sub 2], gevestigd en kantoorhoudende te Raamsdonksveer;
3.[appellant sub 3], wonende te
Raamsdonksveer,
4.[appellant sub 4], wonende te Made,
appellanten in het principaal en geïntimeerden in het incidenteel appel,
hierna afzonderlijk te noemen respectievelijk Oranje, de vof, [appellant sub 3] en [appellant sub 4], en gezamenlijk “Oranje c.s.”,
advocaat: mr. W.P. den Hertog te Den Haag,
tegen

1.ASSURANCES GÉNÉRALES DE FRANCE I.A.R.T.,

gevestigd te Parijs, Frankrijk;
2.
BELGISCHE ZEEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ
“BELGAMAR” N.V.I COMPAGNIE BELGE
D’ASSURANCES MARITIMES “BELGAMAR” S.A.,
gevestigd te Antwerpen, België;
3.
SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ
ERASMUS N.V.,
gevestigd te Rotterdam;
4.
TAISHO MARINE AND FIRE INSURANCE CO. LTD.,
gevestigd te Tokyo, Japan;
5.
SOCIETA’ ASSICURATRICE INDUSTRIALE S.PA.,
gevestigd te Turijn, Italië;
6.
LA NEUCHATELOISE COMPAGNIE SUISSE
D’ASSURANCES GÉNÉRALES S.A.,
gevestigd te Neuchatel, Zwitserland;
7.
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Den Haag,
8.
ASSICURAZIONI GENERALI S.P.A.,
gevestigd te Trieste, Italië;
9.
N.V. SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ DE
NEDERLANDEN VAN 1870,
gevestigd te Amsterdam;
10
. HANNOVER INTERNATIONAL INSURANCE
(NEDERLAND) N.V.,
gevestigd te Rotterdam;
11.
CIGNA INSURANCE COMPANY OF EUROPE N.V.,
gevestigd te Brussel;
12.
THE MARITIME INSURANCE COMPANY LTD.,
gevestigd te Liverpool, Verenigd Koninkrijk;
13.
COMMERCIAL UNION ASSURANCE COMPANY
PLC.,
gevestigd te Cardiff, Verenigd Koninkrijk;
14.
GUARDIAN ROYAL EXCHANGE ASSURANCE
PUBLIC LIMITED COMPANY,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk;
15.
NIEUWE HOLANDSE LLOYD
SCHADEVERZEKERINGMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Woerden;
16.
HELVETIA SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Zoetermeer;
17.
ELVIA ZWITSERSE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ ZÜRICH,
gevestigd te Zürich, Zwitserland;
18.
ABEILLE ASSURANCES S.A.,
gevestigd te Frankrijk;
19.
ALPINA VERSICHERUNGS A.G.,
gevestigd te Zürich, Zwitserland;
20.
THE DAl —TOKYO FIRE AND MARINE
INSURANCE CO. LTD.,
gevestigd te Tokyo, Japan;
21.
MALAYAN INSURANCE COMPANY
INCORPORATED,
gevestigd te Manila, de Filipijnen;
22.
INTERNATIONALE NEDERLANDEN
VERZEKERINGEN N.V.(voorheen genaamd:
Nationale Nederlanden N.V.),
gevestigd te Amsterdam;
23.
NÜRNBERGER ALLGEMEINE VERSICHERUNGS A.G.,
gevestigd te Nürnberg, Duitsland;
24.
SOCIETA ITALIANA ASSICURAZIONI TRASPORTI
SPA,
gevestigd te Genua, Italië;
25.
N.V. MAATSCHAPPIJ VAN ASSURANTIE,
DISCONTERING EN BELEGGING DER STAD
ROTTERDAM ANNO 1720,
gevestigd te Rotterdam;
26.
UAP - NIEUW ROTTERDAM SCHADE N.V.,
(voorheen: Nieuw Rotterdam Schade N.V),
gevestigd te Rotterdam;
27.
NATIONALE NEDERLANDEN
SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage;
28.
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam;
29.
GOUDSE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Gouda;
30.
N.V. NATIONALE BORG-MAATSCHAPPIJ,
gevestigd te Amsterdam;
31.
GENERAL ACCIDENT FIRE AND LIFE ASSURANCE
CORPORATION PLC.,
gevestigd in het Verenigd Koninkrijk;
32.
COMPAGNIE D’ASSURANCES MARITIMES
AERIENNES ET TERRESTRES,
gevestigd te Frankrijk;
33.
N.V. SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ
UAP-NEDERLAND,
gevestigd te Amsterdam;
34.
DILIGENTIA SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam;
35.
KOA INSURANCE COMPANY (EUROPE) LTD.,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk;
36.
RHEINLAND VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam;
37.
THE SEA INSURANCE COMPANY LTD.,
gevestigd te Liverpool, Verenigd Koninkrijk;
38.
RHEIN RÜCKVERSICHERUNG A.G.,
gevestigd te Duitsland;
39.
UNION REINSURANCE COMPANY LTD.,
gevestigd in het Verenigd Koninkrijk;
40.
INTERLLOYD SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam;
41.
TULLENERS VAN BUREN C.V.,
gevestigd te Rotterdam;
42.[geintimeerde sub 42],
gevestigd te Rotterdam;
43.
NIEUW ROTTERDAM KNIGHT SCHIPPERS B.V.,
gevestigd te Rotterdam;
44.
[geïntimeerde sub 44],
gevestigd te Rotterdam;
45.[geïntimeerde sub 45],
gevestigd te Rotterdam;
46.
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.(v/h ROYAL NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.),
gevestigd te Rotterdam;
47.
SCHERMER ASSURADEUREN N.V.,
gevestigd te Rotterdam;
48.
EAGLE STAR RE-INSURANCE LTD.,
gevestigd in het Verenigd Koninkrijk;
49.
[geintimeerde sub 49],
gevestigd te Rotterdam;
geïntimeerden in het principaal en appellanten in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de verzekeraars,
advocaat: mr. L.Ph.J. van Utenhove te Den Haag.
Het geding
Bij exploot van 20 januari 2011 zijn Oranje c.s. in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen eindvonnis van de Rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2010. Oranje c.s. hebben één grief tegen het vonnis geformuleerd. Deze is door de verzekeraars bestreden bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel, met producties. Daarbij hebben de verzekeraars grieven geformuleerd tegen de tussenvonnissen van de rechtbank van 22 september 2004, 1 maart 2006, 27 september 2006, 23 mei 2007, 14 januari 2009 en 10 juni 2009. Vervolgens hebben partijen ter terechtzitting van 28 januari 2014 hun standpunten doen bepleiten. Daarbij zijn door Oranje c.s. nog producties in het geding gebracht. Aansluitend hebben partijen op de pleitstukken, waartoe ook de pleitnota’s behoren, arrest gevraagd.
De beoordeling in hoger beroep
1. Tegen de feitenvaststelling door de rechtbank zijn geen grieven gericht. Het hof gaat van deze feiten uit. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1
Op 17 januari 1995 heeft op het Schelde-Rijnkanaal een aanvaring
plaatsgevonden tussen het aan [betrokkene] in eigendom toebehorende en door hem
bestuurde m.s. Aleida en het aan de vof in eigendom toebehorende
m.s. Deo Volente.
1.2
[betrokkene] is jegens de vof uit aanvaring (art. 8:1005 BW)
aansprakelijk voor de schade die de vof door de aanvaring heeft geleden.
1.3
De vof was voor het risico van schade aan de Deo Volente verzekerd bij
Oranje.
1.4
[betrokkene] had de Aleida op de Rotterdamse beurs laten verzekeren bij de verzekeraars op de voorwaarden van de Nederlandse Beurs-Cascopolis voor de Binnenvaart (NBCP) 1991.
Op grond hiervan was het schip casco verzekerd en daarnaast was sprake van een beperkte aansprakelijkheidsdekking voor schade aan derden ingevolge artikel 8 van deze voorwaarden.
1.5
Schipper [betrokkene] voer de bewuste datum in strijd met de voorschriften alleen
op de Aleida en was ten tijde van de aanvaring onder invloed van alcohol.
1.6
De verzekeraars hebben dekking van de door (schipper [betrokkene] van) de Aleida veroorzaakte schade geweigerd met een beroep op artikel 4 NBCP 1991.
1.7
[betrokkene] heeft de verzekeraars in rechte betrokken en onder meer gevorderd
een verklaring voor recht dat de verzekeraars gehouden zijn de schade wegens
wettelijke aansprakelijkheid te vergoeden. Deze vordering is bij vonnis van 1 november 2001 afgewezen (zaak-/rolnummer 72419/HA ZA 97-
398). Deze uitspraak is op 2 februari 2002 in kracht van gewijsde gegaan.
2.1
Na wijziging van eis vorderden Oranje c.s. in eerste aanleg dat de verzekeraars worden veroordeeld tot betaling van NLG 162.086,98 aan Oranje en NLG 42.660,49 aan de vof en haar vennoten[appellanten sub 1 en 2], ieder der verzekeraars overeenkomstig het aandeel in de met [betrokkene] gesloten beurscascoverzekering, met rente en kosten. Oranje c.s. hebben hier onder meer aan ten grondslag gelegd dat [betrokkene] zijn (niet in de onder 1.7 genoemde procedure begrepen) vorderingen op de verzekeraars aan hen heeft overgedragen.
2.2
De rechtbank heeft de vorderingen in het bestreden eindvonnis afgewezen en Oranje c.s. veroordeeld in de kosten.
2.3
Oranje c.s. vorderen in hoger beroep dat het eindvonnis wordt vernietigd en dat hun vorderingen alsnog worden toegewezen met veroordeling van de verzekeraars in de kosten van het hoger beroep.
2.4
De verzekeraars concluderen tot bekrachtiging van het eindvonnis, onder verbetering van gronden, en tot vernietiging van de tussenvonnissen van de rechtbank van 22 september 2004, 1 maart 2006, 27 september 2006, 23 mei 2007, 14 januari 2009 en 10 juni 2009, met veroordeling van Oranje c.s. in de proceskosten.
3. De rechtbank heeft de vorderingen van Oranje c.s. uiteindelijk afgewezen omdat zij grove schuld van schipper [betrokkene] aanwezig achtte en, mede op grond van een op verzoek van de rechtbank uitgebracht deskundigenbericht, bewezen oordeelde dat artikel 4 NBCP 1991 in de verzekeringsbranche aldus wordt uitgelegd dat bij grove schuld van de verzekerde geen dekking bestaat voor vorderingen wegens wettelijke aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 8 van die voorwaarden. Tegen dit laatste oordeel, dat wil zeggen tegen de uitleg van artikel 4 NBCP 1991, richt zich de principale grief van Oranje c.s.. Geen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de aanvaring is veroorzaakt door grove schuld van [betrokkene].
De incidentele grieven van de verzekeraars richten zich tegen de door de rechtbank in de tussenvonnissen gegeven oordelen, waaronder onder meer het oordeel, (tussenvonnis 22 september 2004, r.o. 5.10 en 5.11) dat artikel 276 WvK op het aansprakelijkheidsdeel van de verzekering niet van toepassing is en artikel 4 NBCP 1991 daarom toepassing mist, behoudens bewijs door de verzekeraars dat dit artikel anders dient te worden uitgelegd.
4. Bij conclusie van repliek hebben Oranje c.s. hun vorderingen op de geïntimeerden 41, 42, 43, 44, 45, 47 en 49 verminderd tot nihil. Zij hebben hun vordering op deze geïntimeerden vervolgens niet vermeerderd, althans niet op een voor het hof en de wederpartij kenbare wijze. Het hoger beroep voor zover gericht tegen deze geïntimeerden, faalt derhalve.
5. Het geschil in hoger beroep betreft onder meer de uitleg van artikel 4 NBCP 1991, op grond van welke bepaling de verzekeraars aansprakelijkheid hebben afgewezen.
5.1
Deze bepaling luidt:
Indien de verzekerde tevens kapitein of schipper of machinist van het
verzekerde schip is of op andere wijze deel van de bemanning uitmaakt, leveren
fouten of nalatigheden of verkeerde handelingen door de verzekerde in die
hoedanigheid begaan slechts dan eigen schuld van de verzekerde in de zin van
artikel 276 WvK op, indien de verzekerde opzet of grove schuld is te wijten.
5.2
Artikel 267 WvK (oud) luidt als volgt:
Geene verliezen of schade, door eigen schuld van eenen verzekerde veroorzaakt, komen ten laste van den verzekeraar. Hij vermag zelfs de premie te behouden of te vorderen, indien hij reeds begonnen had eenig gevaar te loopen.
5.3
Naar algemeen wordt aangenomen, geldt artikel 276 WvK niet voor wettelijke aansprakelijkheidsverzekeringen, omdat de aard van deze verzekering zich verzet tegen de uitsluiting van eigen schuld. Dit betekent echter niet dat de enkele verwijzing naar bedoeld WvK-artikel tot gevolg heeft dat de onderhavige polis dekking biedt bij alle gradaties van eigen schuld. De NBC-polis is, zoals haar naam zegt, primair een cascopolis. Toegevoegd is een aansprakelijkheidsdekking voor bepaalde schades bij aanvaring. Het is dus niet een zelfstandige WA-polis. Genoemd artikel 4 NBCP 1991 geeft een uitleg-/definitiebepaling met betrekking tot de dekkingsomvang onder deze (combinatie)polis. Mede gelet op haar plaats vooraan in het contract geldt die bepaling voor de gehele polis, derhalve ook voor zover zij dekking biedt tegen aansprakelijkheid voor bepaalde schades. De bepaling houdt meer speciaal in dat eigen schuld (als bedoeld in artikel 276 WvK) gedekt is, met uitzondering van opzet / grove schuld. Ter nadere toelichting wordt het volgende overwogen.
5.4
De uitleg, overeenkomstig de Haviltex-maatstaf, van een bepaling van een beurspolis is – nu over dergelijke bepalingen niet onderhandeld pleegt te worden tussen partijen (en gesteld noch gebleken is dat dit hier anders is geweest) – vooral afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de betreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en de daarover ter beurze bestaande opvattingen. Uitgangspunt daarbij is dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen.
Door de verzekeraars is onbestreden gesteld dat het in beurskringen gebruikelijk is om bij dit type cascoverzekeringen dekking bij grove schuld uit te sluiten, ook met betrekking tot het aansprakelijkheidsdeel. Dat dit ook destijds ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gold, volgt uit het deskundigenbericht. Ook Oranje hanteert een dergelijke uitsluiting in de door haar aangeboden cascopolissen. Dat zij dit in haar polisvoorwaarden in andere bewoordingen doet, is niet relevant. Waar het om gaat is dat ook zij bij het aansprakelijkheidsdeel grove schuld van dekking uitsluit. Verder is van belang dat uit de (systematiek van de) NBCP als geheel
nietvolgt dat de toepasselijkheid van artikel 4 beperkt is tot het cascodeel van de verzekering.
De enkele verwijzing naar “eigen schuld in de zin van artikel 276 WvK” is dan ook onvoldoende voor de gevolgtrekking dat artikel 4 niet ziet op het aansprakelijkheidsdeel van de verzekering. Anders dan de rechtbank aanvankelijk heeft geoordeeld, is met artikel 4 NBCP 1991 duidelijk beoogd elke dekking onder de polis uit te sluiten in geval van grove schuld. Dat in afwijking hiervan in 1994, toen de overeenkomst met [betrokkene] werd gesloten, in beurskringen werd aangenomen dat het artikel slechts zag op de cascoverzekering en niet op het aansprakelijkheidsdeel, is gesteld noch gebleken. Feiten en omstandigheden die maken dat [betrokkene] er desalniettemin gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de uitsluiting van grove schuld geen betrekking had op het aansprakelijkheidsdeel, zijn door Oranje c.s. niet gesteld en te bewijzen aangeboden. Integendeel, uit de door [betrokkene] gedane uitlatingen direct na de aanvaring, blijkt dat hij heeft begrepen dat de verzekeraars dekking zouden weigeren.
5.5
De conclusie is dat art. 4 NBCP zo dient te worden uitgelegd dat ook voor het aansprakelijkheidsdeel van de verzekering dekking in geval van grove schuld is uitgesloten en dat [betrokkene] dit heeft begrepen dan wel heeft moeten begrijpen.
6. Dit betekent dat de grief van Oranje c.s. faalt, alsook dat de incidentele grief van de verzekeraars, inhoudende dat uitleg van de cascopolis zonder nadere bewijslevering tot afwijzing van de vordering dient te leiden, slaagt.
7. De overige grieven behoeven geen behandeling. Het eindvonnis van 27 oktober 2010, waarbij de vorderingen van Oranje c.s. terecht zijn afgewezen, zal worden bekrachtigd. Bij vernietiging van de tussenvonnissen hebben de verzekeraars geen belang. Oranje c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Beslissing
Bekrachtigt het eindvonnis van de Rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2010.
Veroordeelt Oranje c.s. in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van de verzekeraars bepaald op € 1.769 aan vast recht en € 7.896,-- aan salaris voor haar advocaat.
Verklaart het arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, A.A. Rijperman en K.F. Haak en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juli 2014 in aanwezigheid van de griffier.
De voorzitter is buiten staat dit arrest te ondertekenen. Het wordt daarom ondertekend door de oudste raadsheer.