In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Algerije in 1968, was ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep gedetineerd. Hij was eerder ongewenst verklaard op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en verbleef in Nederland terwijl hij wist dat hij niet mocht verblijven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 januari 2014 in Rijswijk als vreemdeling verbleef, ondanks zijn ongewenstverklaring. De verdachte was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en had geen verzoek tot opheffing van zijn ongewenstverklaring ingediend. Het hof oordeelde dat de ongewenstverklaring niet van rechtswege was vervallen en dat de verdachte zich had moeten informeren over zijn status. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. Het hof overwoog dat de verdachte het Nederlandse vreemdelingenbeleid had doorkruist en dat zijn eerdere veroordelingen in zijn nadeel meegewogen moesten worden. De verdachte werd schuldig bevonden aan het als vreemdeling verblijven in Nederland terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.