In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven van [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 18 juli 2013 het beroep ongegrond verklaarde met betrekking tot een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2007. De Inspecteur van de Belastingdienst Haaglanden had de erven niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar tegen de navorderingsaanslag, die een te betalen bedrag van € 93.393 betrof. De erven stelden dat zij tijdig bezwaar hadden gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De erven gingen in hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag, waar de mondelinge behandeling op 8 oktober 2014 plaatsvond.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld. Het Hof stelde vast dat de bewijslast voor het tijdig indienen van het bezwaarschrift bij de erven lag, en dat zij hierin niet waren geslaagd. De stelling van de erven dat de Inspecteur tijdig op de hoogte was van het ingediende bezwaarschrift werd door het Hof verworpen, omdat de navorderingsaanslag ten tijde van de eerdere procedure nog niet was opgelegd. Het Hof concludeerde dat het bezwaar van de erven terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat de navorderingsaanslag rechtmatig was opgelegd. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen proceskosten aan de Inspecteur opgelegd.