ECLI:NL:GHDHA:2014:3543

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
3 november 2014
Zaaknummer
200.104.355
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling en bewijswaardering in civiele procedure tussen erfgenamen en tandtechnisch laboratorium

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van de erfgenamen van [erflaatster] tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De erfgenamen, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Vermaat, vorderden de vernietiging van het bestreden vonnis en de afwijzing van de vorderingen van [X] Dental Lab, dat werd vertegenwoordigd door advocaat mr. T.G.M. Gersjes. De zaak draait om de vraag of een betaling van € 6.000,- door [X] Dental Lab aan [erflaatster] onverschuldigd was, omdat deze betaling zou zijn gedaan onder de voorwaarde dat [erflaatster] haar klachten tegen de tandartsen zou intrekken. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in een eerder tussenvonnis de feiten heeft vastgesteld die niet in geschil zijn. De erfgenamen hebben in hoger beroep vijf grieven aangevoerd, gericht tegen de bewijswaardering en de verwerping van hun beroep op verrekening.

Het hof heeft de verklaringen van getuigen en de stellingen van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat niet kan worden vastgesteld of de betaling van € 6.000,- onder de voorwaarde van intrekking van de klachten was gedaan. De bewijslast lag bij [X] Dental Lab, en aangezien deze niet is geslaagd in het bewijs, oordeelt het hof dat de betaling onverschuldigd was. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [X] Dental Lab af, waarbij het laboratorium wordt veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, I.M. Davids en D.A. Schreuder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 november 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.104.355/02
Zaaknummer rechtbank : 362084 / HA ZA 10-2695

arrest van 11 november 2014

inzake

[erfgenaam 1] ,

wonende te [plaats] ,
[erfgenaam 2] ,
wonende te [plaats] ;
[erfgenaam 3] ,
wonende te [plaats] ;
[erfgenaam 4] ,
wonende te [plaats] ;
appellanten,
allen erfgenamen van
[erflaatster](verder te noemen: [erflaatster]
hierna gezamenlijk te noemen: de erven;
advocaat: mr D. Vermaat te Barendrecht,
tegen

[X] Dental Lab B.V.,

gevestigd te [plaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [X] Dental Lab,
advocaat: mr. T.G.M. Gersjes te Eindhoven.

Het geding

Voor het verloop van de procedure tot het tussenarrest van 15 mei 2012, verwijst het hof naar genoemd tussenarrest. Bij dat tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 15 november 2012. Hiervan is proces-verbaal gemaakt. Bij akte ex artikel 225 Rv heeft de advocaat van [erflaatster] aan het hof doen weten dat [erflaatster] op 30 december 2012 is overleden. De zaak is vervolgens geschorst, waarna de erven de zaak hebben overgenomen. Bij memorie van grieven hebben de erven vijf grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft [X] Dental Lab de grieven bestreden.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het tussenvonnis van 6 juli 2011 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1
[erflaatster] (geboren op [geboortedatum] ) heeft zich in maart 2008 gewend tot tandprotheticus [tandprotheticus] ( [tandprotheticus] ) met het verzoek haar door te verwijzen naar een kundige tandarts ten behoeve van tandheelkundige rehabilitatie van de bovenkaak. [tandprotheticus] heeft [erflaatster] doorverwezen naar [X] Dental Lab.
2.2
[X] Dental Lab is een tandtechnisch laboratorium, dat werkt in opdracht van tandartsen, onder wie de tandartsen [tandarts 1] . en [tandarts 2] te [plaats] . [X] (verder: [X] ) is eigenaar en exploitant van [X] Dental Lab.
2.3
[X] Dental Lab heeft [erflaatster] doorverwezen naar [tandarts 1] voor het vervaardigen van kroon- en brugwerk. [tandarts 1] heeft [erflaatster] aanvankelijk behandeld, waarna de behandeling is voortgezet door [tandarts 2] .
2.4
[erflaatster] heeft bij wijze van voorschot op de behandeling een bedrag van € 5.000,-- aan [X] Dental Lab betaald.
2.5
[erflaatster] heeft over de behandeling door [X] en de beide tandartsen een klacht ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Eindhoven (hierna: het Tuchtcollege).
2.6
Nadat [X] diverse malen telefonisch contact heeft gehad met [erflaatster] , heeft [X] op 1 april 2010 een bedrag van € 6.000,- gestort op de rekening van [erflaatster] met de omschrijving "genoegdoening".
2.7
De klachten van [erflaatster] tegen de tandartsen zijn op 18 mei 2010 door het Regionaal Tuchtcollege ongegrond verklaard. De klacht tegen [X] werd niet ontvankelijk verklaard, omdat [X] als tandtechnicus geen BIG registratie heeft.
2.8
Bij brief van 1 juni 2010 schreef de advocaat van [X] Dental Lab aan [erflaatster] :
"U zult inmiddels ook bericht ontvangen hebben van het Regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Eindhoven. Zoals u gezien hebt, zijn al uw klachten gericht tegen de tandartsen [tandarts 1] en [tandarts 2] afgewezen!
Dit betekent dat u op 1 april jl. ten onrechte € 6.000,- van mijn cliënt, de heer [X] (…) heeft ontvangen. Hij verkeerde ten onrechte in de veronderstelling dat hij aan u geld moest terugbetalen en dacht daarbij dat u de klachten tegen de tandartsen [tandarts 1] en [tandarts 2] per direct zou intrekken. U hebt zulks ook tegen hem gezegd, maar ondanks het feit dat u € 6.000,- op uw bankrekening heeft ontvangen, heeft u tegen het secretariaat van het Regionaal Tuchtcollege gezegd dat u persé een uitspraak wilde in deze kwestie.
Nu het Regionaal Tuchtcollege geoordeeld heeft dat de aangeklaagde tandartsen geen verwijtbare handelingen hebben gepleegd, heeft u ten onrechte € 6.000,- van de heer [X] ontvangen.".
2.9
In deze procedure vordert [X] Dental Lab – zakelijk weergegeven en voor zover nog van belang – de veroordeling van [erflaatster] tot terugbetaling van het bedrag van € 6.000,-- vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. [X] Dental Lab legde aan deze vordering primair ten grondslag dat [erflaatster] betaling van het bedrag van € 6.000,-- heeft ontvangen onder de afspraak dat zij haar klachten tegen [tandarts 1] en [tandarts 2] zou intrekken en de procedure bij het Tuchtcollege zou beëindigen. Door dit na te laten en de behandeling bij het Tuchtcollege doorgang te laten vinden, is [erflaatster] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst met [X] Dental Lab en is zij gehouden genoemd bedrag terug te betalen.
2.1
[erflaatster] heeft zich verweerd met de stelling dat [X] Dental Lab toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten behandelingsovereenkomst, reden waarom zij aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling van het door haar betaalde bedrag van € 5.000,-- en € 1.000,-- als vergoeding van materiele en immateriële schade. Aan de betaling van het bedrag van € 6.000,-- was volgens [erflaatster] niet de voorwaarde verbonden dat zij haar klacht bij het Tuchtcollege zou intrekken. Subsidiair heeft zij zich beroepen op verrekening.
2.11
Bij tussenvonnis van 6 juli 2011 heeft de rechtbank geoordeeld, dat als mocht komen vast te staan dat partijen zijn overeengekomen dat aan de betaling door [X] Dental Lab aan [erflaatster] van het bedrag van € 6.000,-- de voorwaarde van intrekking van de klachten tegen [tandarts 1] en [tandarts 2] en beëindiging van de procedure bij het Tuchtcollege was verbonden, dan moet worden geoordeeld dat [erflaatster] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de met [X] Dental Lab gesloten overeenkomst, hetgeen dan leidt tot een terugbetalingsverplichting aan de zijde van [erflaatster] . De rechtbank heeft [X] Dental Lab toegelaten tot het bewijs van voornoemde voorwaarde.
2.12
Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank voornoemde vordering van [X] Dental Lab toegewezen. De rechtbank overwoog daartoe dat [X] Dental Lab is geslaagd in het bewijs. Het beroep van [erflaatster] op verrekening werd door de rechtbank verworpen.
3.1
In hoger beroep vorderen de erven vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende de afwijzing van de vorderingen van [X] Dental Lab.
3.2
De grieven zijn gericht tegen de aan [X] Dental Lab verstrekte bewijsopdracht, de bewijswaardering en tegen de verwerping van het beroep op verrekening.
3.3
Het hof overweegt als volgt.
Indien partijen zouden zijn overeengekomen dat [X] Dental Lab aan [erflaatster] een betaling zou doen van € 6.000,-- onder de voorwaarde dat de procedure door [erflaatster] zou worden ingetrokken, staat vast dat aan de voorwaarde niet is voldaan. Onbestreden is immers dat [erflaatster] na ontvangst van het bedrag van € 6.000,-- de procedure bij het Tuchtcollege tegen [tandarts 1] en [tandarts 2] niet heeft ingetrokken. Dit betekent dat in dat geval het bedrag van € 6.000,-- onverschuldigd is betaald, zodat [X] Dental Lab aanspraak kan maken op terugbetaling daarvan.
3.4
Nu [erflaatster] gemotiveerd heeft weersproken dat aan de betaling een voorwaarde als genoemd was verbonden, heeft de rechtbank terecht aan [X] Dental Lab het bewijs opgedragen van voornoemde voorwaarde. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat deze voorwaarde niet schriftelijk is vastgelegd, of de omstandigheid dat de werkwijze van [X] Dental Lab ongebruikelijk en mogelijk zelfs onprofessioneel te noemen is. Dit betekent dat de eerste grief, die zich richt tegen de verstrekte bewijsopdracht, faalt.
3.5
Daarmee wordt de vraag relevant of [X] Dental Lab in het haar opgedragen bewijs is geslaagd. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.6
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij aanwezig is geweest bij een telefoongesprek dat [X] met [erflaatster] heeft gevoerd. Zij heeft toen uit dat gesprek begrepen dat [X] niet wilde dat [erflaatster] de procedure bij het tuchtcollege zou gaan voeren en dat hij haar een voorstel heeft gedaan voor een vergoeding. [X] zou aan [erflaatster] gevraagd hebben of het correct was dat zij bij betaling de procedure zou stoppen. Het antwoord van [erflaatster] heeft getuige [getuige 1] niet gehoord. Het hof stelt vast dat uit de verklaring van [getuige 1] niet blijkt, dat [X] met zoveel woorden heeft gezegd dat hij alleen tot betaling bereid was indien [X] de procedure zou intrekken. [getuige 1] heeft dit kennelijk wel als een voorwaarde opgevat: zij verklaarde dat zij uit het feit dat zij de opdracht kreeg € 6.000,-- over te maken aan [erflaatster] , begreep dat [erflaatster] akkoord was gegaan met het intrekken van de procedure.
3.7
Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij bij één telefoongesprek van [X] met [erflaatster] aanwezig is geweest. Zij heeft verder verklaard dat zij heeft gehoord dat [X] tegen [erflaatster] heeft gezegd dat hij een bedrag van € 6.000,-- aan haar wilde betalen en dat [erflaatster] de procedure dan moest intrekken. De reactie van [erflaatster] heeft zij niet gehoord. Na afloop van het gesprek heeft [X] haar gezegd, dat [erflaatster] zijn voorstel had geaccepteerd en dat betekende dat er geen tuchtzaak gestart zou worden.
3.8
[X] verklaarde dat hij direct in het eerste telefoongesprek met [erflaatster] aan de orde heeft gesteld dat aan zijn voorstel tot betaling de voorwaarde was verbonden dat [erflaatster] de procedure tegen de heren [tandartsen] stop zou zetten. [erflaatster] zou daarop in het eerste gesprek niet positief hebben gereageerd, maar in het tweede gesprek wel. [erflaatster] zou toen hebben gezegd dat zijn voorstel akkoord was, waarna hij haar bankrekeningnummer heeft gevraagd.
3.9
Tegenover deze verklaringen staat de verklaring van [erflaatster] (ter comparitie in eerste aanleg afgelegd en in het handgeschreven stuk van 15 november 2012, welke verklaringen volgens partijafspraak gelden als getuigenverklaring tegenover een rechter), die stelt dat [X] pas over de voorwaarde is begonnen toen het geld al op haar rekening stond.
3.1
Deze verklaring lijkt in lijn met de schriftelijke verklaring van de secretaris van het tuchtcollege, mevrouw [secretaris] dat [erflaatster] diverse malen contact met haar heeft gehad en haar heeft gevraagd of zij gehouden was haar klacht in te trekken, omdat zij een bedrag van [X] had ontvangen. Van der Hart zou hierop hebben geantwoord dat dit niet het geval was, indien dit niet tussen partijen als voorwaarde van de betaling was overeengekomen, waarop [erflaatster] zou hebben gezegd dat dit niet het geval was.
3.11
De omschrijving bij de betaling ("genoegdoening") wijst, zoals door [erflaatster] terecht is opgemerkt, niet in de richting van een voorwaarde. Dat geldt ook voor de brief van 1 juni 2010 van de advocaat van [X] Dental Lab (zie hiervoor onder 2.8) waarin over een voorwaarde niet wordt gerept. Beide ondersteunen de lezing van [erflaatster] . De verklaring dat de brief wat ongelukkig is gesteld, overtuigt in het licht van het vorenstaande althans onvoldoende.
3.12
Nu het hof geen aanleiding ziet de getuigenissen van de een, meer geloofwaardig te achten dan die van de ander, leidt dit tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld wat zich precies tussen partijen heeft afgespeeld. Daar de bewijslast in deze op [X] Dental Lab rust, betekent dit dat dit voor risico van [X] Dental Lab komt.
3.13
Nu aldus grief 2 slaagt, dienen in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep de subsidiaire en meer subsidiaire grond voor de vordering van [X] Dental Lab te worden beoordeeld. In de inleidende dagvaarding heeft [X] Dental lab als subsidiaire grond onverschuldigde betaling aangevoerd en als meer subsidiaire grond ongerechtvaardigde verrijking.
3.14
Ter comparitie in eerste aanleg heeft Dental [X] Lab haar subsidiaire en meer subsidiaire grond als volgt toegelicht:
"De € 6.000,00 is betaald onder de voorwaarde dat de procedure zou worden ingetrokken. Nu [erflaatster] niet aan deze voorwaarde heeft voldaan, is onverschuldigd betaald".Gelet op deze toelichting kan – nu niet is komen vast te staan dat het bedrag van € 6.000,-- is betaald onder de voorwaarde dat de procedure zou worden ingetrokken – ook deze grond geen stand houden. Hetzelfde geldt voor de meer subsidiaire grond ongerechtvaardigde verrijking.
3.15
Ter comparitie in eerste aanleg heeft Arden Dental Lab als (uiterst) subsidiaire grond aangevoerd dat sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid, omdat [erflaatster] niet te goeder trouw heeft gehandeld in de wetenschap dat zij de procedure liet doorlopen en de € 6.000,-- in haar zak heeft gestoken. Waarom het onredelijk is dat [erflaatster] het bedrag van € 6.000,-- in haar zak heeft gestoken, nu niet vast is komen te staan dat intrekking van de tuchtprocedure als voorwaarde aan de betaling was verbonden, is door [X] Dental Lab niet nader toegelicht, terwijl dit zonder nadere toelichting niet goed valt te begrijpen. Dit betekent dat ook de uiterst subsidiaire grondslag niet tot toewijzing van de vordering kan leiden.
3.16
Uit het vorenstaande volgt, dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. De vordering van [X] Dental Lab zal alsnog worden afgewezen. [X] Dental Lab zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van zowel de eerste aanleg als van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector civiel, van 14 december 2011;
en opnieuw recht doende:
- wijst de vorderingen van [X] Dental Lab af;
- veroordeelt [X] Dental Lab in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van de erven tot op 14 december 2011 begroot op € 314,-- aan griffierecht en € 960,--aan salaris advocaat;
- veroordeelt [X] Dental Lab in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de erven tot op heden begroot op € 90,64 aan explootkosten, € 291,-- aan griffierecht en € 1.264,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, I.M. Davids en D.A. Schreuder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2014 in aanwezigheid van de griffier.