ECLI:NL:GHDHA:2014:3402

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
BK-13-01800
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank inzake vervolgingskosten door de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De belanghebbende, wonende te [Z], had bezwaar gemaakt tegen de door de Ontvanger van de Belastingdienst opgelegde vervolgingskosten van € 80, die waren gerelateerd aan een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2012. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij tijdig bezwaar had gemaakt tegen de vervolgingskosten.

De belanghebbende stelde dat de Ontvanger niet tijdig had beslist op haar bezwaar en dat zij recht had op een dwangsom. De Ontvanger betwistte dit en stelde dat hij de bezwaarschriften niet had ontvangen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 augustus 2014 was de belanghebbende niet verschenen, terwijl de Ontvanger wel aanwezig was. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende de bewijslast had om aan te tonen dat zij de bezwaarschriften tijdig had verzonden, wat zij niet had kunnen doen.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het beroep voortijdig was ingediend, omdat de beslistermijn voor het doen van een uitspraak op bezwaar pas was aangevangen na de ontvangst van het bezwaarschrift door de Ontvanger. De uitspraak van het Hof houdt in dat zowel de belanghebbende als de Ontvanger binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie kan instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-13/01800

Uitspraak van 7 oktober 2014

in het geding tussen:

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst, kantoor [P], de Ontvanger,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 november 2013, nummer SGR 13/5131, betreffende de hierna vermelde beschikking.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Ontvanger heeft met betrekking tot de voor het jaar 2012 opgelegde voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (aanslagnummer [...]) aan belanghebbende bij beschikking vervolgingskosten (kosten betekening dwangbevel en aanmaningskosten) van € 80 in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking vervolgingskosten bezwaar gemaakt.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep bij de rechtbank ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar. Ter zake daarvan is € 44 griffierecht geheven.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake daarvan is € 118 griffierecht geheven.
2.2.
De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 augustus 2014, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Ontvanger wel, doch belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 9 juli 2014 aan het adres van haar gemachtigde mr. [A] op het adres [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens informatie op de website van PostNL is de vorenbedoelde brief op 10 juli 2014 door een medewerker van PostNL op het voormelde adres afgeleverd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3. Ter zake van de voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 is bij beschikking € 80 vervolgingskosten, bestaande uit € 15 aanmaningskosten en € 65 dwangbevelkosten, in rekening gebracht.

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of sprake is van niet tijdig beslissen op bezwaar, en zo ja, of belanghebbende ter zake daarvan recht heeft op vergoeding van een dwangsom.
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Ontvanger niet tijdig heeft beslist op het door haar bij brief van 22 februari 2013 gemaakte bezwaar tegen de haar in rekening gebrachte vervolgingskosten. Aangezien de Ontvanger ook na daartoe bij brief van 22 mei 2013 in gebreke te zijn gesteld geen beslissing heeft genomen, stelt belanghebbende dat hij een dwangsom verbeurt als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.3.
De Ontvanger heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd weersproken. Hij stelt zich op het standpunt dat hij de brieven van 22 februari 2013 en 22 mei 2013 niet van belanghebbende of haar gemachtigde heeft ontvangen, zodat het beroep niet-ontvankelijk is. Hij stelt deze eerst tezamen met het beroepschrift op 27 juni 2013 van de rechtbank te hebben ontvangen.
4.4.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof voor het overige naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de beschikking vervolgingskosten en tot vaststelling van een dwangsom.
5.2.
De Ontvanger heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, omtrent het geschil overwogen:
"3. [De Ontvanger] heeft aangevoerd dat hij het bij het beroepschrift van 21 juni 2013 gevoegde bezwaarschrift van 22 februari 2013 en de brief van [belanghebbende] van 22 mei 2013 betreffende een ingebrekestelling, als ook het bij het nadere stuk van [belanghebbende] van 16 juli 2013 gevoegde bezwaarschrift van 22 februari 2013, niet heeft ontvangen. [Belanghebbende], op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij voormelde stukken vóór 27 juni 2013, zijnde de datum waarop [de Ontvanger] het onderhavige beroepschrift heeft ontvangen, aan [de Ontvanger] heeft verzonden. De enkele stelling van [belanghebbende] dat, naar zij ter zitting heeft verklaard, het bezwaarschrift naar een antwoordnummer en de ingebrekestelling naar een postbusnummer heeft verzonden, is daarvoor onvoldoende. Voor zover in het onderhavige geval er vanuit moet worden gegaan dat het bij het beroepschrift van 21 juni 2013 gevoegde bezwaarschrift op de onderhavige beschikking betrekking heeft, wat daar overigens ook van zij, heeft [de Ontvanger] dit bezwaarschrift niet eerder dan op 27 juni 2013 ontvangen. De beslistermijn voor het doen van een uitspraak op bezwaar is dan ook in ieder geval niet eerder dan op 27 juni 2013 aangevangen. Nu het beroepschrift van 21 juni 2013 reeds op 25 juni 2013 door de rechtbank is ontvangen, derhalve twee dagen vóór aanvang van de beslistermijn, is het beroep, gelet op het bepaalde in artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dan ook voortijdig ingediend. Omstandigheden als bedoeld in artikel 6:10, eerste lid, van de Awb zijn gesteld noch gebleken. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Anders dan belanghebbende stelt heeft zij, bij gemotiveerde betwisting door de Ontvanger, de bewijslast van verzending van het bezwaarschrift en de ingebrekestelling naar (het juiste adres van) de Ontvanger. De Ontvanger heeft gesteld dat hij het bij het beroepschrift van 21 juni 2013 gevoegde bezwaarschrift van 22 februari 2013, het bij het nadere stuk van belanghebbende in de procedure in eerste aanleg van 16 juli 2013 gevoegde bezwaarschrift van 22 februari 2013, noch de brief van 22 mei 2013 betreffende een ingebrekestelling van belanghebbende of haar gemachtigde heeft ontvangen. De rechtbank heeft op goede gronden beslist dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze stukken voor 27 juni 2013, zijnde de datum waarop de Ontvanger het bezwaarschrift als bijlage bij het beroepschrift heeft ontvangen, aan de Ontvanger heeft verzonden.
7.2.
Voor zover al ervan moet worden uitgegaan dat het bij het beroepschrift van 21 juni 2013 gevoegde bezwaarschrift op de onderhavige beschikking betrekking heeft, heeft de rechtbank tevens op goede gronden beslist dat het beroep voortijdig is ingediend, zodat het niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.3.
Op grond van het hiervoor overwogene is het hoger beroep ongegrond. Beslist dient te worden als hierna vermeld.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier R.A. Brits. De beslissing is op 7 oktober 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.