ECLI:NL:GHDHA:2014:3280

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
14 oktober 2014
Zaaknummer
22-005200-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling op openbare weg met zware gevolgen voor slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd, was beschuldigd van zware mishandeling van een persoon genaamd [benadeelde partij] op 23 februari 2013 te Rotterdam. De verdachte heeft samen met een ander het slachtoffer op een openbare weg ernstig mishandeld door hem te schoppen, onder meer tegen zijn hoofd. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden voor het subsidiair ten laste gelegde. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het geweld. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Het hof legde een gevangenisstraf van tien maanden op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die in totaal € 574,63 bedraagt. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer, evenals de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005200-13
Parketnummer: 10-741062-13
Datum uitspraak: 28 mei 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 november 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1992,
[GBA-adres],
thans gedetineerd in PI Rijnmond, De Schie, te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 mei 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken. De verdachte is ter zake van het onder
1
subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van voorarrest. Ter zake van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is beslist tot gedeeltelijke toewijzing, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van feit 2.
Waar hierna wordt gesproken van “de zaak” of “het vonnis”, wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof is onderworpen - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2013 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aan een persoon genaamd [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel (een breuk van de ellepijp links en/of een breuk van een kaakkopje rechts en/of een ribkneuzing) heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal
- die [benadeelde partij] tegen zijn lichaam en/of hoofd te slaan en/of
- die [benadeelde partij] met (geschoeide) voet(en) tegen zijn hoofd en/of lichaam te trappen/schoppen;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 februari 2013 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal
- die [benadeelde partij] tegen zijn lichaam en/of hoofd heeft geslagen en/of
- die [benadeelde partij] met (geschoeide) voet(en) tegen zijn hoofd en/of lichaam heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 februari 2013 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, het Schouwburgplein en/of de Karel Doormanstraat en/of de Kruiskade, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal,
- slaan van die [benadeelde partij] tegen zijn lichaam en/of hoofd en/of
- met (geschoeide) voet(en) trappen/schoppen van die [benadeelde partij] tegen zijn hoofd en/of lichaam.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof is – met de advocaat-generaal en de verdediging - van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van geweldpleging jegens hem zoals aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd. Derhalve is het hof van oordeel dat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotie, - zakelijk weergegeven - het verweer gevoerd dat de verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs behoort te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd. Hiertoe heeft de raadsman betoogd dat niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is die op de camerabeelden te zien is en die als tweede het slachtoffer heeft geschopt en geslagen. Verbalisant [verbalisant] heeft weliswaar in het proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat zij de verdachte op de camerabeelden heeft herkend. Echter, de objectiviteit en bewijskracht die in zijn algemeenheid moet worden toegekend aan een ambtshalve waarneming van een verbalisant heeft niet te gelden voor een herkenning van een verdachte op camerabeelden, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Aan de hand van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat op 23 februari 2013 door in ieder geval drie verschillende personen achtereenvolgend geweld tegen het slachtoffer is uitgeoefend.
De geweldpleging tegen het slachtoffer is vastgelegd met behulp van een camera geplaatst op de kruising Schouwburgplein-Karel Doormanstraat-Korte Lijnbaan, en camera C 232 geplaatst op de kruising Karel Doormanstraat–Kruiskade (proces-verbaal met nr. PL17P0 2013059248-11). Bij het uitkijken van die camerabeelden is naar voren gekomen dat dader 1 als eerste bij het slachtoffer ter plaatse is gekomen en dat vervolgens dader 2 uit een auto is gestapt die ter hoogte van dader 1 en het slachtoffer tot stilstand is gekomen. Dader 1 is op de kruising Schouwburgplein-Karel Doormanstraat-Korte Lijnbaan begonnen met het slaan van het slachtoffer. Het slachtoffer is weggerend en dader 1 is achter het slachtoffer aangerend. Aanvankelijk heeft dader 2 geprobeerd om dader 1 tegen te houden, maar uiteindelijk is dader 2 ook achter het slachtoffer aangerend. Op de kruising Karel Doormanstraat-Kruiskade heeft dader 1 het slachtoffer, dat inmiddels op de grond lag, enkele keren geschopt. Dader 2 heeft, eenmaal bij het slachtoffer aangekomen, het slachtoffer ook diverse malen geschopt. Dader 1 was op dat moment al weggerend. Vervolgens is dader 3 in beeld gekomen. Dader 3 is komen aanlopen en heeft het slachtoffer geschopt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen met nr. PL17D0 2013059248-3 hebben surveillerende verbalisanten op 23 februari 2013 via de portofoon van de wachtcommandant en de meldkamer gehoord dat er op de Kruiskade ter hoogte van de Karel Doormanstraat te Rotterdam iemand werd mishandeld. Hierop zijn de verbalisanten ter plaatse gegaan. Middels de portofoon hebben de verbalisanten van de centralist van de meldkamer gehoord dat een jongen voorzien van een bodywarmer en een shirt met aan de zijkant op zijn mouw een wit embleem aangehouden kon worden ter zake van mishandeling juncto openlijke geweldpleging. Middels camerabeelden was gezien dat hij het slachtoffer een trap had gegeven. De verbalisanten zagen dat de jongen welke bij de collega’s van de Regionale Interventie Eenheid stond voldeed aan het bovengenoemde signalement. Dit werd eveneens bevestigd door de centralist van de meldkamer. Deze jongen bleek de verdachte te zijn. Op aanwijzen van de centralist van de meldkamer is de verdachte aangehouden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op 23 februari 2013 bij de plaats delict was. Tegenover de politie heeft de verdachte op 23 februari 2013 verklaard dat hij ten tijde van zijn aanhouding een donkerblauwe trui met daarover een bodywarmer droeg.
In het proces-verbaal van bevindingen PL17D0 2013059248-21 heeft verbalisant [verbalisant] gerelateerd de persoon die als dader 2 het slachtoffer op het tijdstip 05:42:00 heeft getrapt op basis van de camerabeelden te herkennen als de verdachte. De verbalisant heeft zijn herkenning van de verdachte gebaseerd op het terugkijken van de camerabeelden, waarop hij de verdachte duidelijk herkenbaar in beeld ziet komen op de tijdstippen 05:42:10 t/m 05:42:15. Voorts heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep vastgesteld dat op de bij die gelegenheid afgespeelde camerabeelden op de zijkant van de mouw van de persoon die als dader 2 geweld jegens het slachtoffer heeft uitgeoefend een wit embleem zichtbaar was.
Gelet op het vorenstaande acht het hof bewezen dat het de verdachte is geweest die ter hoogte van het slachtoffer uit de auto is gestapt, evenals dader 1 achter het slachtoffer is aangerend en, nadat dader 1 het slachtoffer had mishandeld, geweld heeft uitgeoefend tegen het slachtoffer door hem, onder meer tegen zijn hoofd, te schoppen. Deze samenloop van feiten en omstandigheden brengt het hof tot het oordeel dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met dader 1, het slachtoffer heeft gepoogd zwaar te mishandelen. Mitsdien is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks23 februari 2013 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
meermalen, althans eenmaal
- die [benadeelde partij] tegen zijn lichaam en/of hoofd heeft geslagen en
/of
- die [benadeelde partij] met
(geschoeide
)voet
(en)tegen zijn hoofd en
/oflichaam heeft getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Medeplegen van poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met een ander het slachtoffer ernstig mishandeld door hem te schoppen, onder meer tegen zijn hoofd.
Het slachtoffer en daarmee de verdachte en zijn mededader kan c.q. kunnen van geluk spreken dat de aan het slachtoffer toegebrachte verwondingen uiteindelijk blijken mee te vallen. De gevolgen hadden echter aanzienlijk ernstiger kunnen uitvallen. Door deze vorm van zinloos geweld hebben de verdachte en zijn mededader een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke misdrijven veroorzaken bovendien gevoelens van angst en onveiligheid bij personen die er getuige van zijn of er kennis van nemen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 april 2014, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende en mede gelet op de speciale en generale preventie - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.248,44.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 574,64.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist, met dien verstande dat de verdediging vrijspraak heeft bepleit.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij voorts aangetoond dat de gestelde materiële schade, voor zover in hoger beroep aan de orde, is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot het gevorderde bedrag.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 574,64 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 574,63 (vijfhonderdvierenzeventig euro en drieënzestig cent) bestaande uit € 99,63 (negenennegentig euro en drieënzestig cent) materiële schade en € 475,00 (vierhonderdvijfenzeventig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van
€ 574,63 (vijfhonderdvierenzeventig euro en drieënzestig cent) bestaande uit € 99,63 (negenennegentig euro en drieënzestig cent) materiële schade en € 475,00 (vierhonderdvijfenzeventig euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr. A. Baardman, mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 mei 2014.