ECLI:NL:GHDHA:2014:3449

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
BK-13-01390
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van belanghebbende om vergoeding van kosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling van een bezwaar tegen een aanslag gemeentelijke belastingen. De belanghebbende, vertegenwoordigd door [X], had bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten die door de invorderingsambtenaar van de gemeente Leiderdorp in rekening waren gebracht. De invorderingsambtenaar had de aanmaningskosten ingetrokken, maar geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 augustus 2014 heeft het Hof de zaak behandeld, waarbij belanghebbende en de invorderingsambtenaar aanwezig waren. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende in haar bezwaarschrift om een kostenvergoeding had verzocht, maar dat het bezwaarschrift door haarzelf was ingediend zonder dat er sprake was van beroepsmatige bijstand door een derde. Het Hof oordeelde dat de kosten die door belanghebbende zijn opgevoerd, zoals administratie- en koerierskosten, niet voor vergoeding in aanmerking komen volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Het Hof heeft verder geoordeeld dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de invorderingsambtenaar het verzoek om kostenvergoeding terecht had afgewezen. Ook het beroep van belanghebbende op de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen werd afgewezen, omdat de wet op het moment van indienen van het bezwaarschrift nog niet in werking was getreden. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-13/01390

Uitspraak d.d. 24 september 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

tegen
de invorderingsambtenaar van de gemeente Leiderdorp, de invorderingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 september 2013, nummer AWB 09/7011 inzake het hierna vermelde verzoek om proceskostenveroordeling.

Procesverloop

1.1.
De invorderingsambtenaar heeft belanghebbende met dagtekening 30 juni 2009, met als kenmerk aanslagnummer [...], schriftelijk aangemaand ter zake van een achterstand in de betaling van de aan belanghebbende voor het jaar 2006 opgelegde aanslag in de gemeentelijke belastingen. Daarbij is door de invorderingsambtenaar voor het verzenden van de aanmaning € 6 aan kosten in rekening gebracht.
1.2.
De invorderingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 augustus 2009 het door belanghebbende tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de aanmaningskosten ingetrokken. De invorderingsambtenaar heeft geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de invorderingsambtenaar beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het onderzoek ter zitting
heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over schadevergoeding.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Er is € 118 griffierecht geheven. De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De invorderingsambtenaar heeft een conclusie van dupliek ingediend. Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende nadere stukken ingediend. Een afschrift van deze stukken is toegezonden aan de invorderingsambtenaar.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 augustus 2014, gehouden te Den Haag. Belanghebbende en de invorderingsambtenaar zijn verschenen. Ter zitting zijn tegelijk behandeld de hoger beroepen van belanghebbende met de kenmerken BK-13/01388, BK-13/01389, BK-13/01392, BK-13/01393,
BK-13/01391, BK-13/01390 en BK-12/00772-isv. Voor zover door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht in alle genoemde zaken te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in alle genoemde zaken. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1.
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding overeenkomstig artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zij heeft haar kosten als volgt gespecificeerd:
“kosten dezes claimend ad 3 uur uitzoekerij/ administratiekosten, incl. koeriersuren ad €53,09 / dervingsuur als (belasting)deskundige uitgevoerd voor/ in privé (volgens Hoge Raad arrest en CvB Utr. uitspraak) (koerier noodzakelijk gezien uw weigering post te behandelen, cq zoek te verklaren) 11 km. a 0,.28”.
3.2.
Het bezwaarschrift van belanghebbende vermeldt onder andere:
“Gemeente Leiderdorp, afd Gem. belastingen
postbus 35 2350 AA Leiderdorp
Door: [X], [adres], 30-06-2009.
Van u heden ontvangen een aanmaning 2005, een aanmaning 2006 en een aanmaning 2007.
BEZWAARSCHRIFT

Gericht tegen de aanmaning 2006 nr [...] (…)”.

3.3.
Het bezwaarschrift is ondertekend met [X], met paraaf en met stempel:
“[X], Belastingconsulente, [adres] (…)”.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van kosten gemaakt in de bezwaarfase en op een vergoeding voor proceskosten in beroep, alsmede op een dwangsom.
4.2.
Voor de standpunten van partijen en de gronden, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de invorderingsambtenaar behoudens de beslissing omtrent de aanmaningskosten en tot veroordeling van de invorderingsambtenaar tot betaling van:
(i) een op het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) gebaseerde vergoeding voor in de bezwaarfase gemaakte kosten en
(ii) primair een integrale vergoeding en subsidiair een op het Bpb gebaseerde forfaitaire vergoeding voor de proceskosten gemaakt in beroep
(iii) een dwangsom.
5.2.
De invorderingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.1.
De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, omtrent het geschil het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als ”eiseres” en de invorderingsambtenaar als ”verweerder” heeft aangeduid:
“7. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat sprake is van een derde die
voor beroepsmatige bijstand is ingeroepen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat
het bezwaarschrift is ingediend door eiseres en dat eiseres degene is die de bezwaarschriften
ondertekent in plaats van de derde die voor beroepsmatige bijstand is ingeroepen. De
overige door eiseres aangevoerde kosten zijn geen kosten die voor vergoeding op grond van
het Besluit in aanmerking komen.
8. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat het beroep van eiseres op de Wet
dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen moet worden afgewezen. De wet was op dat
moment niet in werking getreden waardoor het beroep van eisers op de wet faalt.
9. De overige stellingen van eiseres hoeven naar het oordeel van de rechtbank niet
behandeld te worden nu ze niet tot een andere conclusie zullen leiden.
10. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift tegen de haar in rekening gebrachte aanmaningskosten verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt, te weten de kosten van door de heer [A] verleende rechtsbijstand. Omdat de invorderingsambtenaar in zijn uitspraak op het bezwaar van belanghebbende het tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten gemaakte bezwaar gegrond heeft verklaard, daarbij overwegend dat “de aanmaningskosten zullen worden ingetrokken”, heeft belanghebbende, gelet op het bepaalde in artikel 7:15 van de Awb, aanspraak op de gevraagde kostenvergoeding, mits de kosten van rechtsbijstand, waarvan vergoeding is gevraagd, zijn aan te merken als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bestaande uit een of meer van de in de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht onder A4, Bezwaar en administratief beroep, genoemde handelingen. Van de daar genoemde handelingen heeft zich in dit geval uitsluitend de indiening van een bezwaarschrift voorgedaan.
7.2.
Het bezwaarschrift vermeldt belanghebbende als indiener en is (uitsluitend) door haar ondertekend. Uit het bezwaarschrift blijkt niet dat belanghebbende bij het opstellen en indienen van het bezwaarschrift gebruik heeft gemaakt van door een derde verleende rechtsbijstand. Het Besluit proceskosten bestuursrecht voorziet niet in vergoeding van verletkosten ter zake van door belanghebbende zelf aan haar bezwaarschrift bestede tijd, noch van in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte administratie- en kopieerkosten, kosten van koeriersdienst en autokosten. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat de invorderingsambtenaar het verzoek om toekenning van een vergoeding van in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten terecht heeft afgewezen.
7.3.
Ingevolge artikel 4:17 van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. Ingevolge artikel 7:14 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op besluiten op bezwaar. Ingevolge artikel III, lid 1, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen blijft op het niet tijdig beslissen op een aanvraag die of een bezwaarschrift dat is ingediend voor het tijdstip waarop paragraaf 4.1.3.2. (dwangsom bij niet tijdig beslissen) van de Awb van toepassing is geworden (1 oktober 2009), het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. In dit geschil is het bezwaarschrift gedateerd 30 juni 2009, zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep van belanghebbende op de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen moet worden afgewezen.
7.4.
Anders dan belanghebbende aanneemt is haar geen boete opgelegd. Voor zover het hogerberoepschrift zich richt tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de immateriële schadevergoeding, stelt het Hof vast dat de rechtbank ter voorbereiding van een nadere uitspraak over schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase het onderzoek heeft heropend. Het oordeel van de rechtbank na heropening ligt in deze procedure niet voor zodat het Hof over hetgeen belanghebbende dienaangaande aanvoert in deze procedure geen oordeel kan geven. Voor zover in het hogerberoepschrift moet worden gelezen dat belanghebbende een beroep doet op overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep wordt geconstateerd dat daarvan geen sprake is omdat het hogerberoepschrift is ontvangen op 1 oktober 2013 en de uitspraak heden wordt gedaan.
7.5.
Dit voert tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. Beslist moet worden als volgt.

Proceskosten/ integrale schadevergoeding

8.1.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
8.2.
Belanghebbende heeft om een integrale schadevergoeding verzocht van de werkelijk door haar geleden schade. Aangezien de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten slechts van toepassing is op schade die is veroorzaakt door een besluit dat bekend is gemaakt na het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit in werking treedt (1 juli 2013) is deze wet reeds daarom op dit geschil niet van toepassing.
Nu, ingevolge artikel 8:73 van de Awb, de rechter indien deze het beroep gegrond verklaart het bestuursorgaan kan veroordelen tot vergoeding van de schade die een partij leidt, en in dit geval het beroep en hoger beroep ongegrond zijn, bestaat geen reden aan dit verzoek van belanghebbende tegemoet te komen.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. M.C.M. van Dijk, G.J. van Leijenhorst en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.A. Mijnans. De beslissing is op 24 september 2014 in het openbaar uitgesproken.
bij afwezigheid van de voorzitter:
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.