Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
[Verblijfadres].
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week voor mishandeling, gepleegd op 11 augustus 2005. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zou worden toegepast. De verdediging stelde echter dat het recht tot strafvervolging was verjaard, waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard.
Het hof heeft de zaak onderzocht en vastgesteld dat de verjaringstermijn voor het misdrijf van mishandeling zes jaar bedraagt, te rekenen vanaf de datum van het delict. De verjaringstermijn begon op 12 augustus 2005. Het hof concludeerde dat er geen daad van vervolging had plaatsgevonden in de zes jaren voorafgaand aan de betekening van het vonnis op 19 februari 2014. De laatste daad van vervolging was de uitreiking van de mededeling van het vonnis aan de griffier op 24 juli 2007. Aangezien er na deze datum zes aaneengeschakelde jaren verstreken waren zonder verdere vervolging, was het recht tot strafvervolging op 25 juli 2013 vervallen.
Daarom heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging. Deze beslissing is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de bescherming van de verdachte tegen onredelijke vervolging na een lange periode van inactiviteit.