In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, een coffeeshopeigenaar, die zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ruim tien kilo softdrugs in zijn woning. De verdachte, geboren in 1958, had een coffeeshop in Delft en had vanaf 2008 een voorraad hasjiesj en hennep in zijn woning opgeslagen, wat in strijd was met de Opiumwet. De verdachte was op de hoogte van de nationale regelgeving en wist dat hij meer dan de toegestane hoeveelheid had. Het hof oordeelde dat de verdachte niet ontvankelijk was in zijn verweer dat het Openbaar Ministerie niet had mogen vervolgen, omdat er geen sprake was van willekeur of een schending van de goede procesorde. Het hof verklaarde het bewezen verklaarde strafbaar, maar legde geen straf of maatregel op, met inachtneming van de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof oordeelde dat de exploitatie van de coffeeshop onlosmakelijk verbonden was met het aanwezig hebben van een voorraad softdrugs, en dat het gedoogbeleid in dit geval een rol speelde. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de verdachte strafbaar, maar legde geen straf op, en gelastte de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen drugs.