In deze zaak gaat het om de vaststelling van de waarde van een appartement met een aparte berging en parkeerplaats, zoals bepaald door de Heffingsambtenaar van de gemeente Barendrecht. De waarde is vastgesteld op € 233.000 per 1 januari 2011, voor het belastingjaar 2012, op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van het appartement, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en is in beroep gegaan bij de rechtbank Rotterdam, die het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.
Tijdens de zitting van het Hof op 22 oktober 2014 is de zaak behandeld. De Heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd, waarin de waarde van het appartement is onderbouwd met gegevens van vergelijkbare woningen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, en het Hof heeft deze conclusie bevestigd. Het Hof oordeelt dat de Heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de vastgestelde waarde van het appartement niet te hoog is. De belanghebbende heeft geen eigen taxatie overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat de waarde ten hoogste € 211.000 zou moeten zijn.
Het Hof concludeert dat de waarde van de woning correct is vastgesteld en dat de argumenten van de belanghebbende niet voldoende zijn om de uitspraak van de rechtbank te weerleggen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 3 december 2014.