ECLI:NL:GHDHA:2014:3464

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
BK-14_00021
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet voldoen griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan in het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 16 april 2014. In die uitspraak was het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet was voldaan. Belanghebbende stelde dat hij door internetbankieren en het gebruik van de IBAN-code niet in staat was om het griffierecht te betalen. Het Hof oordeelde echter dat belanghebbende deze stelling niet aannemelijk had gemaakt. Er was geen bewijs dat hij maatregelen had getroffen om op andere wijze het griffierecht te voldoen. Het Hof had eerder al twee keer een mondelinge behandeling van het verzet gepland, maar belanghebbende was beide keren niet verschenen. De laatste keer had hij zich afgemeld wegens medische redenen, maar het Hof vond dat er geen overtuigend bewijs was dat deze redenen hem verhinderden om te verschijnen. Het Hof concludeerde dat het waarborgen van de voortgang van de procedure in hoger beroep belangrijk was en dat het verzet ongegrond was. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/00021

Uitspraak d.d. 22 oktober 2014

op het verzet van
[X]te [Z] tegen na te noemen uitspraak.

Uitspraak en verzet

1.1.
Belanghebbende heeft verzet gedaan tegen de uitspraak na vereenvoudigde behandeling van de enkelvoudige kamer van dit Hof van 16 april 2014, waarbij het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2013, nr. ROT 13/2026, niet‑ontvankelijk is verklaard wegens het niet voldoen van het verschuldigde griffierecht.
1.2.
Belanghebbende heeft verzocht te worden gehoord omtrent het verzet. Het Hof heeft daarop de mondelinge behandeling van het verzet bepaald op 27 augustus 2014 te 9.30 uur in het Paleis van Justitie te Den Haag. Belanghebbende is op vermeld tijdstip en plaats niet verschenen. De voorzitter heeft de zaak nogmaals doen uitroepen om 9.45 uur. Ook toen is belanghebbende niet verschenen. De mondelinge behandeling van het verzet heeft daarop niet plaatsgehad.
1.3.
Het Hof heeft op 28 augustus 2014 te 13:57 een faxbericht ontvangen van [A] BV namens belanghebbende waarin wordt meegedeeld dat belanghebbende met een dubbele maagbloeding is opgenomen in het ziekenhuis en waarin wordt verzocht een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling van het verzet te bepalen.
1.4.
Belanghebbende is vervolgens door de griffier bij aangetekende brief van 1 september 2014 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het verzet op 17 september 2014 te 12.00 uur in het Paleis van Justitie te Den Haag. Belanghebbende is op vermeld tijdstip en plaats niet verschenen. Belanghebbende heeft op 17 september 2014 het Hof bij faxbericht latten weten dat hij een dag eerder bij een auto-ongeluk betrokken is geweest, slechts per auto kan reizen en zich slecht kan voortbewegen.

Standpunt belanghebbende

2. Voor het standpunt van belanghebbende verwijst het Hof naar het verzetschrift.

Beoordeling van het verzet

3.1.
Het Hof heeft besloten belanghebbende niet voor een derde maal uit te nodigen voor een mondelinge behandeling van het verzet. Daarbij heeft het Hof in ogenschouw genomen dat belanghebbende reeds tweemaal is uitgenodigd, dat, anders dan in het faxbericht van 28 augustus 2014 is vermeld, geen stukken zijn overgelegd met betrekking tot de gestelde zwaarwegende medische beletselen, dat voor wat betreft de tweede zitting niet aannemelijk is dat belanghebbende niet op andere wijze kon voorzien in vervoer naar de zittingszaal (taxi of vervoer door familielid) en dat ook voor wat betreft die zitting geen bewijzen van zwaarwegende medische beletselen voorhanden zijn. Voorts is niet gebleken dat belanghebbende zich niet kon laten vertegenwoordigen. Het waarborgen van de voortgang van de procedure in hoger beroep brengt mee dat het verzet tegen een vereenvoudigde uitspraak met de nodige voortvarendheid wordt behandeld.
3.2.
De termijn voor betaling van het griffierecht bedraagt vier weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die van verzending van de nota griffierecht.
3.3.
Op 10 februari 2014 is de betalingsherinnering ter zake van de eerder verzonden nota griffierecht per aangetekende post verzonden aan het adres [adres]. Blijkens deze betalingsherinnering diende het griffierecht uiterlijk op 10 maart 2014 ter griffie van het Gerechtshof te zijn gestort door bijschrijving op de bankrekening die op de nota is vermeld. Zoals blijkt uit door de griffier bij PostNL ingewonnen informatie, welke aan het dossier is toegevoegd, is het poststuk met de betalingsherinnering op 11 februari 2014 aan het voormelde adres afgeleverd. Uit de administratie van het gerechtshof blijkt dat het verschuldigde griffierecht niet is voldaan.
3.4.
Belanghebbende heeft gesteld dat het internetbankieren en het gebruik maken van de IBAN-code hem verhinderden griffierecht te betalen. Belanghebbende heeft de juistheid van die stelling niet aannemelijk gemaakt. Per 5 februari 2014 was het verplicht gebruik gaan maken van de IBAN-code dat zou ingaan op 1 maart 2014 uitgesteld. De wijze van betaling is ter keuze aan de belanghebbende en komt voor zijn rekening en risico. Uit het dossier komt niet naar voren dat belanghebbende op enigerlei wijze heeft gepoogd op andere wijze het griffierecht te voldoen (bijvoorbeeld bij de Centrale Balie van het Paleis van Justitie dan wel overmaking op het bankkantoor). Niet aannemelijk is dat belanghebbende maatregelen heeft getroffen en ook niet had kunnen treffen om op andere wijze voor de (tijdige) betaling van het griffierecht te zorgen.
3.5.
Nu ook overigens geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die de conclusie rechtvaardigen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, is het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, G.J. van Leijenhorst en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 22 oktober 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.