ECLI:NL:GHDHA:2014:3709

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
200.144.600/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Sutorius-van Hees
  • A. Stollenwerck
  • J. Verstappen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie met betrekking tot de draagkracht van de man en de behoefte van de minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatieverplichtingen van de man ten aanzien van zijn ex-partner en hun minderjarige kinderen. De man heeft in hoger beroep verzocht om de eerder door de rechtbank vastgestelde alimentatiebedragen te verlagen, met name de kinderalimentatie van € 150,- per kind per maand en de partneralimentatie van € 295,- per maand. De rechtbank had eerder bepaald dat de man deze bedragen moest betalen, maar de man stelt dat zijn financiële situatie is verslechterd door hoge medische kosten en dat hij niet in staat is om de alimentatie te voldoen.

De vrouw heeft het beroep van de man bestreden en verzocht om de alimentatieverplichtingen te handhaven. Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking op 13 juni 2014 is ingeschreven en dat de man geen grieven heeft ingediend tegen de door de rechtbank vastgestelde draagkracht. Het hof heeft de behoefte van de minderjarigen aan kinderalimentatie vastgesteld op € 200,- per kind per maand, en heeft geoordeeld dat de man in staat is om dit bedrag te betalen, ondanks zijn medische kosten.

Wat betreft de partneralimentatie heeft het hof geoordeeld dat de man onvoldoende draagkracht heeft om deze te voldoen, gezien zijn hoge zorgkosten en de financiële situatie. Het hof heeft de bestreden beschikking voor wat betreft de partneralimentatie vernietigd, maar de kinderalimentatie bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 15 oktober 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 15 oktober 2014
Zaaknummer : 200.144.600/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-1321 (echtscheiding)
Zaaknummer rechtbank : C/09/437477 (echtscheiding)
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F. Arslan te Den Haag,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Kara te Hendrik-Ido-Ambacht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 1 april 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 januari 2014 van de rechtbank Den Haag.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 8 april 2014 een V-formulier van 7 april 2014 met bijlagen;
- op 30 juni 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 10 juli 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de vrouw:
- op 30 juni 2014 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 10 juli 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige [naam] heeft schriftelijk haar mening kenbaar gemaakt.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover in hoger beroep van belang en uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de hierna nader te noemen minderjarigen aan de vrouw, die de minderjarigen verzorgt en opvoedt, zal betalen een bedrag van € 150,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 295,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
In hoger beroep is vast komen te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 13 juni 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 1997 te[geboorteplaats 1], en
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2002 te [geboorteplaats 2] (hierna: de minderjarigen), alsmede de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: partneralimentatie.
2. De man verzoekt het hoger beroep gegrond te verklaren en (naar het hof begrijpt) de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de kinderalimentatie en partneralimentatie, en opnieuw rechtdoende, (het hof leest:) de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw op nihil te stellen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, conform de draagkracht van de man, opnieuw te bepalen, kosten rechtens.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de verzoeken van de man, zoals geformuleerd in zijn hoger beroepschrift, af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.

Ingangsdatum

4. Nu daartegen in hoger beroep geen grief is gericht, gaat het hof uit van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, te weten 13 juni 2014, als ingangsdatum van de door de man te betalen alimentatie.

Kinderalimentatie

Behoefte van de minderjarigen
5. De behoefte van de minderjarigen aan een bijdrage van € 200,- per kind per maand staat als niet weersproken vast. Weliswaar betwist de man in het kader van de partneralimentatie het door de rechtbank vastgestelde gezinsinkomen ten tijde van de beëindiging van de relatie van partijen, maar verbindt hij aan het door hem opgemerkte geen consequenties aan de hoogte van de behoefte van de minderjarigen. Het hof zal derhalve in het kader van de kinderalimentatie aan deze opmerking voorbij gaan.
Draagkracht van de vrouw
6. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de vrouw onvoldoende draagkracht heeft om een aandeel in de kosten van de minderjarigen te voldoen, zodat deze kosten volledig ten laste van de man komen voor zover zijn draagkracht dat toelaat.
Draagkracht van de man
7. Het hof stelt vast dat in hoger beroep geen grieven zijn gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde draagkracht van de man, zijnde € 445,- (exclusief fiscaal voordeel) per maand en
€ 552,- (inclusief fiscaal voordeel) per maand. Derhalve zal ook het hof hiervan uitgaan.
8. De vrouw betoogt dat de man geen aanspraak kan maken op de door de rechtbank vastgestelde zorgkorting van € 100,- per maand. Nu ter zitting is gebleken dat de omgang tussen de minderjarigen en de man weer op gang is gekomen, ziet het hof geen aanleiding de zorgkorting te verminderen of buiten beschouwing te laten. Daarnaast heeft de man zich ter zitting – anders dan in zijn hoger beroepschrift – bereid verklaard het door de rechtbank vastgesteld bedrag van € 150,- per maand per kind aan kinderalimentatie te voldoen. Nu de vrouw geen incidenteel beroep heeft ingesteld, kan het hof niet toekomen aan een hoger bedrag dan door de rechtbank is toegewezen. Het hof acht de door de man aangeboden kinderalimentatie in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat het hof de bestreden beschikking in zoverre dan ook zal bekrachtigen.
9. Voorts overweegt het hof nog dat vanaf 1 januari 2015 het voormelde fiscaal voordeel voor de alimentatieplichtige, hier de man, naar alle waarschijnlijkheid vervalt. Bij afschaffing van het fiscale voordeel is de man in staat om ten behoeve van de minderjarigen € 345,- (draagkracht man van € 445,- minus zorgkorting) per maand bij te dragen.

Partneralimentatie

Behoefte van de vrouw
10. De man stelt zich op het standpunt dat bij voortduring van het huwelijk tussen partijen het gezinsinkomen alleen had bestaan uit het huidige inkomen van de man, te weten een uitkering van de UWV van € 1.850,- netto per maand. Volgens de man zou de behoefte van de vrouw op basis van de hofnorm dan uitkomen op € 870,- (€ 1.850,- minus € 400,- en daarvan 60 %). Verder is de man van mening dat de vrouw in staat is om te werken en dat zij van die gelegenheid gebruikt moet maken.
11. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
12. Het hof overweegt als volgt. Op grond van vaste rechtspraak geldt dat bij de vaststelling van de aan de welstand gerelateerde behoefte van de alimentatiegerechtigde rekening dient te worden gehouden met alle feiten en omstandigheden van het geval, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in diezelfde periode. Naar het oordeel van het hof dient bij de berekening van de behoefte van de vrouw derhalve uitgegaan te worden van het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van het uiteengaan van partijen, zijnde het inkomen van de man in 2012. Het hof voegt daaraan toe dat met het huidige inkomen van de man bij de berekening van zijn draagkracht wel rekening wordt gehouden.
13. Nu de man de wijze waarop de behoefte van de vrouw is berekend niet ter discussie heeft gesteld en het door de rechtbank vastgestelde netto gezinsinkomen van € 3.300,- per maand ten tijde van het uiteengaan van partijen niet heeft weersproken, zal het hof eveneens van dit bedrag uitgaan. Het hof berekent de behoefte van de vrouw, evenals de rechtbank, derhalve op € 1.740,- netto per maand (60% van (€ 3.300,- minus € 400,- kosten kinderen)), zijnde € 2.700,- bruto per maand.
14. De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij behoeftig is en niet in staat is een eigen inkomen te verwerven. Vast staat dat de vrouw een WWB-uitkering ontvangt. Op personen die een uitkering ontvangen rust een sollicitatieplicht. Indien aan die plicht niet wordt voldaan kan dit gevolgen hebben voor de uitkering die wordt ontvangen. Gelet op het vorenstaande en het feit dat partijen tijdens hun huwelijk een traditioneel rollenpatroon hadden waarbij de vrouw niet werkte, is het hof van oordeel dat de vrouw geen (fictieve) verdiencapaciteit kan worden toegerekend.
15. Het hof zal hierna bezien of en in hoeverre de draagkracht van de man toereikend is voor een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw.

Draagkracht van de man

16. De man stelt zich op het standpunt dat hij geen draagkracht heeft een bijdrage in het levensonderhoud voor de vrouw te leveren. Volgens de man dient bij de berekening van zijn draagkracht rekening worden gehouden met zijn werkelijke kosten, nu sprake is van zeer bijzondere omstandigheden in zijn persoonlijke leefsituatie. Zo heeft hij hoge medische- en zorgkosten. Daarnaast dient rekening gehouden moet worden met de hoge elektriciteit- en verwarmingskosten, nu deze vanwege zijn ziekte aanzienlijk hoger liggen dan bij een gezin in de buurt met eenzelfde samenstelling, aldus de man.
17. De vrouw betwist dat de man de draagkracht mist om partneralimentatie te voldoen. Zij voert daartoe aan dat geen rekening moet worden gehouden met de opgevoerde medische kosten. Volgens de vrouw heeft de man niet aangetoond dat de maximale eigen bijdrage daadwerkelijk door hem betaald moet worden en dat hij niet voor vergoeding door zijn ziektekostenverzekeraar in aanmerking komt. Verder is de vrouw van mening dat bij de berekening van de draagkracht van de man geen rekening gehouden dient te worden met de premie van de ziektekostenverzekering van de bij de man inwonende zoon, omdat hij een eigen inkomen heeft.
Inkomsten en lasten
18. Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht van de man uit van dezelfde financiële gegevens als de rechtbank, voor zover daar in hoger beroep geen grieven tegen zijn gericht.
19. Het hof overweegt ten aanzien van de door de vrouw betwiste lasten van de man het volgende. Gebleken is dat de man in 2011 een dwarslaesie heeft opgelopen, waardoor hij arbeidsongeschikt is geraakt. Hoewel niet duidelijk is gebleken welke bedragen worden gefactureerd, is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden dat de man een eigen bijdrage (WMO en CAK) moet betalen voor de door hem benodigde zorg en hij deze zorgkosten ook daadwerkelijk heeft en de bijdrage betaalt. Daarnaast acht het hof het redelijk rekening te houden met een bedrag aan elektriciteit- en verwarmingskosten, nu het algemeen bekend is dat een chronisch zieke meer verbruikt. Nu de exacte kosten hiervan niet bekend zijn, zal het hof voornoemde kosten in redelijkheid vaststellen op € 200,- per maand.
20. Het hof acht het evenals de rechtbank redelijk rekening te houden met de premie ziektekostenverzekering van de bij hem inwonende zoon, nu hij nog naar school gaat en de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij eigen inkomsten heeft. Daarnaast heeft de man onweersproken gesteld dat hij deze kosten voor zijn zoon daadwerkelijk voldoet.
21. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de man berekend. Hieruit volgt dat de man geen draagkracht heeft partneralimentatie te betalen. Het hof zal het inleidende verzoek van de vrouw te aanzien van de partneralimentatie dan ook afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.

Proceskosten

22. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
23. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vrouw om ten behoeve van haar alimentatie te bepalen alsnog af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Sutorius-van Hees, Stollenwerck en Verstappen, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2014.