In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om de rol en bevoegdheid van de executeur in een nalatenschap. De appellanten, bestaande uit vijf erfgenamen, zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de geïntimeerde, een van de erfgenamen, was veroordeeld tot betaling aan de appellanten. De zaak is gestart met een exploot van 27 november 2012, waarbij de appellanten het vonnis van 29 augustus 2012 aanvechten. De appellanten hebben in hun memorie van grieven één grief geformuleerd, terwijl de geïntimeerde in zijn memorie van antwoord zes grieven heeft ingediend in incidenteel appel. Tijdens de zitting op 25 april 2014 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht.
Het hof heeft vastgesteld dat de executeur, benoemd in het testament van de erflater, de bevoegdheid heeft om de erfgenamen te vertegenwoordigen in en buiten rechte. Dit betekent dat erfgenamen, zolang er een bevoegde executeur is, niet zelfstandig in rechte kunnen optreden. De appellanten hebben gevorderd dat het hof het eerdere vonnis vernietigt en de geïntimeerde veroordeelt tot betaling van een aanzienlijk bedrag, terwijl de geïntimeerde ook vorderingen heeft ingediend. Het hof heeft overwogen dat de grieven van beide partijen geen verdere bespreking behoeven, omdat de bevoegdheid van de executeur duidelijk is vastgelegd in de wet.
Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd en de vorderingen van zowel de appellanten als de geïntimeerde afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest benadrukt de belangrijke rol van de executeur in het beheer van de nalatenschap en de beperkingen die dit met zich meebrengt voor de erfgenamen.