ECLI:NL:GHDHA:2014:3696

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
17 november 2014
Zaaknummer
BK-14_00075
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatiebeschikking inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 27 december 2013 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. De zaak betreft een informatiebeschikking die aan belanghebbende is opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst Rotterdam met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2009. De rechtbank had geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de gevraagde informatie voor de belastingheffing van belanghebbende van belang kon zijn. Belanghebbende had echter niet voldaan aan zijn informatieverplichting, wat leidde tot de informatiebeschikking.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat de informatiebeschikking inmiddels van rechtswege was vervallen. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk. Het Hof oordeelde dat het aan belanghebbende zelf te wijten was dat hij bezwaar had moeten maken en procedures had moeten voeren, en dat er geen kosten voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak van het Hof werd op 12 november 2014 gedaan en is openbaar uitgesproken.

De zaak benadrukt de verplichtingen van belastingplichtigen om tijdig en volledig informatie te verstrekken aan de belastingautoriteiten, en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen. Het Hof heeft de Inspecteur gelast om het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/00075

Uitspraak d.d. 12 november 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Rotterdam, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 december 2013 nr. SGR 13/02712 inzake de onder 1.1. vermelde informatiebeschikking.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1
Met dagtekening 19 november 2009 is aan belanghebbende met betrekking tot de aan hem voor het jaar 2009 op te leggen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen een informatiebeschikking gegeven.
1.2
Belanghebbende heeft tegen de informatiebeschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
2.2
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2014. Partijen zijn daar verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Bij de onder 1.1 vermelde informatiebeschikking heeft de Inspecteur vastgesteld dat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de Inspecteur de door deze gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In de informatiebeschikking omschrijft de Inspecteur de informatieverzoeken waaraan belanghebbende niet heeft voldaan als volgt:
“Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:
1. Is de bankrekening bij de Kredietbank Luxemburg met rekeningnummer [...] in 2009 nog steeds door u aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2009?
3. Zo nee, waar wordt het eerder op de KBL-rekening gestalde vermogen in 2009 aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2009?
5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?
6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot alle buitenlandse rekeningen (in kopie) voor deze jaren te overleggen.”
3.2.
In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de Rechtbank op 10 september 2013 is gewag gemaakt van de overlegging door belanghebbende aan de Inspecteur van een brief van de KB Lux waarop het rekeningnummer [...] staat vermeld. Na de overlegging van dit stuk heeft de Rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en de Inspecteur in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken op het stuk te reageren.
3.3.
Bij brief van 24 september 2013 heeft de Inspecteur de Rechtbank het volgende medegedeeld:
“ (…)
Hierbij mijn reactie op het door de wederpartij ter zitting d.d. 10 september j.l. ingediende stuk.
(…)
Ik merk overigens nog op dat de definitieve aanslag ib/pv 2009 nog niet is vastgesteld. Ik zal bij het vaststellen van deze aanslag uiteraard rekening houden met het ter zitting ingediende stuk.
(…)”
3.4.
Met dagtekening 27 november 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de (definitieve) aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 opgelegd.

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de Rechtbank het beroep van belanghebbende terecht ongegrond heeft verklaard.
4.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur daarentegen bevestigend. Voor de onderbouwing van deze standpunten verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en veroordeling van de Inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft gemaakt.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en
– kennelijk – tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
“8. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Awr is een ieder verplicht desgevraagd aan [de Inspecteur] de gegevens en inlichtingen te verschaffen en bescheiden over te leggen die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Indien met betrekking tot een – voor zover hier van belang – op te leggen aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de Awr, kan [de Inspecteur] dit op grond van artikel 52a, eerste lid, van de Awr vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (de informatiebeschikking).
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur] aannemelijk gemaakt dat de door hem gevraagde informatie voor de belastingheffing van [belanghebbende] voor het jaar 2009 van belang kon zijn. Voor de aanwezigheid van een belang als bedoeld in artikel 47 van de Awr is namelijk slechts vereist dat het gevraagde op zichzelf beschouwd van belang kan zijn voor de belastingheffing van de betrokken belastingplichtige (vgl. Hoge Raad 8 januari 1986, nr. 23 034, LJN: AW8125, BNB 1986/128). Gelet op de renseignementen en de door [de Inspecteur] uitgevoerde identificatie die erin resulteerde dat [belanghebbende] als rekeninghouder van de in 1. vermelde KB Lux rekening kon worden aangewezen, bestond er voor [de Inspecteur] voldoende aanleiding om [belanghebbende], nu dit ook voor zijn belastingheffing voor het jaar 2009 van belang kon zijn, nadere inlichtingen te vragen omtrent de hiervoor genoemde KB Lux rekening. Uit de omstandigheid dat de KB Lux rekening, naar pas ter zitting naar voren is gekomen, reeds geruime tijd, naar [belanghebbende] stelt in 1994, is opgeheven, kan, anders dan [belanghebbende] kennelijk betoogd, niet worden afgeleid dat er voor het jaar 2009 geen belang (meer) zou zijn voor de belastingheffing van [belanghebbende]. Het kan immers niet worden uitgesloten dat [belanghebbende] ook in latere jaren, zo ook in 2009, nog steeds over (een deel van) het vermogen van de opgeheven KB Lux rekening heeft beschikt.
10. Nu [belanghebbende] pas ter zitting heeft erkend dat hij een KB Lux rekening heeft aangehouden, heeft hij, gelet op de inhoud van zijn brief van 28 oktober 2012, de aan hem bij brief van 19 oktober 2012 gestelde vragen niet naar waarheid beantwoord. [Belanghebbende] heeft dan ook opzettelijk onjuiste inlichtingen aan [de Inspecteur] verstrekt. Bovendien heeft [belanghebbende] de door [de Inspecteur] gestelde vragen betreffende het vermogen van de opgeheven KB Lux rekening (vragen 3 tot en met 6) niet beantwoord. Dit brengt mee dat [belanghebbende] niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan. De omstandigheid dat [belanghebbende] ter zitting een opheffingsformulier betreffende zijn KB Lux rekening aan [de Inspecteur] heeft verstrekt, maakt dit niet anders (vgl. Hoge Raad 25 januari 2002, nr. 36 063, ECLI:NL:HR:2002:AD8475). Aldus is ten aanzien van [belanghebbende] terecht de onderhavige informatiebeschikking gegeven.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard. De rechtbank zal [belanghebbende] op grond van artikel 27e, tweede lid, van de Awr een nieuwe termijn stellen om de overige in de informatiebeschikking gestelde vragen te beantwoorden en de verzochte informatie te verstrekken. De rechtbank acht een termijn van zes weken vanaf de dag na die van verzending van de uitspraak passend.
Proceskosten
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1
Ingevolge artikel 52a, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), gelezen in samenhang met artikel 5, lid 1, van de Awr, is de informatiebeschikking bij de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 op 27 november 2013 van rechtswege vervallen.
7.2
De Rechtbank heeft op 27 december 2013, dus een maand nadat de informatiebeschikking is vervallen, uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende. De Rechtbank had, omdat toen een besluit waartegen ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beroep kan worden ingesteld ontbrak, het beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren.
7.3
Gelet op het vorenstaande dient de uitspraak van de Rechtbank te worden vernietigd. Het Hof zal, doende wat de Rechtbank had behoren te doen, het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
7.4
Het Hof volgt belanghebbende niet in diens conclusie dat de Inspecteur dient te worden veroordeeld in de kosten die belanghebbende in verband met het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft gemaakt. Hierbij neemt het Hof het volgende in aanmerking.
7.5
Niet tussen partijen in geschil is dat het onder 3.2 en 3.3 vermelde stuk een door KB Lux aan (de echtgenote van) belanghebbende verstrekt formulier is, gedateerd 2 juni 2005, waarin is vermeld dat de rekening met nummer [...] in 2004 is opgeheven (hierna: het opheffingsformulier), waarover belanghebbende beschikte voordat de Inspecteur hem bij brief van 19 oktober 2012 om informatie over deze rekening verzocht. Belanghebbende had de Inspecteur, toen deze hem om informatie over deze rekening verzocht, al dan niet onder bijvoeging van een kopie van het informatieformulier, kunnen meedelen dat de rekening in de loop van 2004 was opgeheven. Dat heeft belanghebbende echter niet gedaan; in plaats daarvan heeft hij de Inspecteur bij brief van 28 oktober 2012 meegedeeld dat “mijn partner en ik geen bankrekening(en) in het buitenland aanhouden noch hebben aangehouden”. Deze mededeling is, gelet op de informatie in het opheffingsformulier, onjuist, althans wat betreft de in het verleden aangehouden bankrekening(en). Uit het vorenstaande volgt dat belanghebbende, in antwoord op het informatieverzoek van de Inspecteur, hem juiste informatie heeft onthouden en onjuiste informatie heeft verstrekt. Belanghebbende moet zich daarvan, omdat hij over het opheffingsformulier beschikte maar ook omdat aannemelijk is dat hij anderszins weet had van de in 2004 opgeheven rekening, bij de beantwoording van het informatieverzoek bewust zijn geweest. De Inspecteur heeft geloofwaardig verklaard dat hij, indien hij in antwoord op zijn informatieverzoek of anderszins tijdig was geïnformeerd over de opheffing van de rekening in 2004, de informatiebeschikking niet zou hebben gegeven en de aanslag conform de aangifte zou hebben opgelegd.
7.6
Naar volgt uit hetgeen onder 7.5 is overwogen is het aan belanghebbende zelf te wijten dat hij bezwaar heeft moeten maken en vervolgens procedures voor de Rechtbank en het Hof heeft moeten voeren. Van kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, zoals bedoeld in artikel 7:15 lid 2 en artikel 8:75 lid 1 van de Awb, is dan ook geen sprake (vgl. onder meer CRvB 25 september 2007, nr. 06/4382, ECLI:NL:CRVB:2007:BB4385).

Beslissing

Het Gerechtshof
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
  • gelast de Inspecteur belanghebbende het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht ad € 118 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, G.J. van Leijenhorst en W.A.P. Nieuwenhuizen in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 12 november 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.