ECLI:NL:GHDHA:2014:3852

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
22-001028-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen door ter beschikking stellen van bankrekening voor criminele activiteiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van witwassen, meermalen gepleegd, door haar bankrekening ter beschikking te stellen aan een ander. De verdachte heeft geld van haar rekening opgenomen en hiervoor beloningen ontvangen, terwijl zij wist dat de herkomst van het geld niet in orde was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 13 februari 2013 tot en met 10 juli 2013 betrokken was bij het verwerven en gebruiken van geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijven, zoals oplichting. De verdachte werd eerder veroordeeld tot een werkstraf en jeugddetentie, maar het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en een nieuwe straf opgelegd. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie, en tot jeugddetentie van 2 weken. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor materiële schade van € 250,-. De uitspraak benadrukt de ernst van het witwassen en de gevolgen voor de verdachte, die onder toezicht van jeugdzorg zal staan.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001028-14
Parketnummer: 09-797451-13
Datum uitspraak: 26 juni 2014
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 5 maart 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1996,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 12 juni 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van jeugdreclasseringstoezicht. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 13 februari 2013 tot en met 10 juli 2013, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag(en), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in of omstreeks de periode van 13 februari 2013 tot en met 10 juli 2013, te 's-Gravenhage
, althans in Nederland, een voorwerp, te weten één ofmeerdere geldbedrag
(en
), heeft verworven,voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen
en/of omgezet, althans van
een voorwerp, te weten één ofmeerdere geldbedrag
(en
),gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist
, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,dat bovenomschreven
geldbedragen- onmiddellijk of middellijk - afkomstig wa
renuit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweer van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het geld dat op de rekening van zijn cliënte is gestort afkomstig is uit enig misdrijf en er derhalve geen sprake kan zijn van witwassen. Volgens vaste jurisprudentie levert de enkele omstandigheid dat iemand zich in strijd met de waarheid voordoet als bonafide verkoper niet op het aannemen van een valse hoedanigheid noch een listige kunstgreep in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Hiervoor zijn bijkomende omstandigheden vereist. Voorts kan het enkele niet leveren van een tegenprestatie na het ontvangen van de koopsom geen verduistering dan wel oplichting opleveren.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij haar bankrekening met nummer [rekeningnummer] aan een ander, die zij aanduidt als [medeverdachte], ter beschikking heeft gesteld en daarvoor geld heeft gekregen. Ook heeft zij regelmatig bedragen opgenomen voor deze [medeverdachte]. Voorts heeft de verdachte verklaard dat zij op enig moment door had dat er op haar rekening geld door voor haar onbekende mensen werd gestort met als bijschrift een merk en type mobiele telefoon(s) en toen wist dat ‘het niet goed zat’, maar desalniettemin door is gegaan met geld opnemen, dit overdragen aan [medeverdachte] en een deel daarvan als betaling voor het ter beschikking stellen van haar bankrekening aannemen.
Aangever [aangever 1] heeft tegenover de politie verklaard dat zij op 22 maart 2013 via internet een iPhone voor € 250,- heeft besteld en daartoe geld heeft overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [medeverdachte 2]. Deze telefoon is nooit geleverd. De advertentie van de telefoon stond op de website
www.aanbod.bewaarbij als adres van de aanbieder genoemd werd [adres] te Den Haag. Aanbieder maakte gebruik van onder meer het e-mailadres [e-mailadres]
Aangever [aangever 2] heeft tegenover de politie verklaard dat zij naar aanleiding van een advertentie op
www.aanbod.beop 26 maart 2013 vier iPhones heeft besteld en daartoe op 29 maart 2013 € 1.000,- heeft overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [medeverdachte 3]. Voorafgaand aan de bestelling heeft zij veelvuldig mailverkeer gehad met een zekere [medeverdachte 2] die mailde vanaf het adres [e-mailadres]. Ook deze bestelling is nooit geleverd.
Voornoemde betalingen zijn, zo blijkt uit de zich in het dossier bevindende rekeningafschriften, op de rekening van verdachte binnengekomen.
Het hof acht bewezen dat deze bedragen van misdrijf – te weten oplichting - afkomstig zijn, gelet op de navolgende omstandigheden:
  • de aanbieder heeft een verkoopadvertentie geplaatst op
  • de aanbieder heeft zich daarbij gepresenteerd onder een normale eigennaam en daarbij een adres genoemd – welk adres blijkens het dossier niet gekoppeld kan worden aan de door aanbieder opgegeven naam - en voorts gebruik gemaakt van e-mailadressen die bij de door aanbieder opgegeven naam passen;
  • de aanbieder heeft via de e-mailadressen gecorrespondeerd met de potentiele kopers om tot overeenstemming te komen over de prijs voor de te leveren goederen alsmede in die correspondentie doen voorkomen alsof hij de beschikking had over een voorraad Apple producten terwijl van een dergelijke voorraad niet is gebleken;
  • aangevers hebben de overeengekomen bedragen overgemaakt op de bankrekening van de verdachte die is opgegeven door de aanbieder, als ware het een bankrekening (van het bedrijf)van de aanbieder;
  • de aanbieder heeft vervolgens de door aangevers bestelde goederen niet geleverd.
Het hof overweegt dat op grond van het bovenstaande vast is komen te staan dat er sprake is geweest van het aannemen van een valse hoedanigheid door aanbieder in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht waardoor aangevers zijn bewogen tot afgifte van - in dit geval - een geldbedrag.
Uit de rechtspraak kan weliswaar worden afgeleid dat niet elke vorm van bewust oneerlijk zaken doen onder het strafrecht dient te worden gebracht. Naar ’s hofs oordeel heeft de aanbieder echter in het onderhavige geval door onder een valse naam te handelen en gebruik te maken van een bij de transactie niet betrokken derde kennelijk opzettelijk willen voorkomen dat aangevers via de civielrechtelijke weg verhaal zouden kunnen halen.
Doordat het geld gestort is op een op verdachtes naam gestelde rekening en zij hiervan geld, waarvan zij blijkens haar eigen verklaring wist dat ‘het niet goed zat’, heeft opgenomen, waarbij ze een deel heeft overgedragen alsmede van een deel gebruik heeft gemaakt, kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Witwassen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twee weken, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van jeugdreclasseringstoezicht alsmede tot een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen, meermalen gepleegd, door haar bankrekening aan een ander ter beschikking te stellen, voor die ander geld van die bankrekening op te nemen alsmede daarvoor beloningen te ontvangen, terwijl zij wist dat er iets niet goed was met de herkomst van het geld. Door aldus te handelen heeft verdachte geen respect getoond voor de bezittingen van anderen en enkel eigen geldelijk gewin nagestreefd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 juni 2014, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de navolgende rapportage:
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 januari 2014, opgesteld door L. van der Weyden, raadsonderzoeker. Hierin is onder meer vermeld dat er zorgen zijn op verschillende leefgebieden. Verdachte heeft geen school of dagbesteding. Zij heeft last van depressieve gevoelens en agressieproblematiek. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke werkstraf met als bijzondere voorwaarde jeugdreclasseringstoezicht.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een oudere rapportage betreffende de verdachte, te weten:
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 7 mei 2012, opgesteld door J. Simon, raadsonderzoeker.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting in hoger beroep, een voorwaardelijke straf in de vorm van een jeugddetentie een betere waarborg vormt voor het slagen van jeugdreclasseringstoezicht.
Het hof is derhalve van oordeel dat een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 250,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Het geldbedrag is immers op de rekening van verdachte binnengekomen en daarvan zelf opgenomen door verdachte dan wel met haar medewerking van de rekening gehaald. Verdachte heeft hiermee rechtstreeks de teloorgang van het goed – in dit geval het geldbedrag – bewerkstelligd. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 250,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van

30.(dertig) uren,

indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van

2.(twee) weken.

Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd stelt onder toezicht en begeleiding van Stichting Bureau Jeugdzorg en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro)
ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 1], een bedrag te betalen van
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro)
als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten, mr. J.A.C. Bartels en mr. M.J. de Haan-Boerdijk, in bijzijn van de griffier mr. V.A.M. Willemsen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 juni 2014.
Mr. M.J. de Haan-Boerdijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.