Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
1 december 2014.
2.Procesgang
3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
mr. Taekema, heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht het vonnis van de rechtbank te bevestigen, eventueel onder aanvulling van gronden. Subsidiair heeft de verdediging verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte op grond van de artikelen
6 EVRM en/of 348 en/of 359a Wetboek van Strafvordering en/of de beginselen van een goede procesorde.
Voor het geval het hof het ontvankelijkheidsverweer zou verwerpen, heeft mr. Taekema verzocht getuigen te doen horen, alsmede verzocht processtukken te voegen in het dossier, en de zaak op grond van artikel 423 lid 2 Wetboek van Strafvordering terug te wijzen naar de rechtbank teneinde een inhoudelijke behandeling in eerste aanleg te bewerkstelligen, een en ander als nader vermeld in zijn pleitnota.
4.Het oordeel van het hof
18 februari 2005 tot en met 28 februari 2005.
Voorafgaand aan dit transport, omstreeks de periode van 31 januari 2005 tot en met 4 februari 2005, heeft een ander heroïnetransport vanuit Turkije plaatsgevonden, waarbij de heroïne wel in Nederland is aangekomen. Dit
is de zogenoemde zaak Döner, ook wel aangeduid als de ‘100 kg-zaak’.
5.Vaststelling van de feiten rondom de start van het onderzoek Benoit
exportabel maken”van de informatie. “
Vervolgens wordt er gekeken of we capaciteit hebben om naar aanleiding van de informatie een onderzoek te starten. (…) In deze fase is er nog geen DIN-proces-verbaal. Pas nadat de beslissing is genomen dat we een onderzoek gaan starten, maakt de LO een proces-verbaal en dat gaat via mevrouw [9] van de DIN naar de Nationale Recherche”,aldus [getuige 4]. [4]
in Nederland. Ik weet niet of hij daarvoor al onder een tap was gezet, zoals uit het Turkse dossier zou blijken. Ik ben er vanuit gegaan dat hij kort voor de aanvang van het onderzoek onder de tap is gegaan”. [8]
“U vraagt mij of ik iets kan vertellen over de aanloopfase naar de zaak Benoit. Ik heb over de zaak gehoord op het moment van de eerste verstrekking aan Nederland. Er is niet eerder over gesproken. (…) Ik heb de telefoon gepakt en Nederland ingelicht. De informatie wordt dan met een fax bevestigd en er wordt een proces-verbaal gemaakt in Nederland en aan het onderzoeksteam verstrekt. Dat was de start van het onderzoek”. [9] “Er waren in het team geluiden dat er een infiltratietraject in Benoit zou zijn geweest. Dat was absoluut niet waar. De informant was verdachte geworden(…)”. [10]
[getuige 24] gegeven omschrijving van de start van het onderzoek niet zou kunnen worden vertrouwd. Het hof is echter van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de verklaringen van [getuige 24] over de start van het onderzoek onjuist zouden zijn, en baseert dit op een aantal feiten en omstandigheden waarop het hof nog nader zal ingaan (zie onder 5.5).
Bij het tweede onderzoek(hof: bedoeld is kennelijk het onderzoek dat leidde tot de startinformatie Benoit)
hebben wij geen gebruik gemaakt van een informant. Het zou kunnen dat [getuige 24] hier wel in die veronderstelling verkeerde, dat hij dacht dat het zo was”. [13] Tevens verklaart [getuige 26] dat in het tweede onderzoek (het hof begrijpt: in de zaak Benoit) geen gebruik is gemaakt van een informant. [14] Verder is hij stellig over contact tussen [getuige 24] en een informant: “dat heeft
nietplaatsgehad”. [15] [Getuige 26] verklaart voorts dat er in de tweede zaak (het hof begrijpt: in de zaak Benoit) misschien fouten zijn gemaakt, maar geen criminele fouten. Bij doorvragen blijkt [getuige 26] met die ‘fouten’ te doelen op het feit dat de partij heroïne waar het in de zaak Benoit om ging niet, zoals de bedoeling was, in Nederland, maar in Duitsland in beslag is genomen. [16] Wat daarvan zij, aan de rechtmatigheid van de startinformatie raakt dat niet. Ten tijde van de verkrijging en verstrekking van die informatie was de werkrelatie tussen [getuige 26] en [getugie 24] goed, aldus [getuige 26]. [17]
[getuige 24] verklaard dat hij de voornaam weet van de informant die de informatie van 300 kilo had (hof: dit is de zaak Benoit). Hij wilde niet antwoorden op de vraag of die persoon naderhand als verdachte is aangemerkt omdat hij anders de informant in gevaar zou kunnen brengen. [22] Verder heeft [getuige 24] verklaard dat hij tegen
[getuige 4] gezegd dat er geen sprake was van een infiltratie-actie. Voorts heeft hij verklaard dat hij niet weet of [bijnaam getuige 43] al in beeld was bij de Turken. Hij herinnerde zich dat [bijnaam getuige 43] in Nederland over de lijn kwam en dat daaruit bleek dat hij één van de organisatoren was. Die informatie heeft hij aan de Turken gegeven, die zijn toen gaan tappen. “Ik had met het hoofd Narcotica contact over [bijnaam getuige 43]. Hij vertelde mij dat ze waren gaan tappen”. “Volgens hem heeft hij geen informatie over de identiteit van [bijnaam getuige 43] teruggekoppeld gekregen van de Turken”. [23]
“In de Benoit-zaak is meer verteld over de informatie. U vraagt mij of ik iets kan vertellen over de aanloopfase van de zaak Benoit. Ik heb over de zaak gehoord op het moment van de eerste verstrekking (het hof begrijpt: van informatie) aan Nederland. Er is niet eerder over gesproken. (…) Ik begreep dat er geld nodig was om te investeren in het transport. [Getuige 26] zei dat dat is geweigerd, om duidelijke reden denk ik. De informatie die ik kreeg, was de eerste informatie van de informant, of althans een deel daarvan. Daarna is de informant getapt. (…) Wat er verder in het onderzoek gebeurde, maakte dat de informant verdachte werd. (…) Ik kreeg bepaalde informatie van [getuige 26] en lopende het onderzoek bleek dat de informant toch doorging met bepaalde zaken en daarom werd hij verdachte. [Getuige 26] en ik hebben daarover gesproken. Ik heb dit niet gedeeld met Nederland, omdat het voor het tactisch team niet van belang was om te weten dat een informant verdachte was geworden. Ik heb dat later wel verteld aan [getuige 55]. (…) Naar mijn weten ben ik niet in de tapkamer geweest. (…) Ik had vertrouwen in [getuige 26]. (…) Er waren in het team geluiden dat er een infiltratietraject in Benoit zou zijn geweest. Dat was absoluut niet waar. De informant was verdachte geworden en dat heb ik in dat gesprek (hof: het zogenoemde Schipholgesprek) uitgelegd. (…) [Getuige 4] heeft mij drie keer gevraagd of er sprake was van een infiltrant in Benoit. Ik heb hem drie keer gezegd dat daar geen sprake van was”. [24]
“Als ik het mij goed herinner, was de informant in de tweede zaak gaandeweg het onderzoek verdachte. (…) Hij vroeg geld om daarin te investeren. Dat was voor het transport. (…) [Getuige 26] heeft tegen mij gezegd dat (…) ze dat niet zouden doen. (…) U houdt mij voor dat ik bij een eerder verhoor heb verklaard dat ik van het Nederlands team heb vernomen dat er een [bijnaam getuige 43] over de tap kwam en dat ik dat nummer aan de Turkse autoriteiten heb verschaft en dat de Turken vervolgens [bijnaam getuige 43] zijn gaan tappen en volgen. Dat kan ik mij niet herinneren”. [27]
“In mijn verklaring(en) praat ik over een burgerinformant. De onderzoeken Döner en Benoit zijn twee aparte onderzoeken. Dit is in het begin van het onderzoek besproken. (…) U vraagt mij wie aan mij heeft verteld dat er sprake zou zijn van een informant? Dit is door [getuige 26] aan mij verteld”. [28] (…)
“De OVJ [getuige 4[ heeft drie keer heel nadrukkelijk aan mij gevraagd of hier sprake is geweest van een infiltratietraject. Ik heb [getuige 4] verteld dat de informant slechts een keer informatie had verstrekt in dit onderzoek en later verdachte is geworden. Van een infiltratietraject is in het geheel geen sprake geweest”. [29] (…)
“U confronteert mij met een brief over een tipgeldbeloning in de zaak Benoit. Ik had wel een verzoek gedaan maar gelet op het feit dat de informant mogelijk als verdachte in het onderzoek naar voren kwam, is dit gestopt. [Getuige 55] van de CIE/kernteam DNR is hierbij betrokken geweest”. [30]
[getuige 24] op 6 juni 2006 bij de rechter-commissaris meldt dat een ‘[bijnaam getuige 43]’ door de Turken onder de tap is gezet op zijn ([getuige 24]) aangeven. Dit herinnert hij zich later niet meer. [31] De inhoud van zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris past wel goed bij het hier weergegeven onderdeel van [getuige 24] verklaring bij de rechtbank van 16 oktober 2007: “
In het beloningsvoorstel in de zaak Döner heb ik de naam, die ik van [getuige 26] heb gekregen, opgenomen. Die naam heb ik ingestuurd naar de CIE. Die naam was anders dan de voornaam die in het Benoit-onderzoek naar voren is gekomen. Ik vertrouw er achteraf niet helemaal op dat [getuige 26] mij de correcte naam heeft gegeven. De Turken willen hun informanten natuurlijk blijven afschermen. Ik wist wel dat het dezelfde informant was als in Döner”. [32]
in het vervolg van deze fasekan worden afgeleid dat door een van beiden niet de waarheid is gesproken over de start van het onderzoek. Daarbij gaat het in het bijzonder om [getuige 24].
[getuige 24], willens en wetens gebruik heeft gemaakt van diensten van een informant die meer zou hebben gedaan dan ‘informeren’.
[getuige 24], namelijk dat er aan deze informant niet betaald is en ook niet kon worden betaald, vanwege een verdenking die rees tegen de informant tijdens het onderzoek Benoit.
“Mij wordt voorgehouden (…) een faxbericht d.d. 22 februari 2005 van [getuige 24] aan [getuige 10], waarin staat dat de startinformatie in de 300-kilozaak(hof: de zaak Benoit)
zo snel mogelijk moet worden doorgegeven aan mij. Mij wordt gevraagd of deze handelwijze gebruikelijk is en of het gebruikelijk is dat de startinformatie ook naar de CIE wordt gestuurd. Dat is voor dit soort situaties een gebruikelijke route (…) Ik kon het startproces-verbaal dus plaatsen vanwege mijn contact met [getuige 24]. (…) Hij deed mij heel concreet het verzoek zoals ik dat al omschreven heb. Mocht het een succesvolle zaak worden, zou er dan sprake kunnen zijn van een beloning? (…) Mij staat bij dat ik twee informatierapporten heb ontvangen. (…) Ik weet dat het een normaal verzoek betrof en dat hij de informatie aanleverde. Vervolgens heb ik een aanvang gemaakt met het beloningsvoorstel. (…) Het verzoek en de informatie kwamen binnen en dat heb ik sec weggezet in een formatje van een beloningsvoorstel, zoals gebruikelijk is. Daarmee is er mijns inziens nog geen sprake van een beloningsvoorstel, dat moest zijn beslag nog krijgen. Het betrof dus een concept beloningsvoorstel”. [40]
“opzetje! Vervallen”. Bij het andere concept is doorgestreept dat het om een zaak van vuurwapenbezit of plegen van overvallen zou gaan, zodat de resterende mogelijkheid van in-/uitvoer van verdovende middelen is blijven staan.
‘De betrouwbaarheid van de informant en de informatie’
“vervolg onderzoek”en onder kopje 4 onder de getypte tekst ‘Langer lopende verd lijn??’:
“Samenwerking? Gestart via doorloop in andere zaak”.
nade succesvolle afsluiting van een onderzoek gebaseerd op zijn informatie (een vanuit administratief oogpunt bezien korte tijd, waarin niet aannemelijk is dat de afhandeling van een eventuele tipgeldbetaling is afgerond), opduikt in een volgende zaak, een gegeven dat dan relevant zou kúnnen zijn voor – bijvoorbeeld – de hoogte van de beloning, het tijdstip van het uitbetalen van een beloning of zelfs voor een mogelijke ophoging van de beloning bij een succesvolle afronding in de tweede zaak. Dat alles zou de bedoeling kunnen zijn geweest, áls er niet een verdenking was gerezen lopende het tweede onderzoek (Benoit).
niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte op grond van het vorenstaande daarom niet aan de orde.
6.Beoordeling van het vonnis van de rechtbank
- in de zaken Döner en Benoit is sprake van een aanzienlijk transport van heroïne per vrachtauto dat vanuit Turkije per boot naar Triëst (Italië) is vervoerd en vervolgens per vrachtwagen naar Nederland moest worden vervoerd;
- het transport van heroïne in de zaak Benoit vond bovendien plaats korte tijd - ruim twee weken - na het transport in de zaak Döner;
- in de beide onderzoeken was in Nederland hetzelfde onderzoeksteam betrokken;
- de startinformatie in de zaken Döner en Benoit was bovendien afkomstig van dezelfde informant.
- de zaken Döner en Benoit zien op verschillende groepen verdachten;
- het betreft twee verschillende transporten;
- de startinformatie is in de beide onderzoeken op een verschillende wijze binnengekomen.
7.Onjuiste informatie gegeven door de officier van justitie [geuige 2]
)onder de naam [bijnaam z]. (…) Het Turkse onderzoek heeft niets van doen met dit onderzoek”. [47] Eerder (namelijk op 15 augustus 2005) had zij al aan de rechter-commissaris bericht [48] dat het Turks strafdossier “een zelfstandig onderzoek” betrof naar criminele activiteiten, dat het dus niet ging om “het Turkse deel van het onderzoek Benoit” en dat er dus ook geen “Turks dossier met betrekking tot het transport van de in Duitsland in beslag genomen partij verdovende middelen” zou zijn.
7 september 2005 onjuiste informatie heeft verschaft. Er liep – anders dat zij meedeelde - wel een (parallel) Turks onderzoek met betrekking tot de ‘aanvoerkant’ van de 90 kilo heroïne die in de zaak Benoit in Duitsland in beslag is genomen, zoals (mede) bleek uit de op diezelfde zitting door de verdediging overgelegde fax d.d. 30 maart 2005. Dát Turks onderzoek had derhalve wel ‘iets’ van doen met het Nederlands onderzoek Benoit.
lid 1 sub c Wetboek van Strafvordering is derhalve niet aan de orde.
8.Beslissingen op verzoeken
11 februari 2013, alsmede gedaan ter terechtzitting van 10 en 13 november 2014.
niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie, heeft de raadsman van de verdachte [naam verdachte A], mr. Taekema, verzocht de hierna genoemde getuigen te doen horen. [50] Alle raadslieden in de zaken van de medeverdachten hebben zich hierbij aangesloten.
mr. Taekema aanvullend verzocht de hierna genoemde getuigen te doen horen.
[getuige 47] - aangehouden tot bij arrest.
6, 7, 8, 10, 12 tot en met 21, 28 tot en met 42, en 47 geldt het verdedigingsbelang, op grond van het bepaalde in de artikelen 414 juncto 263 en 264, eerste lid, aanhef en onder c, Wetboek van Strafvordering.
nrs. 2, 4, 5, 9, 11, 22 tot en met 27, 43 tot en met 46, en 48 tot en met 59 is het noodzakelijkheidscriterium van toepassing, op grond van het bepaalde in artikel 418
lid 2 Wetboek van Strafvordering. Daarbij gaat het om de vraag of het verzochte noodzakelijk is voor enige te nemen beslissing, dan wel of overigens de noodzaak van het verzochte aan het hof is gebleken.
24 februari 2014 en op 9 juli 2014 door de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de verdediging als getuige is gehoord. Het noodzakelijkheidscriterium is van toepassing. In het licht van de onderbouwing van het voorwaardelijke verzoek, acht het hof het niet noodzakelijk deze persoon nogmaals als getuige te horen. Het voorwaardelijke verzoek wordt daarom afgewezen.
9.Conclusie
Het hof verklaart het Openbaar Ministerie derhalve ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.