6.1.De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, omtrent het geschil het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als ”eiseres” en de heffingsambtenaar als ”verweerder” heeft aangeduid:
“Aanslag rechtsgeldig opgelegd? Aanslag tevens niet in 2009 opgelegd.
6. De aanslag is op 31 december 2010 opgelegd. Volgens verweerder heeft de heer
[A] de aanslag opgelegd. Volgens de stukken van het geding is
[A], allround beleidsmedewerker in vaste dienst sinds 1 december 2008, per
1 februari 2009 door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als
gemeentelijk heffingsambtenaar, waarbij zijn functieomschrijving is uitgebreid.
In het aanwijzingsbesluit van 28 september 2010, bekendgemaakt op 7 oktober 2010, wordt
als gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet
aangewezen onder meer de allround beleidsmedewerker cluster belastingen.
Voor zover eiseres heeft willen bepleiten, dat het aanwijzingsbesluit niet, dan wel te laat zou
zijn gepubliceerd, faalt die beroepsgrond, omdat de rechtbank met hetgeen verweerder
dienaangaande in de stukken, met name die van 25 augustus 2011, heeft aangevoerd,
aannemelijk acht, dat de aanwijzingsbesluiten wel voldoende tijdig zijn gepubliceerd.
Artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht mist toepassing aangezien de
bevoegdheid van deze gemeenteambtenaren niet berust op mandaat (HR 30 januari 2004,38
442, LJN: AI0753).
De stelling van eiseres dat de aanslag niet binnen de in artikel 24, eerste lid, van de Wet
WOZ vermelde termijn is bekend gemaakt, kan ingevolge de leden 2 en 9 van dat artikel
niet tot de nietigheid van de aanslag leiden.
Uitspraak op bezwaar te laat gedaan?
7. Ingevolge artikel 236, tweede lid van de Gemeentewet, doet de in artikel 231, tweede lid,
onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar, in afwijking van
artikel 7:10, eerste lid van de Awb, op een bezwaarschrift dat niet is ingediend in de laatste
zes weken van een kalenderjaar uitspraak in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is
ontvangen. Nu het bezwaarschrift van eiseres in januari 2011 is ingediend en de uitspraak
op bezwaar is gedaan op 17 mei 2011, is er geen sprake van het te laat doen van een
uitspraak op bezwaar.
Verweerschrift te laat ingediend?
8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het verweerschrift is ingediend binnen de
door de rechtbank daartoe verlengde termijn. Zo dit niet het geval zou zijn geweest, dan zou
deze overschrijding geen gevolgen hebben gehad, daar artikel 8:42 van de Awb geen
sancties verbindt aan de overschrijding van deze termijn.
9. Voor zover eiseres bedoeld heeft een beroep te doen op de vaststellingsovereenkomst,
zoals hiervoor opgenomen onder 2., omdat verweerder zijn verplichtingen uit die
vaststellingsovereenkomst niet zou zijn nagekomen, faalt deze beroepsgrond, aangezien de
vaststellingsovereenkomst zich niet uitstrekt tot de waardering van het object voor het
onderhavige jaar.
Het tarief is te hoog/in strijd met de wettelijke bepalingen
10. Het vaststellen van de hoogte van het tarief is voorbehouden aan de gemeenteraad (zie
artikel 216, jo artikel 217 van de Gemeentewet). Niet is gebleken dat het tarief in strijd met
de wettelijke bepalingen is vastgesteld. Verweerder heeft het tarief toegepast voor eigenaren
van onroerende zaken die in hoofdzaak tot bewoning dienen ingevolge artikel 5 van de
Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2009 in
verbinding met artikel 220f van de Gemeentewet. Derhalve faalt deze beroepsgrond.
11. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning
bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en
onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak
in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen
nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de
meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak
meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken 11 1993/94, 22 885, nr. 36,
blz. 44).
12. De rechtbank overweegt dat het verweerder volgens vaste jurisprudentie vrijstaat om
ook in de beroepsfase de waarde met nieuwe feiten te onderbouwen en daartoe nieuwe
vergelijkingsobjecten aan te dragen zoals in deze zaak door middel van een nieuw
opgemaakt taxatierapport. Nu dit rapport niet heeft geleid tot een andere waardering van het
object en eiseres overigens voldoende gelegenheid is geboden om op de onderbouwing in
het rapport te reageren, acht de rechtbank eiseres niet geschaad in haar procesbelang.
13. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de vergelijkingsobjecten wel geschikt
zijn ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. In het geval van eiseres gaat het om een
min of meer uitzonderlijk object waarvan geen exact vergelijkbaar object in de omgeving
aanwezig is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts in voldoende mate
rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en het object wat
betreft onder meer inhoud, kaveloppervlakte, ligging en kwaliteit van de opstallen.
14. De grond van eiseres dat, naar de rechtbank begrijpt, bij de waarde geen rekening is
gehouden met het feit dat het object een agrarisch bedrijf betreft, faalt. De rechtbank neemt
daarbij in aanmerking dat met hetgeen eiseres heeft aangevoerd niet is bewezen dat sprake is
van een dergelijk agrarisch bedrijf, terwijl verweerder de agrarische bestemming van het
object heeft weersproken en dat eiseres het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt.
Verweerder heeft op goede gronden bij de waardering van de onroerende zaak daarom geen
vrijstelling toegepast voor tuindersgrond, aangezien niet aannemelijk is geworden dat het
perceel wordt gebruikt als tuindersgrond.
15. De rechtbank gaat voorbij aan de grief dat aan de voormalige koelcel geen waarde kan
worden toegekend omdat deze van asbest is, nu verweerder aan de berging/garage niet
langer een waarde heeft toegekend.
16. Aangezien verweerder niet langer de mogelijkheid van nieuwbouw als uitgangspunt
neemt voor de waardering, gaat de rechtbank voorbij aan de in verband daarmee naar voren
gebrachte grieven van eiseres aangaande nieuwbouw (sloopkosten).
17. Met betrekking tot de ligging van de onroerende zaak in de nabijheid van een jachtwerf,
heeft verweerder, gelet op de daarbij toegepaste correctie op de waarde, voldoende rekening
gehouden bij de waardering van het object.
18.Verweerder heeft aangaande de grief van eiseres dat bij de waardering geen rekening is
gehouden met de burenruzies aangevoerd dat er geen sprake is van een situatie die het
woongenot wezenlijk beïnvloedt. Hetgeen eiseres hier tegenover heeft aangevoerd, leidt de
rechtbank niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft daarom terecht hiermee geen
rekening hoeven te houden bij de waardering van het object.
19. Op eiseres rust de bewijslast aannemelijk te maken dat sprake is van milieuvervuiling
van het object. Tegenover de weerspreking daarvan door verweerder met hetgeen
verweerder op dat punt heeft aangevoerd, is eiseres niet geslaagd dat bewijs te leveren.
20. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze hondenoverlast geen invloed op de
waarde heeft. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze hondenoverlast het woongenot
dermate negatief beïnvloedt dat dit de waarde van het object vermindert.
21. Met hetgeen eiseres met betrekking tot de ligging aan de openbare weg heeft
aangevoerd, is niet aannemelijk geworden dat van die ligging een waardedrukkend effect
uitgaat. Daarom faalt ook dit betoog van eiseres.
22. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te
hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op het
door hem overgelegde taxatierapport met dagtekening 4 juli 2011 en hetgeen hij overigens
heeft aangevoerd, hierin geslaagd.
23 . Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning
alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld en is het gelijk in
zoverre aan verweerder.
24. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.