ECLI:NL:GHDHA:2014:4306

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2014
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
200.133.993-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oppositie tegen verstekzaak en kennisname van verstekvonnis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting Woonbron tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarbij de geïntimeerde, [geïntimeerde], in verzet is gekomen tegen een eerder verstekvonnis. Woonbron had [geïntimeerde] gedagvaard wegens achterstallige huur en ontbinding van de huurovereenkomst. Het verstekvonnis werd op 14 januari 2013 uitgesproken, maar [geïntimeerde] heeft pas op 24 juni 2013 verzet ingesteld. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] op de hoogte was van het verstekvonnis en dat haar verzet niet tijdig is ingesteld. Het hof vernietigt het oppositievonnis van 15 augustus 2013 en verklaart [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in haar verzet tegen het verstekvonnis. De proceskosten worden gedeeltelijk voor rekening van Woonbron gelaten, omdat de vergissing aan hun zijde heeft bijgedragen aan de kosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.133.993/01
Zaaknummer rechtbank : 2223927 CV EXPL 13-5414 (oppositie)
313637 CV EXPL 13-432 (verstek)
arrest van 30 december 2014
inzake
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Woonbron,
advocaat: mr. T.A. Vermeulen te Rotterdam,
tegen
[naam],
Wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
verstek verleend.

1.De procedure in beroep

Bij exploot van 6 september 2013 is Woonbron in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam, kantonrechter, zittinghoudende te Dordrecht, tussen partijen in oppositie gewezen vonnis van 15 augustus 2013 (hierna ook: het oppositievonnis). Bij memorie van grieven (met producties) van 29 oktober 2013 heeft Woonbron drie grieven aangevoerd tegen dit vonnis. Op 29 oktober 2013 heeft mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast zich namens [geïntimeerde] gesteld maar het griffierecht is niet tijdig betaald. Zodoende is tegen [geïntimeerde] verstek verleend.

2.De feiten

De vaststelling van de feiten door de kantonrechter in het vonnis van 15 augustus 2013 is niet bestreden. Ook het hof zal daar van uitgaan. Het gaat in het kort om het volgende.
2.1.
[geïntimeerde] huurt van Woonbron de woning staande en gelegen te [plaats] aan de [adres], tegen een huurprijs van laatstelijk € 366,23 per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling dient te worden voldaan.
2.2.
Bij exploot van 14 januari 2013 heeft Woonbron [geïntimeerde] gedagvaard en betaling van achterstallige huur (met incassokosten) alsmede ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming gevorderd. [geïntimeerde] is in die procedure niet verschenen en zodoende is jegens haar verstek verleend. In het verstekvonnis van 14 januari 2013 is de huurovereenkomst ontbonden en is [geïntimeerde] veroordeeld tot ontruiming van de woning. Voorts is [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van €2.337,34, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.197,38 vanaf 14 januari 2013 tot de dag der algehele voldoening alsmede tot betaling van een bedrag van € 366,23 per maand vanaf 1 februari 2013 tot aan de dag van ontruiming van het gehuurde, één en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten en met uitvoerbaar-bij-voorraad-verklaring.
2.3.
Het verstekvonnis is op 7 maart 2013 aan [geïntimeerde] betekend door achterlating op haar adres in een gesloten envelop, waarbij als datum voor de ontruiming 9 april 2013 is aangezegd.
2.4.
[geïntimeerde] heeft bij dagvaarding van 24 juni 2013 verzet ingesteld tegen het op 14 februari 2013 gewezen verstekvonnis.
2.5.
Het gehuurde is op 25 juni 2013 ontruimd.
2.6.
Op 15 augustus 2013 heeft de kantonrechter het vonnis in oppositie waarvan beroep gewezen. In die procedure is Woonbron – volgens haar stellingen door een intern misverstand – op haar beurt niet verschenen. In het oppositievonnis is de vordering van [geïntimeerde] tot vernietiging van het verstekvonnis toegewezen.

3.De beoordeling in hoger beroep

3.1.
In haar memorie van grieven (p. 3 2e alinea) als onderdeel van haar eerste grief klaagt Woonbron er over dat [geïntimeerde] ten onrechte ontvangen is in haar verzet. Die klacht slaagt. Woonbron heeft in beroep onweersproken aangevoerd dat [geïntimeerde] op 2 april 2013 al kennis droeg van het verstekvonnis toen zij op het kantoor van Woonbron een betalingsafspraak maakte naar aanleiding van de betekening van het verstekvonnis op 7 maart 2013 waarin tevens de geplande ontruiming was aangezegd tegen 9 april 2013. Onderdeel van die betalingsregeling was dat [geïntimeerde] een bedrag van € 2.150,- uiterlijk 24 uur voorafgaand aan die geplande ontruiming zou betalen. Zij heeft dit uiteindelijk op de dag van de geplande ontruiming betaald.
3.2.
Uit dit een en ander is niet anders af te leiden dan dat [geïntimeerde] op 2 respectievelijk 9 april 2013 daden heeft verricht waaruit noodzakelijk voortvloeit dat zij bekend was met het op 14 januari 2013 uitgesproken en op 7 maart 2013 betekende verstekvonnis. Haar andersluidende (eerdere) stelling in de oppositiedagvaarding, namelijk dat zij eerst “nu kennis [nam] van het verstekvonnis” en geen daad van bekendheid heeft gepleegd, is onvoldoende concreet en niet onderbouwd, zeker afgezet tegenover de hiervoor genoemde gedetailleerde (als gezegd: onweersproken) stellingen van Woonbron nadien bij memorie van grieven. Nu [geïntimeerde] niet binnen 4 weken na die bekendheid, verzet heeft ingesteld moet zij daarin als gevolg van het bepaalde in artikel 143 lid 2 Rv niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.3.
Het voorgaande betekent dat het oppositievonnis moet worden vernietigd en [geïntimeerde] alsnog niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar verzet tegen het verstekvonnis. De overige grieven tegen het oppositievonnis behoeven geen bespreking meer. [geïntimeerde], die geldt als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij, moet in beginsel de proceskosten hiervan dragen. Nu deze kosten in ieder geval mede zijn veroorzaakt door een vergissing aan de zijde van Woonbron, zal het hof een deel van de kosten in hoger beroep, te weten het griffierecht ten bedrage van € 683,-- en de kosten van het exploot van dagvaarding van
€ 92,82 (als nodeloos gemaakt) voor rekening van Woonbron laten. De kostenveroordeling van [geïntimeerde] zal worden beperkt tot een bedrag van € 894,-- wegens salaris advocaat. In de oppositie heeft Woonbron niet geantwoord, zodat reeds hierom geen aanleiding is voor een kostenveroordeling ten gunste van Woonbron en ten laste van [geïntimeerde].

4.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het oppositievonnis van 15 augustus 2013 met kenmerk 2223927 CV EXPL 13-5414 waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
- verklaart [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in haar verzet tegen het verstekvonnis van 14 februari 2013 tussen partijen gewezen met kenmerk 313637 CV EXPL 13-432;
- veroordeelt [geïntimeerde] in na te melden deel van de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Woonbron te begroten op € 894,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, M.Y. Bonneur en E.F. Brinkman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 december 2014 in aanwezigheid van de griffier.