Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het HKOV
9. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 3 lid 1 van het HKOV het overbrengen of het niet doen terugkeren van een kind als ongeoorloofd wordt beschouwd, wanneer:
a. a) dit geschiedt in strijd met een gezagsrecht, dat is toegekend aan een persoon, een instelling of enig ander lichaam, alleen of gezamenlijk, ingevolge het recht van de Staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had; en
b) dit recht alleen of gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of het niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden.
Gewone verblijfplaats van de minderjarigen
10. De moeder stelt zich op het standpunt dat bij het vertrek van partijen naar Suriname in 2008 het altijd de intentie van partijen is geweest dat zij zich niet permanent in Suriname zouden vestigen en dat de minderjarigen hun studies niet in Suriname zouden volgen, maar in Nederland. Partijen hebben altijd de intentie gehad om terug te keren naar Nederland. In de visie van de moeder bestond mogelijk hooguit enig verschil van mening over het wenselijke tijdstip van de voorgenomen remigratie. Dat partijen beiden de intentie hadden binnen niet al te lange tijd weer naar Nederland terug te keren blijkt uit het navolgende:
- bij vertrek naar Suriname hebben partijen de echtelijke woning verkocht en in ruil daarvoor een appartement gekocht in [Nederland];
- dit appartement in [Nederland] hebben partijen weliswaar verhuurd, maar iedere keer weer voor een relatief korte periode opdat partijen de mogelijkheid hadden op korte termijn weer zelf de beschikking te hebben over het appartement;
- partijen hebben in Nederland spaarrekeningen voor de minderjarigen en hun eigen bankrekeningen aangehouden waarop maandelijks gelden worden gestort, waaronder de verhuuropbrengst van het appartement in [Nederland];
- partijen hebben in Nederland hun bedrijven aangehouden;
- partijen zijn nog in allerlei fiscale zaken gebonden aan Nederland;
- eenmaal in Suriname zijn partijen veel waarde blijven hechten aan hun Nederlandse nationaliteit en identiteit, en
- zij hebben hun banden met Nederland aangehouden; de vader komt regelmatig naar Nederland om zijn contacten en relaties te onderhouden en is thans zelfs een partnership aangegaan met een bedrijf in Nederland.
De moeder betoogt dat tegenover voorstaande feiten en omstandigheden de enkele duur van het verblijf in Suriname onvoldoende aanwijzing oplevert dat partijen beoogden zich definitief met de minderjarigen in Suriname te vestigen. Daarnaast hebben zich tijdens het verblijf van partijen in Suriname ook zaken voorgedaan die bevestiging aan deze intentie hebben gegeven. Zo heeft [minderjarige 2] ADHD en dyslexie, in welk verband partijen met [minderjarige 2] meerdere malen zijn teruggereisd naar Nederland voor onderzoek. Ook blijkt het Surinaamse onderwijs op de lagere school niet toereikend en hadden partijen grote twijfels bij het voortgezet onderwijs in Suriname voor [minderjarige 2]. De moeder verwijst met betrekking tot de door haar uiteengezette intentie van partijen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 17 juni 2011 (LJN: BQ4833). Zij merkt op dat ook in lagere rechtspraak de intentie van de hoofdverzorger de spil vormt bij het vaststellen van de gewone verblijfplaats van de minderjarigen. Volgens de moeder dient de vader aannemelijk te maken dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen niet in Nederland is gelegen.
Dat de vader zijn toestemming heeft geweigerd voor een terugkeer van de minderjarigen naar Nederland dient te worden genuanceerd, aldus dat die toestemming er wel was, en zeker op afzienbare termijn, dan wel nadat de uitslag over [minderjarige 2] had uitgewezen dat een verder onderzoek in Nederland geïndiceerd was. In eerste aanleg heeft de moeder aangetoond dat de vader al in april 2014 toestemming had gegeven voor het vertrek naar Nederland (punt 29 en productie 16 van het verweerschrift in eerste aanleg). De moeder heeft aangetoond dat met toestemming van de vader een afspraak is gemaakt voor verder onderzoek van [minderjarige 2] in Nederland, althans deze toestemming kan in ieder geval worden verondersteld gezien het tijdstip waarop de afspraak voor onderzoek is gemaakt met [praktijk 1] om [minderjarige 2] te laten onderzoeken in Nederland voor haar ADHD en dyslexie. Ook heeft zij bewezen dat zij geruime tijd voor vertrek naar Nederland, in overleg met de vader, een aantal zaken in Suriname (onder andere scholen van de minderjarigen) had geregeld om het vertrek naar Nederland zo soepel mogelijk voor het gezin te laten verlopen.
11. De vader heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd weersproken. Ten aanzien van de door de moeder naar voren gebrachte intentie, inhoudende dat het de bedoeling van partijen was om met de minderjarigen naar Nederland terug te keren, wijst de vader op een uitspraak van dit hof van 3 februari 2010, LJN BL 1778, waarin is beslist dat de enkele intentie van partijen om zich op enig moment in de toekomst elders te vestigen, geen wijziging brengt in de gewone verblijfplaats van de minderjarigen. Daarnaast betwist de vader te hebben berust in het verblijf van de minderjarigen in Nederland.
12. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de minderjarigen allen zijn geboren in Nederland en dat de minderjarigen voorafgaand aan het vertrek van partijen met de minderjarigen naar Suriname in 2008, hun gewone verblijfplaats bij partijen in Nederland hebben gehad. In geschil is of de gewone verblijfplaats van de minderjarigen na hun vertrek in 2008 naar Suriname op enig moment is gewijzigd naar Suriname.
13. Het conflictrechtelijke begrip ‘gewone verblijfplaats’ in de zin van artikel 3 van het HKOV is een feitelijk begrip dat moet worden bepaald aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. De gewone verblijfplaats betreft de plaats waarmee de betrokkene (de minderjarigen) de nauwste bindingen heeft. De duur van het feitelijke verblijf speelt daarbij een belangrijke rol. Daarnaast kunnen tot de voor de bepaling van de gewone verblijfplaats van het kind in aanmerking te nemen factoren omstandigheden worden gerekend waaruit kan worden afgeleid dat dit feitelijke verblijf niet tijdelijk of toevallig is en dat de verblijfplaats van het kind een zekere integratie in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een staat en van de verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat. Voorts kan de bedoeling van de ouders om zich met het kind in een andere staat te vestigen, waaraan uiting is gegeven door maatregelen, zoals de koop of de huur van een woning in de lidstaat van ontvangst, een aanwijzing voor de verplaatsing van de gewone verblijfplaats zijn. De leeftijd van het kind en zijn sociale en familiale omgeving zijn van wezenlijk belang voor de vaststelling van de gewone verblijfplaats. Doorgaans is de omgeving van een jong kind in wezen een familiale omgeving, waarvoor de persoon of personen bij wie het kind woont, die daadwerkelijk gezag over hem uitoefenen en voor hem zorgen, bepalend is of zijn.
14. In het onderhavige geval moet de vader aannemelijk maken dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen - waarvan tussen partijen vaststaat dat deze zich aanvankelijk vóór het vertrek van partijen naar Suriname in 2008 in elk geval in Nederland bevond - op enig moment is gewijzigd en dat de minderjarigen derhalve onmiddellijk voor hun overbrenging door de moeder naar Nederland op 4 juli 2014 hun gewone verblijfplaats in Suriname hadden.
15. Het hof is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat partijen in 2008 het plan hebben opgevat om (definitief) te (re-)emigreren naar Suriname. Als voornaamste reden hadden zij daarvoor destijds om de minderjarigen hun jeugd te laten genieten in Suriname Vanaf het moment van aankomst in Suriname hebben partijen gezamenlijk met de minderjarigen - onafgebroken - verbleven in [plaats], in een luxe woning voorzien van alle gemakken. Partijen hebben ongeveer zes jaren in Suriname verbleven en zij zijn na de vestiging in Suriname slechts eenmaal met de minderjarigen naar Nederland terug gekomen. De vader heeft in Suriname een goede baan en is in staat financieel goed voor de minderjarigen te zorgen en de moeder had in ieder geval gedurende vijf jaren daar een (goedlopend) bedrijf. Partijen hebben een uitgebreide familie in Suriname, bestaande uit oma, ooms en tantes, nichtjes en neefjes. De minderjarigen volgen in Suriname onderwijs, waar zij goede cijfers halen, en zij spreken vloeiend Nederlands en Engels en zij verstaan goed Surinaams. Ook beoefenen de minderjarigen daar een sport; [minderjarige 1] voetbalt en [andere minderjarigen] volgen paardrijlessen. De [andere minderjarigen] volgen daarnaast op schilder- en danslessen. De door de moeder aangevoerde omstandigheden en de door haar gestelde intentie van partijen (in ieder geval haar intentie) kunnen er naar het oordeel van het hof niet aan afdoen dat aannemelijk is dat partijen er bewust voor hebben gekozen om vanaf het moment van de verhuizing in 2008 in Suriname woonachtig te zijn en aldaar hun gewone verblijfplaats te hebben. In de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is geen aanknopingspunt te vinden voor de stelling van de moeder, inhoudende dat partijen slechts een tijdelijke (re-)emigratie voor ogen hadden. Dit leidt er op zich zelf genomen ook niet toe dat de gewone verblijfplaats niet in Suriname is komen te liggen.
Toestemming van de vader voor overbrenging naar Nederland?
16. De omstandigheid, dat de vader in april 2014 zijn instemming heeft verleend aan onderzoek van [minderjarige 2] in Nederland en het feit dat de zorg in Nederland beter zou zijn dan in Suriname, kunnen vorenstaande niet anders maken. Deze omstandigheid past immers evengoed bij de door de vader gestelde intentie dat [minderjarige 2] met de moeder en de andere minderjarigen tijdelijk voor onderzoek in Nederland zouden verblijven om alhier van de verleende zorg te kunnen profiteren. Het betreft slechts een door de vader gegeven reistoestemming voor de minderjarigen naar het buitenland met een specifiek doel. Een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd brengt mee dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen onmiddellijk voor hun overbrenging naar Nederland in Suriname was gelegen.
Slotsom ten aanzien van artikel 3 HKOV
17. Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Suriname was gelegen voor hun overbrenging naar Nederland, niet is komen vast te staan dat de vader toestemming heeft verleend voor een (min of meer) permanent verblijf van de minderjarigen in Nederland en de overbrenging is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader, is de overbrenging ongeoorloofd in de zin van artikel 3 HKOV.