ECLI:NL:GHDHA:2014:358

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
200.117.301-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid waterschap voor waterschade na hevige regenval en toetsing van beleid

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van het Hoogheemraadschap van Delfland voor waterschade die [appellant] heeft geleden na hevige regenval op 5 augustus en 19 september 2001. [Appellant], exploitant van een glastuinbouwbedrijf in de Hoekpolder, heeft het Hoogheemraadschap aangeklaagd omdat hij stelt dat hij wateroverlast heeft ondervonden en dat het Hoogheemraadschap onrechtmatig heeft gehandeld door niet tijdig maatregelen te nemen om deze schade te voorkomen. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, waarna hij in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft de grieven van [appellant] beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank in haar vonnis van 31 oktober 2012 een fout heeft gemaakt door [appellant] niet als eisende partij aan te merken. Het hof heeft de rechtbank vernietigd en [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 3 december 2003, omdat hij daartegen geen grief had ingediend.

Het hof heeft vervolgens de feiten vastgesteld die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. Het Hoogheemraadschap heeft na de wateroverlast in 1998 zijn beleid aangepast en maatregelen genomen, maar het hof oordeelt dat het Hoogheemraadschap niet onrechtmatig heeft gehandeld door niet eerder de door [appellant] gevraagde noodpompinstallatie te plaatsen. Het hof concludeert dat de implementatie van het beleid en de uitvoering van maatregelen tijd vergen en dat het Hoogheemraadschap niet verplicht was om de door [appellant] gevraagde maatregelen met voorrang uit te voeren. Uiteindelijk heeft het hof de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.117.301/01
Zaaknummer rechtbank : 412206

Arrest van 4 maart 2014

inzake
1.
[appellant sub 1],
gevestigd te Rijswijk (ZH)
,
2.
[appellant sub 2],
wonende te Rijswijk (ZH),
principaal appellanten,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellant] (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te Den Haag,
tegen

HET HOOGHEEMRAADSCHAP VAN DELFLAND,

zetelend te Delft,
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: het Hoogheemraadschap,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.

Het geding

Bij exploot van 15 november 2012 is [appellant] in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnissen van 3 december 2003 en 31 oktober 2012. Bij memorie van grieven (met productie) heeft [appellant] drie grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord tevens memorie van incidenteel appel (verder: mva) heeft het Hoogheemraadschap de grieven bestreden en tevens op twee punten gegriefd tegen het vonnis van 31 oktober 2012. Daarop heeft [appellant] bij memorie van antwoord in het incidenteel appel gereageerd. Ten slotte hebben partijen stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
Het gaat in deze zaak om het volgende. [appellant] exploiteert een glastuinbouwbedrijf in de Hoekpolder. Deze polder is gelegen binnen het gebied waarvoor het Hoogheemraadschap is belast met het waterpeilbeheer. Op 5 augustus 2001 en 19 september 2001 heeft het in het gebied van het Hoogheemraadschap hevig geregend.
2.
Stellende dat hij op zijn perceel op 5 augustus 2001 en 19 september 2001 wateroverlast heeft ondervonden en ter beperking daarvan maatregelen heeft moeten nemen, heeft [appellant] bij de rechtbank gevorderd dat deze het Hoogheemraadschap zal veroordelen aan hem zijn schade, op te maken bij staat en vermeerderd met rente en kosten, te voldoen. Hij heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat het Hoogheemraadschap jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door niet vóór 5 augustus 2001 maatregelen te nemen die zijn schade hadden voorkomen. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
3.
Beide partijen grieven ([appellant] met zijn
tweede griefen het Hoogheemraadschap met de in
de punten 1 tot en met 4 van de in de mva verwoorde grief) tegen de aanduiding door de rechtbank in het vonnis van 31 oktober 2012 van de vennootschap onder firma [appellant sub 1] als eiseres. Zij brengen naar voren dat dat bedoelde vennootschap onder firma in 1996 is ontbonden en niet meer bestaat en voorts dat zij na de comparitie in eerste aanleg zijn overeengekomen dat de procedure verder gevoerd zou worden tussen [appellant] in persoon en het Hoogheemraadschap. Het hof heeft geconstateerd dat de rechtbank blijkens rechtsoverweging 4.1. hiervan ook is uitgegaan. De grieven slagen. Het hof zal, mede met het oog op de eventuele tenuitvoerlegging van dit arrest, het vonnis van 31 oktober 2012 vernietigen, aangezien daarbij is verzuimd [appellant] aan te merken als de eisende partij en rechtsopvolger van de bedoelde vennootschap onder firma en het zal voorts deze vennootschap (nu deze niet meer bestaat) niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep.
4.
[appellant] heeft geen grief gericht tegen het beroepen vonnis van 3 december 2003. Het hof zal hem niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep tegen dat vonnis.
5.
[appellant] keert zich met zijn
eerste grieftegen de feitenvaststelling door de rechtbank in het vonnis van 31 oktober 2012. Het hof heeft in rechtsoverweging 1 de feiten vastgesteld die het voor de beoordeling van de zaak van belang acht, en heeft daarbij ook met de door [appellant] naar voren gebrachte bezwaren rekening gehouden. De grief leidt op zichzelf niet tot vernietiging van het vonnis.
6.
Met zijn
derde griefvalt [appellant] in de eerste plaats het oordeel van de rechtbank aan, dat de beweerde schade ten gevolge van de wateroverlast van 5 augustus 2001 niet aan het Hoogheemraadschap toe te rekenen is, omdat, voor zover er een overstroming van de straatkolk was, sprake is geweest van een gebrekkige riolering en riolering geen taak is van het waterschap maar van de gemeente. [appellant] brengt naar voren dat straatkolken afwateren op het oppervlaktewater en dat zij niet mogen zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering. Daarnaast betwist [appellant] met deze grief het oordeel van de rechtbank dat het Hoogheemraadschap niet onrechtmatig heeft gehandeld door niet vóór 5 augustus 2001 structurele maatregelen in de Hoekpolder te nemen. Hij voert aan dat hij al vanaf 1998 het Hoogheemraadschap heeft verzocht om een vaste noodpompinstallatie te plaatsen. Hij betoogt tevens dat het Hoogheemraadschap bekend was met het feit dat de sifon te klein was en tot wateroverlast kon leiden en na de calamiteit van 1998 voornemens was de sifon te vervangen en de toevoer naar de sifon te vergroten, maar dit heeft nagelaten.
7.
[appellant] heeft weliswaar gesteld dat hij vanaf 1998 aan het Hoogheemraadschap heeft verzocht om een vaste noodpompinstallatie te plaatsen, maar hij heeft niet gespecificeerd of onderbouwd wanneer en hoe hij dit heeft gedaan. Het hof gaat ervan uit dat [appellant] zodanige verzoeken heeft gedaan nadat zich in het gebied van het Hoogheemraadschap in september 1998 een calamiteuze overstroming ten gevolge van hevige regenval had voorgedaan. De vraag is dus of het Hoogheemraadschap jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door tussen de calamiteit in 1998 en 5 augustus 2001 niet de door [appellant] gewenste noodpompinstallatie te plaatsen of de sifon te vervangen en de toegang naar de sifon te vergroten.
8.
Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vraag hoever de verplichtingen van het Hoogheemraadschap die voortvloeien uit zijn waterbeheerstaak, zich uitstrekken, mede afhangt van de financiële en andere middelen die het Hoogheemraadschap ter beschikking staan, en dat aan het Hoogheemraadschap dienaangaande een zekere beleidsvrijheid niet kan worden ontzegd.
9.
Het hof heeft bij zijn beantwoording van de in rechtsoverweging 7 geformuleerde vraag en tegen de achtergrond van het in rechtsoverweging 8 overwogene, de volgende omstandigheden in aanmerking genomen.
9.1
Nadat zich in september 1998 voor het eerst in het gebied van Delfland een calamiteit in de vorm van ernstige wateroverlast door hevige regenval had voorgedaan, heeft het Hoogheemraadschap met hulp van externe deskundigen de ontstane overlast en de oorzaken daarvan geanalyseerd en de mogelijkheden tot een structurele aanpak van de problematiek onderzocht. Dat heeft geleid tot een evaluatierapport van het Hoogheemraadschap van 20 oktober 1998 en een extern rapport van maart 1999. In de Verenigde Vergadering van Delfland van 27 mei 1999 is op basis van die rapporten besloten de voorgestelde structurele aanpak binnen 18 maanden verder te laten uitwerken in een project Afvoer- en BergingsCapaciteit Delfland (verder: ABCDelfland) en voor een tweetal concrete maatregelen geld in de begroting van 2000 te reserveren. De uitwerking van de structurele aanpak heeft haar beslag gekregen in het rapport “Water binnen veilige kaders” van het project ABCDelfland van juli 2000. Na inspraak heeft de Verenigde Vergadering van Delfland op 19 april 2001 besloten tot vaststelling van een aantal nieuwe uitgangspunten en ontwerpnormen voor de waterhuishouding in Delfland en tot uitvoering van een aantal concrete maatregelen voor een substantieel bedrag, gericht op het vergroten van de afvoer- en bergingscapaciteit van de boezem van Delfland.
9.2
Bij het in rechtsoverweging 9.1 bedoelde besluit d.d. 19 april 2001 is tevens besloten tot het verrichten van een studie naar de noodzakelijke verbeteringen van de waterhuishouding van de binnen het gebied van Delfland gelegen polders. Deze diende te leiden tot een plan van aanpak in september 2001, waarna voor alle polders en boezemgebieden van Delfland plannen tot structurele verbetering van de waterhuishouding zouden worden uitgewerkt.
9.3
Daarnaast heeft Delfland, blijkens de door haar overgelegde producties Knelpunten polders Interne werklijst d.d. 20 juli 2000 en Knelpunten polders, Interne werklijst opgeloste knelpunten d.d. 19 april 2002, in verschillende polders na de wateroverlast van 1998 concrete knelpunten in het waterbeheer aangepakt. Daarin is ook de Hoekpolder betrokken.
10.
Gelet op het boven overwogene is het hof van oordeel dat het Hoogheemraadschap na de calamiteit in 1998 op voortvarende en zorgvuldige wijze zijn beleid heeft aangepast, de implementatie van het aangepaste beleid ter hand heeft genomen en is overgegaan tot de uitvoering van specifieke maatregelen op korte termijn. Dat die implementatie op 5 augustus 2001 en 19 september 2001 nog niet was voltooid en de specifieke door [appellant] genoemde maatregelen (nog) niet waren genomen, acht het hof niet onrechtmatig, waarbij bedacht moet worden dat het gaat om omvangrijke programma’s van maatregelen, waarvan een aantal een grote investering vergt, dat ingrepen in het waterhuishoudkundig systeem in onderlinge samenhang dienen te worden genomen en dat ook bij de inzet van ambtelijke capaciteit prioriteit moet worden gesteld. Nog afgezien van het feit dat het Hoogheemraadschap gemotiveerd heeft betwist dat de door [appellant] genoemde maatregelen aangewezen waren, geldt, in het licht van het in rechtsoverweging 9.1 genoemde interne en externe onderzoek en de daarop gebaseerde maatregelen, dat het Hoogheemraadschap geen prioriteit hoefde te geven aan maatregelen die mogelijk eenvoudig en/of zonder invloed op de waterhuishouding elders in het gebied te nemen zijn, als het van oordeel was dat andere maatregelen urgenter waren en een betere oplossing boden voor het gebied als geheel. Dat wordt niet anders indien door een ingelande als [appellant] uitdrukkelijk om bepaalde maatregelen is gevraagd. Dat geldt zowel voor de vervanging van de sifon als voor de plaatsing van een (al dan niet vaste) noodpomp. Ten slotte is niet gesteld en onderbouwd dat de Hoekpolder binnen het gebied van Delfland een zodanig uitzonderlijke positie inneemt dat het Hoogheemraadschap daarin aanleiding had moeten zien voor deze polder van het door hem ingezette (prioriterings)beleid af te wijken.
11.
Nu het hof van oordeel is dat het Hoogheemraadschap jegens [appellant] niet onrechtmatig heeft gehandeld, komt het niet toe aan de vraag of de beweerde schade op 5 augustus 2001 is veroorzaakt door een stijging van het waterpeil waarvoor het Hoogheemraadschap verantwoordelijk is. De derde grief van [appellant] leidt niet tot resultaat. Gelet op het boven overwogene behoeft de in
de punten 7 tot en met 9 van de mva verwoorde griefvan het Hoogheemraadschap tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] op 5 augustus 2001 en 19 september 2001 schade heeft geleden, geen behandeling. Het hof passeert het door [appellant] in punt 26 van zijn memorie van grieven gedane bewijsaanbod, omdat de betreffende feiten en omstandigheden, indien bewezen, niet tot een andere uitkomst van het geschil kunnen leiden.
12.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, dat het hof de vorderingen van [appellant] zal afwijzen. Daarbij past een veroordeling van [appellant] in de kosten van het principaal appel aan de zijde van het Hoogheemraadschap. De kosten van het incidenteel appel zullen worden gecompenseerd.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 31 oktober 2012
en,
opnieuw rechtdoende,
- verklaart R.A.A. [appellant] en zonen v.o.f. niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
- verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 3 december 2003;
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding aan de zijde van het Hoogheemraadschap, voor de eerste aanleg tot op 31 oktober 2012 vastgesteld op € 205,- aan griffierecht en € 1.130,- aan salaris advocaat en voor het principaal hoger beroep tot op heden op € 666,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris advocaat;
- bepaalt dat in het incidenteel hoger beroep elke partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, A.E.A.M. van Waesberghe en M.E. Honée en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2014 in aanwezigheid van de griffier.