Parketnummer: 10-730024-10
Datum uitspraak: 19 februari 2014
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 april 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
6 september 2012, 5 maart 2013, 29 mei 2013 en 23 januari 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair, 2 impliciet primair, 4 subsidiair en 5 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair, 3 en 4 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2, 4 subsidiair en 5 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij ter zake van het onder 2 ten laste gelegde is hoofdelijk toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 5.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 september 2009 tot aan de dag van algehele voldoening. De verdachte is voorts veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op de datum van het wijzen van het vonnis begroot op
€ 540,-, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Tevens is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 augustus 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels naar en/of in de richting van die [slachtoffer 1], althans op/in de richting van een auto waarin die [slachtoffer 1] zich bevond, heeft afgeschoten en/of afgevuurd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 augustus 2009 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- met (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels naar en/of in de richting van die [slachtoffer 1], althans op/in de richting van een (personen)auto, waarin die [slachtoffer 1] zich bevond, afgeschoten en/of afgevuurd en/of
- ( daarbij) (met hoge snelheid) in een (personen)auto, die [slachtoffer 1] achtervolgd en/of
- ( vervolgens) (daarbij) aan die [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: "Kankerlijer, ik maak je dood", althans woorden gelijke dreigende aard en/of strekking;
hij op of omstreeks 02 september 2009 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, (een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels naar en/of in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], althans op/in de richting van een auto waarin die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] zich bevonden, heeft afgeschoten en/of afgevuurd, zijnde de uitvoering van dat/die voorgenomen misdrijf/misdrijven niet voltooid;
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2009 tot en met 01 augustus 2009 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 5] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels naar en/of in de richting van die [slachtoffer 5] heeft afgeschoten en/of afgevuurd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
hij in of omstreeks de periode van 08 september 2009 tot en met 09 september 2009 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 5] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels naar en/of in de richting van die [slachtoffer 5] heeft afgeschoten en/of afgevuurd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 08 september 2009 tot en met 09 september 2009 te Almere, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend die [slachtoffer 5] een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) getoond en/of voorgehouden en/of een of meer kogels naar en/of in de richting van die [slachtoffer 5] afgeschoten en/of afgevuurd;
hij in of omstreeks de periode van 30 juni 2009 tot en met 09 juli 2009 te Rotterdam en/of Almere en/of Utrecht en/of Kerkrade en/of Zeewolde, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 6], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal
- die [slachtoffer 6] opgezocht bij/in zijn woning in Utrecht en/of
- ( vervolgens) (daarbij) die [slachtoffer 6] gedwongen om met hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) mee te gaan en/of
- die [slachtoffer 6] (met kracht) beetgepakt/vastgepakt en/of in een auto geduwd en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 6] met een auto vervoerd en/of
- die [slachtoffer 6] ondergebracht en/of vastgehouden in een woning te Almere en/of
- aan die [slachtoffer 6] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond en/of (daarbij) aan die [slachtoffer 6] de woorden toegevoegd: "Doe rustig, doe geen gekke dingen, want anders komen er problemen. En deze is voor problemen" en/of
- die [slachtoffer 6] onder bewaking van een of meer personen in voornoemde woning achtergelaten, waarbij die [slachtoffer 6] deze woning niet mocht verlaten en/of
- ( daarbij) die [slachtoffer 6] vastgepakt/beetgepakt toen die de woning wilde verlaten en/of
- ( daarbij) de deuren van deze woning afgesloten en/of laten afsluiten en/of
- die [slachtoffer 6] in een auto naar een of meer banken in Nederland vervoerd/gebracht;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 30 juni 2009 tot en met 09 juli 2009 te Rotterdam en/of Almere en/of Utrecht en/of Kerkrade en/of Zeewolde, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, [slachtoffer 6] door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7], wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, te weten:
- met verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) mee te gaan en/of bij hen te blijven en/of
- te verblijven in een woning in Almere en/of
- naar een of meer banken/geldinstellingen te gaan (om aldaar de (criminele) activiteiten voor/in opdracht van verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) uit te voeren en/of voort te zetten)
heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) daartoe
die [slachtoffer 6] (tegen zijn wil):
- opgezocht bij/in zijn woning in Utrecht en/of
- ( aldaar) beetgepakt/vastgepakt en/of in een auto geduwd en/of meegenomen naar een auto en/of
- met een auto vervoerd en/of
- onder bewaking, althans in de constante nabijheid van andere(n) ondergebracht in een woning te Almere en/of
- vastgepakt/beetgepakt toen die de woning wilde verlaten en/of de deuren van deze woning afgesloten en/of laten afsluiten en/of
- toen die [slachtoffer 6] de deur niet opende voor verdachte en/of zijn mededader(s) en/of de telefoon voor hem/hen niet meer opnam, vervolgens de/een vriendin van die [slachtoffer 6] (genaamd [slachtoffer 7]) opgehaald (uit een psychiatrische kliniek,
althans een behandel- of verzorginstelling) en/of die vriendin meegenomen naar de woning van [slachtoffer 6] en/of getoond aan die [slachtoffer 6].
Omvang van het hoger beroep
Het hof heeft kennisgenomen van de akte partiële intrekking rechtsmiddel d.d. 1 augustus 2012, waarin door de advocaat-generaal bij het gerechtshof ’s-Gravenhage, het door de officier van justitie onbeperkt ingestelde hoger beroep partieel is ingetrokken ter zake van de beslissingen betreffende het aan de verdachte onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde. Omdat echter al een aanvang was gemaakt met de behandeling van de zaak, is het hoger beroep ter zake van deze feiten niet rechtsgeldig ingetrokken.
Uit de inhoud van de appelschriftuur van het openbaar ministerie d.d. 17 mei 2011 en hetgeen de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2012 heeft meegedeeld, te weten dat het openbaar ministerie alleen grieven heeft ten aanzien van de beslissing betreffende hetgeen aan de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, hetgeen de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2014 heeft bevestigd, begrijpt het hof evenwel dat het openbaar ministerie geen bezwaren heeft tegen de beslissingen in het vonnis waarvan beroep ter zake van de aan de verdachte onder 2 tot en met 5 ten laste gelegde feiten.
Nu het hof in het kader van het voortbouwend appel ambtshalve geen redenen heeft gezien deze feiten in hoger beroep nader te bespreken, had het op grond van het vorenstaande in beginsel, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, in de rede gelegen om het openbaar ministerie ter zake van de aan de verdachte onder 2 tot en met 5 ten laste gelegde feiten niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf.
Het hof ziet evenwel ambtshalve aanleiding hiertoe niet over te gaan, teneinde de overschrijding in hoger beroep van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in de aan de verdachte op te leggen straf te kunnen verdisconteren.
Het hoger beroep omvat derhalve alle bovengenoemde aan de verdachte onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten.
Het vonnis waarvan beroep
In eerste aanleg is de verdachte – kort gezegd – veroordeeld voor medeplegen van poging tot moord op
[slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (feit 2 – zaak Nelson), medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 5] (feit 4 subsidiair – zaak Noorderplas) en medeplegen van het meermalen wederrechtelijk van de vrijheid beroven van [slachtoffer 6] (feit 5 – zaak Almere).
De verdachte is vrijgesproken van medeplegen van poging tot moord dan wel doodslag dan wel zware mishandeling op [slachtoffer 1], dan wel – subsidiair – van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans zware mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 1 – zaak Beverwaard). Van medeplegen van poging tot moord dan wel doodslag dan wel zware mishandeling op [slachtoffer 5] is de verdachte eveneens vrijgesproken (zaak Noorderplas – feit 3).
Zoals hiervoor onder het kopje “Omvang van het hoger beroep” reeds is overwogen, heeft het hof in het kader van het voortbouwend appel ambtshalve geen redenen gezien de onder 2 tot en met 5 aan de verdachte ten laste gelegde feiten in hoger beroep nader te bespreken. Derhalve zal het hof het vonnis van de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring van deze feiten bevestigen. Gelet op deze beslissing ziet het hof, in lijn met het ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2014 door de verdediging bij pleidooi gedane verzoek, geen aanleiding voor een bespreking van de verweren van de verdediging ter zake van deze feiten.
Ook voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de rechtbank in eerste aanleg, behalve voor wat betreft de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf en de motivering daarvan. In zoverre zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen.
Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof de gronden van de motivering van de vrijspraak van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde in het vonnis aanvult met hetgeen in het navolgende wordt overwogen.
De rechtbank heeft op basis van de verklaringen van de aangever [slachtoffer 1] afgelegd bij de politie zoals weergegeven in het vonnis waarvan beroep en het ontbreken van een bevestiging van zijn verklaringen in de door de [getuige] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring, geoordeeld dat de verklaring van [slachtoffer 1] inhoudende dat hij ten tijde van de schietpartij drie inzittenden van de auto met daarin de schutter heeft herkend, niet geloofwaardig is.
Het hof sluit zich bij deze overwegingen van de rechtbank aan. Naar het oordeel van het hof valt op basis van de opeenvolgende verklaringen van de aangever [slachtoffer 1] niet uit te sluiten dat hij na de schietpartij op 5 augustus 2009 (nadere) informatie heeft vergaard over de mogelijke daders en dat hij daarbij tot de slotsom is gekomen dat de verdachte betrokken moet zijn geweest bij het schietincident.
Ten aanzien van de door de aangever [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen en de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde overweegt het hof aanvullend als volgt.
In zijn aangifte op 5 augustus 2009 heeft [slachtoffer 1] verklaard dat er vier negroïde personen in de auto zaten van waaruit hij werd beschoten, dat hij zag dat het achterraam van de auto achter de bestuurder waaruit geschoten werd naar beneden was en dat hij zag dat er een negroïde man op die plaats zat (proces-verbaalnr. 2009270251-2, p. 1-4 zaakdossier Beverwaard). Bij zijn tweede verhoor op 20 augustus 2009 heeft hij verklaard dat hij degenen die bij de schietpartij aanwezig waren niet van naam kent, maar dat één van hen de broer is van [medeverdachte 2], die volgens hem een van de daders is, maar van wie hij niet weet of deze in de auto zat (proces-verbaalnr. 2009270251-39, p. 5-7 zaakdossier Beverwaard). Tijdens zijn derde verhoor van 3 september 2009 heeft de aangever verklaard dat hij één van de twee jongens die achterin zaten een keer bij [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte 2]) heeft gezien. [medeverdachte 2] zat rechtsvoor in de auto en die andere jongen was de jongen die schoot (proces-verbaalnr. 2009270251-40, p. 8-10 zaakdossier Beverwaard). Hij kent deze jongen van de straat en weet verder niets van hem, verklaart hij op 18 november 2009 in zijn vierde verhoor (proces-verbaalnr. 2009365020, documentcode 0911181030.A01, p. 61-64 zaakdossier Beverwaard).
Bij zijn zesde verhoor, op 22 december 2009, verklaart [slachtoffer 1] dat hij de schutter meerdere malen op de West Kruiskade in Rotterdam heeft gezien, geeft hij een signalement van de jongen en geeft hij aan dat hij deze jongen van een foto zou herkennen (proces-verbaalnr. 2009365020, documentcode 0912221319.A01, p. 100-102 zaakdossier Beverwaard). De naam van de schutter noemt [slachtoffer 1] tot dan toe steeds niet.
Tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris op 25 oktober 2010 heeft [slachtoffer 1] verklaard: “Het klopt dat ik de naam van [verdachte] niet kende. Ik ken hem alleen van gezicht.”
Ter terechtzitting in hoger beroep van 29 mei 2013 is de aangever vervolgens als getuige gehoord. Bij die gelegenheid heeft hij verklaard: “De verdachte (het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte 1]) zat achter het stuur, daarnaast zat [medeverdachte 2] en achterin zat [bijnaam verdachte]. [bijnaam verdachte] is de derde man die hier vandaag zit. De oudste raadsheer vraagt mij hoe ik medeverdachte [verdachte] noem. Ik noem hem [bijnaam verdachte]. Daar is geen twijfel over mogelijk.”
Op basis van deze verklaringen kan naar het oordeel van het hof de betrokkenheid van de verdachte bij het hem onder 1 ten laste gelegde niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld. Het hof acht de verklaringen van de aangever daarvoor te inconsistent, gelet op zijn wisselende verklaringen ten aanzien van zijn herkenning van de schutter ten tijde van het schietincident, ten aanzien van de vraag hoe hij de verdachte kent, en ten aanzien van de naam van de verdachte. De aangever heeft bij de politie steeds stellig verklaard dat hij geen verdere gegevens heeft van de jongen die op hem heeft geschoten, doch ter terechtzitting in hoger beroep verklaart hij opeens dat hij de verdachte [bijnaam verdachte] noemt en dat er geen twijfel over mogelijk is. Een (plausibele) verklaring waarom hij die naam pas toen heeft genoemd, is door de aangever niet gegeven en bovendien komt deze naam in relatie tot de verdachte in het dossier niet voor.
Op grond van het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, is het hof - met de rechtbank - van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] niet geloofwaardig zijn en derhalve niet bruikbaar voor het bewijs.
In de appelschriftuur van het openbaar ministerie en het requisitoir van de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2014, is een aantal bewijsmiddelen genoemd waaruit naar het standpunt van het openbaar ministerie de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde wel degelijk met voldoende mate van zekerheid kan worden afgeleid. Deze bewijsmiddelen bespreekt het hof in het hierna volgende.
In de appelschriftuur is door de officier van justitie gewezen op de herkenning door [slachtoffer 1] bij een meervoudige fotoconfrontatie van de verdachte als zijnde de schutter, terwijl - aldus de officier van officier van justitie – uit niets blijkt dat hij de verdachte kent.
Bij de politie voorafgaande aan de meervoudige fotoconfrontatie op 7 januari 2010 (proces-verbaalnummer 2009365020-272, documentcode 1001081025.AMB, p. 528 zaakdossier Beverwaard) heeft [slachtoffer 1] evenwel verklaard de verdachte wel degelijk te kennen, zij het dat hij over hoe hij de verdachte kent, niet consistent heeft verklaard. Ook na de fotoconfrontatie is door [slachtoffer 1] bij zijn verhoren door de politie nog meermalen aangegeven dat hij de verdachte kende van eerdere momenten dan het schietincident. Het hof ziet in de herkenning bij de fotoconfrontatie derhalve, anders dan het openbaar ministerie, geen zelfstandig, overtuigend bewijsmiddel voor de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van de bevindingen met betrekking tot de historische telecomgegevens van het mobiele telefoonnummer [06-nummer] en de vergelijking met de ‘Track & Trace-gegevens’ van de huurauto van waaruit zou zijn geschoten overweegt het hof als volgt.
Het telefoonnummer [06-nummer] is enkel op basis van de verklaring van de aangever [slachtoffer 1] van 17 december 2009 (procesverbaalnummer 2009365020, documentcode 0912170930.A01, p. 78-80) aan de medeverdachten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te linken. Aan deze bevindingen kan voor wat betreft de vaststelling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever [slachtoffer 1] derhalve evenmin zonder meer zelfstandige betekenis worden toegekend en bovendien blijft in het midden het verband met verdachtes betrokkenheid.
Daar komt bij dat [slachtoffer 1] ter terechtzitting in hoger beroep van 29 mei 2013 heeft ontkend – zakelijk weergegeven - dat hij op 5 augustus 2009 telefonisch contact heeft gehad met de verdachte en zijn medeverdachten. Vóór 5 augustus 2009 zou er wel sprake zijn geweest van telefonische bedreigingen door de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Uit de historische telecomgegevens van het mobiele telefoonnummer [06-nummer] waarover [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het behoorde bij medeverdachten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] (procesverbaal nummer 2009365020, documentcode 1002041615.AMB, p. 893-896, in het bijzonder p. 895), blijkt evenwel dat er op 5 augustus 2009 te 00.47 uur en 00.53 uur met voornoemd nummer is uitgebeld naar het nummer waarvan [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde zijn nummer was. Ook het voorgaande doet af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever [slachtoffer 1].
Voorts is door de officier van justitie en de advocaat-generaal gewezen op de bevindingen van de politie met betrekking tot het bij het schietincident gebruikte vuurwapen waarvan is vastgesteld dat het ook bij een ander schietincident is gebruikt, waarvoor verdachte is veroordeeld in eerste aanleg.
Naar het oordeel van het hof is de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde op basis van deze bevindingen echter niet gegeven.
Al het vorenstaande in ogenschouw nemende, is het hof van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is op grond waarvan buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte zich aan het hem onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt. Overeenkomstig de beslissing van de rechtbank behoort de verdachte derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve – behoudens voor zover het wordt vernietigd - onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.
Het hof zal zich grotendeels aansluiten bij hetgeen de rechtbank ter motivering van de aan de verdachte opgelegde straf heeft overwogen, omdat het hof zich daarmee verenigt. Het hof maakt de betreffende overwegingen van de rechtbank tot de zijne en zal deze hieronder nagenoeg letterlijk overnemen (cursief weergegeven).
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord op drie inzittenden van een auto. De verdachte bestuurde een auto, van waaruit zijn medeverdachte met een semiautomatisch vuurwapen op de rijdende auto van deze slachtoffers heeft geschoten. Ter plekke zijn vijftien huizen aangetroffen, de auto is acht keer geraakt. De aanleiding van de schietpartij is onduidelijk gebleven. Wel heeft een van de aangevers verklaard de beide verdachten te hebben herkend als de mannen die hem enige dagen eerder in Amsterdam hadden getracht te overvallen. Als door een wonder is geen van de slachtoffers geraakt en hebben zij slechts lichte verwondingen opgelopen, ondanks het feit dat hun auto na de schietpartij met hoge snelheid tegen de vangrail is gereden.
Het hof rekent de verdachte dit feit zwaar aan. Het is slechts aan omstandigheden buiten verdachtes wil te danken dat er geen doden zijn gevallen. Een dergelijk gewelddadig optreden op straat is zeer schokkend en versterkt de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Voorts heeft de verdachte, samen met dezelfde medeverdachte, iemand bedreigd met een vuurwapen. Het slachtoffer is in een auto naar een parkeerplaats bij een natuurgebied gebracht. Aldaar aangekomen heeft de medeverdachte zijn pistool gepakt, er een geluiddemper op gedraaid en het slachtoffer gemaand uit te stappen. Het slachtoffer heeft kort hierna de mogelijkheid gezien om uit de inmiddels weer rijdende auto te springen en hij is vervolgens hard weggerend.
Het behoeft geen betoog dat een voorval als het onderhavige voor het slachtoffer een uiterst traumatische uitwerking moet hebben gehad. Het slachtoffer hield er rekening mee dat hij ter plekke doodgeschoten zou worden. Aangenomen moet worden dat hij nog langdurig angstgevoelens heeft ondervonden.
Tenslotte heeft de verdachte, samen met anderen, een persoon meermalen wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd. Zij hebben het slachtoffer opgezocht bij zijn woning, in een auto geduwd en vervoerd naar een woning in Almere, alwaar zij hem - onder meer onder bedreiging van een vuurwapen - hebben vastgehouden. Vervolgens hebben zij het slachtoffer naar meerdere banken in Nederland gebracht, alwaar hij in hun opdracht frauduleuze handelingen moest verrichten.
De verdachte en zijn mededaders hebben door aldus te handelen een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke bewegingsvrijheid van het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk hinder en klachten kunnen ondervinden.
De verdachte heeft zich, kortom, binnen een periode van enkele maanden schuldig gemaakt aan een aantal uiterst gewelddadige, ernstige strafbare feiten. De verdachte heeft zijn aandeel in de meeste feiten ontkend en daardoor is geen inzicht verkregen in zijn motieven.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een recent de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, van 9 januari 2014, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
In aanvulling op de rechtbank overweegt het hof voorts als volgt.
Het hof constateert dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Mede door overschrijding van de inzendtermijn van het dossier door de rechtbank en andere omstandigheden die mede gelegen zijn in de duur van de behandeling van de zaken van de medeverdachten, is de redelijke termijn in hoger beroep met bijna anderhalf jaar overschreden. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat.
Het hof constateert voorts, met de raadsman en net als de rechtbank, dat artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is. Het hof ziet hierin gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten geen aanleiding een lagere straf op te leggen dan de na te melden straf.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, zoals in eerste aanleg aan de verdachte is opgelegd, in beginsel een passende en geboden reactie vormt. Echter, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als hiervoor genoemd, zal het hof de duur van de gevangenisstraf matigen en de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van vierenzeventig maanden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 63, 282, 285 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
74 ( vierenzeventig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. M.I. Veldt-Foglia,
mr. S.K. Welbedacht en mr. C.M. le Clercq-Meijer,
in bijzijn van de griffier mr. S.N. Keuning.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 februari 2014.