2.Beoordeling van het hoger beroep
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Door de vrouw wordt gevorderd: dat het hof behage, gedeeltelijk te vernietigen (zijnde alleen voor wat betreft het oordeel van de rechtbank in conventie), het vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 24 juli 2013 tussen de vrouw als eiseres in conventie, gedaagde in reconventie en de man als gedaagde in conventie en eiser in reconventie gewezen en,
opnieuw rechtdoende, in conventie
de man te veroordelen tot nakoming van de bij echtscheidingsconvenant en aanvullend convenant gemaakte afspraken, althans tot uitvoering van de bedoeling van partijen bij het maken van die afspraken, door
de man te veroordelen het resterende debetsaldo van de op beider naam gestelde rekening bij ABN AMRO (rekn.nr. [nummer]) en de daarvoor in de plaats gestelde betalingsregeling (nr. [nummer]) volledig af te lossen en zich in te spannen deze alleen op zijn naam te doen stellen binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom ad. € 500 per dag dat hij in gebreke blijft om aan het ten deze te wijzen vonnis te voldoen. Subsidiair het restant van de op beider naam gestelde rekening bij ABN AMRO (rekn. Nr. [nummer]) en de daarvoor in de plaats gestelde betalingsregeling (nr. [nummer]) volledig af te lossen binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, danwel binnen een termijn als uw hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
de man te veroordelen om aan ASR opdracht te geven om over te gaan tot afkoop van de polis levensverzekering bij ASR ten name van de man, althans inzage te verlenen in de inmiddels uitbetaalde afkoopwaarde, en de vrouw de helft van de afkoopwaarde uit te betalen binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 500 per dag dat hij in gebreke blijft om aan het ten deze te wijzen vonnis te voldoen;
de man te veroordelen de vrouw volledige inzage te verstrekken in zijn belastingaangiften en aanslagen over 2008, 2009 en 2010 teneinde het te verrekenen bedrag te kunnen bepalen, binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom € 500 per dag dat hij in gebreke blijft om aan het ten deze te wijzen vonnis te voldoen;
e man te veroordelen om alsnog over te gaan tot betaling aan de vrouw van de door hem, uit hoofde van de gezamenlijke woning genoten, belastingteruggaven over de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010, subsidiair zijn belastingteruggaven over de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 met de aanslagen van de vrouw over de betreffende jaren te verrekenen op een wijze als uw hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
Voor wat betreft de vorderingen in reconventie het vonnis van de rechtbank in stand te laten;
De man te veroordelen in de kosten van beide instanties daaronder begrepen het salaris van de advocaat van de vrouw en de door de vrouw te betalen verschotten, voor wat betreft het geding in eerste instantie vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis.
3. Door de man wordt in incidenteel appel gevorderd: het vonnis van de rechtbank Rotterdam gedeeltelijk te vernietigen en alsnog de vordering tot veroordeling van de man om aan ASR opdracht te geven over te gaan tot afkoop van de polis levensverzekering, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis en de vrouw de helft van de afkoopwaarde uit te betalen, binnen veertien dagen nadat de man de afkoopwaarde van de ASR heeft ontvangen, af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.
4. Het hof overweegt als volgt. De kern van het geschil tussen partijen is de uitleg en de wijze van uitvoering van het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant alsmede de aanvulling van het echtscheidingsconvenant.
5. Ook bij de uitleg van een echtscheidingsconvenant komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
6. Gezien het feit dat het echtscheidingsconvenant op briefpapier van het advocatenkantoor [naam] is gesteld gaat het hof er van uit dat bij het opstellen van het echtscheidingsconvenant een advocaat is betrokken. Gezien dit feit acht het hof in het kader van de uitleg van het echtscheidingsconvenant eveneens relevant de door de advocaat gebruikte bewoordingen in het echtscheidingsconvenant.
7. Indien mogelijk bespreekt het hof de grieven zoveel mogelijk gemeenschappelijk.
8. Het hof overweegt als volgt. In artikel 3 lid 3 en lid 4 van het echtscheidingsconvenant hebben partijen met elkaar een regeling getroffen met betrekking tot de debetstand van de rekening aangehouden bij ABN AMRO.
9. Het hof begrijpt uit het echtscheidingsconvenant dat de schuld aan de ABN AMRO zou worden afgelost uit de opbrengst van de woning.
10. Voor de bepaling van de omvang van de schuld met betrekking tot ABN AMRO in het kader van de verdeling is relevant de stand van de schuld op datum ontbinding van het huwelijk zijnde 16 september 2008.
11. Na datum ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap is er geen aanzuigende werking meer van de ontbonden gemeenschap. De schuld die is ontstaan na datum ontbinding dient te worden voldaan door diegene op wie de schuld betrekking heeft of door wie de schuld is aangegaan. Dit kan anders zijn indien partijen in het kader van de afwikkeling van de boedel anders met elkaar zijn overeengekomen.
12. Nu er sprake is van een gemeenschapsschuld zijn beide partijen ieder voor een gelijk deel draagplichtig met betrekking tot die schuld. Dat partijen een afspraak hebben gemaakt over de betaling van de aflossing op de schuld aan ABN AMRO tot verkoop van de woning, maakt dit niet anders.
13. In de toelichting op haar grief verwijst de vrouw naar een debetstand in mei 2010. Op die datum in mei 2010 bedroeg de debetstand volgens de vrouw € 2.852,55. Voorts stelt zij dat zij inmiddels € 1.637,32 heeft voldaan terwijl haar aandeel slechts € 1.426,28 bedroeg. De vrouw heeft in haar petitum geen gevolg verbonden aan het feit dat zij in haar visie meer dan de helft van een gemeenschapsschuld heeft voldaan.
14. De man stelt in zijn memorie van antwoord dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man gehouden is om de helft van de debetstand te voldoen op datum van de overdracht van de woning. Voorts begrijpt het hof uit het verweer van de man, dat de vrouw slechts een regresvordering op de man heeft indien zij bewijst dat zij meer dan de helft van de schuld heeft voldaan. Tot slot stelt de man dat de vrouw haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
15. Het hof overweegt als volgt. Relevant is de omvang van de schuld aan de ABN AMRO op de datum van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap. Het hof heeft in de inleidende dagvaarding gelezen dat het debetsaldo € 3.223,80 bedroeg.
16. In het echtscheidingsconvenant hebben partijen geen afwijkende bepaling opgenomen met betrekking tot de draagplicht. Op basis van de door partijen verstrekte informatie kan het hof niet vaststellen of de vrouw meer dan de helft van die schuld heeft voldaan. De grief van de vrouw treft derhalve geen doel.
17. In haar tweede grief geeft de vrouw aan dat zij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank dat de primaire vordering van de vrouw is afgewezen aangezien de man hiervoor de medewerking nodig heeft van de ABN AMRO.
18. Door de man is gemotiveerd verweer gevoerd.
19. Het hof overweegt als volgt. In de inleidende dagvaarding heeft de vrouw gesteld dat er in december 2011 een verplichte betalingsregeling is getroffen voor de resterende debetstand van € 2.442,92. Het hof begrijpt dat er een betalingsregeling is getroffen met de ABN AMRO. Door de vrouw wordt in haar toelichting op de grief zelf erkend dat de medewerking van ABN AMRO nodig is voor een schuldvernieuwing. Het hof is van oordeel dat van de man niet in redelijkheid kan worden verlangd dat hij meewerkt aan schuldvernieuwing inhoudende dat alleen hij schuldenaar is van de ABN AMRO.
20. Met betrekking tot de afkoop van de polis levensverzekering door de man is de vrouw van oordeel dat de rechtbank ten onrechte hieraan geen dwangsom heeft verbonden. In haar toelichting stelt de vrouw dat de man geen uitvoering geeft aan de gemaakte afspraken.
21. Door de man is verweer gevoerd. In punt 9 van zijn memorie van antwoord heeft de man gesteld dat de polis in 2012 is geroyeerd en niets heeft opgebracht. De man stelt voorts dat op de vrouw de bewijslast rust dat er een ASR polis is die kan worden afgekocht.
22. Het hof overweegt als volgt. Op de datum van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap behoorde tot de huwelijksgoederengemeenschap een ASR leven polis. Het hof begrijpt uit het betoog van de man dat de polis leven geen waarde had en is geroyeerd. Het hof kan op basis van de door de man verstrekte gegevens niet vaststellen dat de polis is geroyeerd. Op de man rust nog steeds de verplichting om over te gaan tot afkoop van de polis. Indien de man door middel van een brief van de verzekeringsmaatschappij aantoont dat de polis is geroyeerd en de polis bij dit royement niets heeft opgebracht valt er in het kader van de verdeling niets meer te verdelen.
23. Het hof gaat er van uit dat de man openheid aan de vrouw zal verstrekken met betrekking tot het verloop van de polis leven bij ASR te meer daar de man als verzekerde directe toegang heeft tot de gegevens. De grief van de man treft geen doel.
24. Of er een dwangsom aan de nakoming van een verplichting moet worden opgelegd is voorbehouden aan de rechter. Het hof gaat ervan uit dat de man aan de vrouw openheid verstrekt met betrekking tot het verloop van de polis. Het hof ziet evenals de rechtbank nog geen aanleiding om een dwangsom op te leggen.
25. In grief 4 stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte de vorderingen van de vrouw ter zake de belastingaanslagen heeft afgewezen.
26. De vrouw is van mening dat de man alsnog de door hem ontvangen teruggaven over de jaren 2007, 2008, 2009, 2009 en 2010 ter zake de hypotheekaftrek aan de vrouw dient te voldoen. Ten aanzien van de aangifte en aanslagen over 2007 geldt dit te meer, nu deze nog in de gemeenschap vallen en nog verrekend dienen te worden.
27. Door de man wordt de uitleg betwist die de vrouw geeft ten opzichte van de inhoud van de gemaakte afspraken. De tekst van de afspraken tussen partijen is duidelijk.
28. Het hof overweegt als volgt. In het echtscheidingsconvenant is het volgende opgenomen:
“Als tijdelijke regeling zijn partijen overeengekomen dat de man aan de vrouw voldoet een maandelijkse bijdrage van € 1.098 (netto/netto), alsmede de voorlopige teruggave Inkomstenbelasting 2008, waarbij de vrouw gehouden is om ten laste van haar inkomen en deze bijdrage de vaste lasten van de echtelijke woning en enige andere lasten te blijven voldoen, waaronder ten minste de hypotheekrente, de premie op de onder artikel 3 lid 5 genoemde levensverzekering, de maandelijkse aflossingen op de onder artikel 3 lid 3 genoemde schulden en de ziektekostenpremie voor de man. De man zal het huurwaardeforfait en de hypotheekrenteaftrek in zijn aangifte Inkomstenbelasting 2008 opvoeren.”
29. De vrouw stelt in haar toelichting op de grief:
“De voorlopige teruggave was echter gedurende het huwelijk altijd al op naam van de vrouw gesteld. Nu partijen dit niet hebben gewijzigd, is dit tot de verkoop zo gebleven. De vrouw ontving derhalve al die jaren de voorlopige teruggave van de Belastingdienst, in plaats van de afspraak dat zij deze van de man zou ontvangen.”
30. Het had op de weg van de vrouw gelegen om aan de Belastingdienst de wijziging door te geven met betrekking tot rente aftrek. Door dit niet te doen komt het niet handelen - en daarmee de schuld bij de belastingdienst - voor haar rekening en risico. Het echtscheidingsconvenant is echter volstrekt helder namelijk dat de man het huurwaardeforfait en de hypotheekrenteaftrek in zijn aangifte zou opnemen en dat hij de voorlopige teruggave aan de vrouw zou betalen. Nu de vrouw onweersproken heeft gesteld dat reeds tijdens het huwelijk de voorlopige teruggave op haar naam was gesteld, gaat het hof ervanuit dat partijen die praktijk kennelijk hebben willen continueren. Ook hieruit blijkt dat het de bedoeling van partijen was dat de teruggave aan de vrouw ten goede zou komen. Nu tussen partijen vaststaat dat de man de teruggave met betrekking tot de rente aftrek van de belastingdienst heeft ontvangen en niet aan de vrouw heeft voldaan, treft de grief van de vrouw doel. De man zal dan ook de belastingteruggave met betrekking tot de hypotheekrente tot en met de verkoop van de woning aan de vrouw moeten voldoen. Daarbij overweegt het hof dat een redelijke uitleg van de afspraken van partijen met zich meebrengt dat de teruggave niet alleen over het jaar 2008 maar ook over de daarop volgende jaren tot verkoop van de woning dient plaats te vinden.
31. De vrouw is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat zij de premies ziektekosten aan de man dient te vergoeden.
32. De man stelt dat het convenant en het aanvullende convenant duidelijk zijn. De vrouw zou tot 1 januari 2010 de ziektekostenpremie van de man voldoen en daarna zou de man de premie zelf betalen.
33. Het hof is van oordeel dat de uitleg die de man geeft aan de getroffen regeling met betrekking tot de betaling van de ziektekostenpremie duidelijk is mede bezien bewoordingen van het convenant. De grief van de vrouw treft geen doel.
34. Gezien het feit dat er sprake is van ex echtgenoten compenseert het hof de proceskosten.
Gedeeltelijke vernietiging
35. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen dient het bestreden vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 juli 2014 gedeeltelijk te worden vernietigd. De rechtbank heeft namelijk de vordering van de vrouw om de man te veroordelen om alsnog over te gaan tot betaling aan de vrouw van de door hem, uit hoofde van de gezamenlijke woning genoten, belastingteruggaven over de jaren 2007, 2008, 2009, 2010 afgewezen. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen is het hof van oordeel dat de man aan de vrouw dient te betalen het door hem genoten belastingvoordeel met betrekking tot de voormalige echtelijke woning vanaf 2008 tot en met de verkoop en levering van de woning. Het hof acht het jaar 2008 als ingangsdatum redelijk aangezien in dat jaar het convenant tussen partijen is gesloten.