Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de verdeling van de eenvoudige gemeenschap vastgesteld. Daarbij is, onder meer en voor zover te dezen van belang, bepaald dat:
- de woning aan het [adres] te [plaatsnaam] aan de man wordt toegedeeld, onder de ontbindende voorwaarde dat de man in staat is de woning te financieren en de vrouw kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid vóór 1 februari 2014;
- de inboedelgoederen aan de man worden toegedeeld, met uitzondering van de goederen zoals vermeld op de door de vrouw als productie 1 bij haar akte in conventie, tevens akte tot wijziging/aanvulling van eis in reconventie, overgelegde bijlage, welke door de griffier is gewaarmerkt en aan het vonnis is gehecht;
- de goederen, zoals vermeld op de aan het vonnis gehechte bijlage als hiervoor vermeld, worden toegedeeld aan de vrouw;
- de vrouw verplicht wordt om voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen het aflossingsvrije krediet bij de kredietmaatschappij “De IJssel”;
- de vrouw de eventuele proceskosten uit hoofde van de procedure met betrekking tot het aflossingsvrije krediet bij “De IJssel” voor de helft van de in het vonnis vermelde proceskosten kan verrekenen met de man;
- de vrouw ten titel van overbedeling en verrekening een bedrag van € 2.088,45 aan de man zal betalen;
- voor het geval de man niet in staat is vóór 1 februari 2014 de gezamenlijke woning te financieren of de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan, deze woning dient te worden verkocht, waarna de restopbrengst tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld, dan wel de restschuld door ieder van partijen voor de helft voor zijn/haar rekening dient te worden genomen en als eigen schuld dient te worden voldaan.
Het bestreden vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
2. De vrouw vordert dat het hof - zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - het bestreden vonnis zal vernietigen en subsidiair zal bepalen dat de schuld uit hoofde van het doorlopend krediet, verschuldigd aan “De IJssel” bekend onder nummer 747515344, door partijen bij helfte zal worden afgelost en dat de na de verkoop van de woning aan het [adres] te [plaatsnaam] resterende schuld tussen partijen bij helfte verdeeld zal worden; met veroordeling van de man in de proceskosten.
3. De man concludeert tot afwijzing van het door de vrouw ingestelde hoger beroep, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten. In incidenteel hoger beroep vordert de man de vernietiging van het bestreden vonnis, voor zover het betreft de bepaling dat aan de vrouw de inboedel wordt toegedeeld als vermeld op de aan het vonnis gehechte bijlage, met bepaling dat de inboedel zodanig wordt verdeeld dat ieder van partijen datgene behoudt van de inboedel dat hij/zij reeds onder zich heeft en partijen te dezer zake niets meer van elkaar te vorderen hebben; kosten rechtens.
4. De vrouw concludeert tot afwijzing van het door de man in het incidenteel hoger beroep gevorderde, met veroordeling van de man in de proceskosten.
5. Tegen de in het tussenvonnis van 6 februari 2013 onder ‘2’ vermelde feiten is niet opgekomen zodat het hof van die feiten zal uitgaan.
6. Indien de rechter op basis van art 3:185 BW de verdeling vaststelt, houdt hij naar billijkheid rekening zowel met de belangen van partijen als met het algemene belang. De rechter heeft ter zake van de door hem vast te stellen (wijze van) verdeling een discretionaire bevoegdheid.
Schulden en overbedelingsvordering
7. In haar grief voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de restschuld, als de woning verkocht moet worden, bij helfte verdeeld moet worden. Daarnaast moet de vrouw, zo is in het vonnis bepaald, ook het totale aflossingsvrije krediet bij “De IJssel” voldoen. Deze verdeling acht de vrouw niet rechtvaardig. Zij houdt nu meer schulden over. Alle schulden, dus zowel van de woning als van het krediet bij “De IJssel”, dienen bij helfte te worden verdeeld.
8. De man stelt daartegenover dat de vrouw na haar vertrek uit de gezamenlijke woning heeft nagelaten aan de gemeenschappelijke schulden van partijen, met name het aflossingsvrije krediet bij “De IJssel”, bij te dragen. Doordat de man deze dientengevolge moest betalen, kon hij niet de hypothecaire lasten betalen. De vrouw heeft daarmee ook voorkomen dat de man een passende financiering kon verkrijgen voor de woning en dat zij daarmee werd ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. De woning zal worden verkocht en er zal een aanzienlijke restschuld ontstaan. Daarom dient de kredietschuld bij “De IJssel” volledig ten laste van de vrouw te komen.
9. Het hof stelt voorop dat schulden niet kunnen worden verdeeld, zoals de vrouw voorstaat, omdat schulden geen goederen zijn. In het geval de ene partij meer dan de helft van een gemeenschappelijke schuld heeft betaald ontstaat een regresvordering van de ene op de andere partij. In het kader van de vaststelling van de verdeling ex art 3:185 BW is dit niet relevant.
10. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis overwogen (r.o 2.6) dat het krediet voor rekening van de vrouw komt en door haar als eigen schuld dient te worden voldaan, onder verrekening met de man van de helft van dit bedrag van € 35.417,15, te vermeerderen met de helft van de eventueel in die procedure vastgestelde proceskosten. Ten aanzien van de woning heeft de rechtbank overwogen dat de man de woning toegedeeld zou krijgen onder de voorwaarde dat hij de vrouw uiterlijk 1 februari 2014 zou hebben doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. In de recapitulatie van de activa en passiva is het uitgangspunt geweest dat partijen daaraan een gelijk bedrag aan waarde zouden overhouden, respectievelijk zouden moeten betalen.
11. Het hof ziet geen grond om af te wijken van het uitgangspunt dat partijen gelijk delen in de activa en de lasten gelijkelijk zullen dragen. Hetgeen de man heeft aangevoerd acht het hof onvoldoende om in afwijking van dit uitgangspunt te bepalen dat de vrouw een groter aandeel in de schulden zou moeten voldoen.
12. Vast staat nu dat de ontbindende, bedoeld zal zijn opschortende, voorwaarde niet is vervuld: de vrouw is niet ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor 1 februari 2014. De woning zal worden verkocht. Daarmee is de situatie ontstaan dat nog onzeker is, welke restschuld, dan wel overwaarde zal ontstaan na verkoop van de woning. De recapitulatie die de rechtbank in haar vonnis heeft gemaakt, voldoet dan ook niet (meer). Een overbedelingsbedrag ter zake van de verdeling is niet te bepalen, gelet op de omstandigheid dat de verkoopprijs van de woning, de na verkoop resterende schuld en de alsdan geldende waarde van de ‘spaarzekerpolis’ niet bekend zijn. Bij de recapitulatie is uitgegaan van een verdeling bij helfte van activa en passiva. Waar partijen na verkoop van de woning beiden draagplichtig zijn voor de eventueel daaruit resterende schuld, zal ook moeten worden bepaald dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft van de schuld aan ‘De IJssel’ draagplichtig zijn. De grief van de vrouw treft dan ook doel en het hof zal aldus beslissen.
13. Dit betekent dat de vrouw aan de man (alleen) een bedrag van € 1.132,76 ter zake van de verrekenposten verschuldigd is.
14. Het hof zal bepalen dat partijen ieder de helft van de schuld, die ter zake van de hypothecaire leningen resteert na verkoop van de woning, voor zijn rekening neemt en als eigen schuld zal voldoen. Op deze restschuld strekt het bedrag van de ‘spaarzekerpolis’ in mindering. De kosten van verkoop van de woning komen voor rekening van partijen, ieder voor de helft.
15. De man heeft in zijn incidenteel hoger beroep een grief geformuleerd ten aanzien van de inboedel. Hij stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat aan de vrouw de inboedel toekomt zoals vermeld op de aan het bestreden vonnis gehechte lijst. Hij stelt aanvankelijk wel met deze toedeling akkoord te zijn gegaan, maar dat hij diverse goederen zelf nodig heeft. De vrouw heeft de goederen aanvankelijk ook niet opgehaald. Hij wil nu dat ieder van partijen datgene houdt dat hij/zij reeds onder zich heeft en zij met betrekking tot de inboedel niets meer van de andere partij te vorderen hebben.
16. De vrouw stelt dat de man is blijven weigeren de inboedel aan de vrouw te geven. Dit is eindelijk in februari 2014 gelukt, na tussenkomst van de advocaten en toen bleek de woning te zijn leeggehaald. De vrouw heeft de betreffende zaken zelf nodig. In 2007, toen zij de woning verliet, kreeg zij niets mee.
17. Het hof stelt vast dat de man akkoord is gegaan met afgifte aan de vrouw van de goederen die op de aan het bestreden vonnis gehechte lijst vermeld staan. Het hof acht de redenen die de man aanvoert om hierop terug te komen, niet valide. De man noemt redenen die reeds bekend waren ten tijde van zijn instemming met de afgifte van deze goederen. Beide partijen stellen de goederen nodig te hebben. Ook dit is niet anders dan ten tijde van de door de man gegeven instemming. Het hof ziet daarin dan ook geen grond de man niet aan zijn instemming te houden en anders te oordelen over de verdeling van de inboedelgoederen.
18. Het hof zal om praktische redenen het bestreden vonnis, met uitzondering van de toedeling van de inboedelgoederen en het bevel tot afgifte van goederen door de man aan de vrouw, vernietigen.
19. Het hof ziet geen grond om een van partijen in de proceskosten te veroordelen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.