In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan in het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 16 april 2014. In die uitspraak was het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet was voldaan. Belanghebbende stelde dat hij door internetbankieren en het gebruik van de IBAN-code niet in staat was om het griffierecht te betalen. Het Hof oordeelde echter dat belanghebbende deze stelling niet aannemelijk had gemaakt. Er was geen bewijs dat hij maatregelen had getroffen om op andere wijze het griffierecht te voldoen. Het Hof had eerder al twee keer een mondelinge behandeling van het verzet gepland, maar belanghebbende was beide keren niet verschenen. De laatste keer had hij zich afgemeld wegens medische redenen, maar het Hof vond dat er geen overtuigend bewijs was dat deze redenen hem verhinderden om te verschijnen. Het Hof concludeerde dat het waarborgen van de voortgang van de procedure in hoger beroep belangrijk was en dat het verzet ongegrond was. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.