1subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van voorarrest. Ter zake van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is beslist tot gedeeltelijke toewijzing, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van feit 2.
Waar hierna wordt gesproken van “de zaak” of “het vonnis”, wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof is onderworpen - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2013 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aan een persoon genaamd [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel (een breuk van de ellepijp links en/of een breuk van een kaakkopje rechts en/of een ribkneuzing) heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal
- die [benadeelde partij] tegen zijn lichaam en/of hoofd te slaan en/of
- die [benadeelde partij] met (geschoeide) voet(en) tegen zijn hoofd en/of lichaam te trappen/schoppen;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 februari 2013 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal
- die [benadeelde partij] tegen zijn lichaam en/of hoofd heeft geslagen en/of
- die [benadeelde partij] met (geschoeide) voet(en) tegen zijn hoofd en/of lichaam heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 februari 2013 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, het Schouwburgplein en/of de Karel Doormanstraat en/of de Kruiskade, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal,
- slaan van die [benadeelde partij] tegen zijn lichaam en/of hoofd en/of
- met (geschoeide) voet(en) trappen/schoppen van die [benadeelde partij] tegen zijn hoofd en/of lichaam.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof is – met de advocaat-generaal en de verdediging - van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van geweldpleging jegens hem zoals aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd. Derhalve is het hof van oordeel dat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotie, - zakelijk weergegeven - het verweer gevoerd dat de verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs behoort te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd. Hiertoe heeft de raadsman betoogd dat niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is die op de camerabeelden te zien is en die als tweede het slachtoffer heeft geschopt en geslagen. Verbalisant [verbalisant] heeft weliswaar in het proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat zij de verdachte op de camerabeelden heeft herkend. Echter, de objectiviteit en bewijskracht die in zijn algemeenheid moet worden toegekend aan een ambtshalve waarneming van een verbalisant heeft niet te gelden voor een herkenning van een verdachte op camerabeelden, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Aan de hand van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat op 23 februari 2013 door in ieder geval drie verschillende personen achtereenvolgend geweld tegen het slachtoffer is uitgeoefend.
De geweldpleging tegen het slachtoffer is vastgelegd met behulp van een camera geplaatst op de kruising Schouwburgplein-Karel Doormanstraat-Korte Lijnbaan, en camera C 232 geplaatst op de kruising Karel Doormanstraat–Kruiskade (proces-verbaal met nr. PL17P0 2013059248-11). Bij het uitkijken van die camerabeelden is naar voren gekomen dat dader 1 als eerste bij het slachtoffer ter plaatse is gekomen en dat vervolgens dader 2 uit een auto is gestapt die ter hoogte van dader 1 en het slachtoffer tot stilstand is gekomen. Dader 1 is op de kruising Schouwburgplein-Karel Doormanstraat-Korte Lijnbaan begonnen met het slaan van het slachtoffer. Het slachtoffer is weggerend en dader 1 is achter het slachtoffer aangerend. Aanvankelijk heeft dader 2 geprobeerd om dader 1 tegen te houden, maar uiteindelijk is dader 2 ook achter het slachtoffer aangerend. Op de kruising Karel Doormanstraat-Kruiskade heeft dader 1 het slachtoffer, dat inmiddels op de grond lag, enkele keren geschopt. Dader 2 heeft, eenmaal bij het slachtoffer aangekomen, het slachtoffer ook diverse malen geschopt. Dader 1 was op dat moment al weggerend. Vervolgens is dader 3 in beeld gekomen. Dader 3 is komen aanlopen en heeft het slachtoffer geschopt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen met nr. PL17D0 2013059248-3 hebben surveillerende verbalisanten op 23 februari 2013 via de portofoon van de wachtcommandant en de meldkamer gehoord dat er op de Kruiskade ter hoogte van de Karel Doormanstraat te Rotterdam iemand werd mishandeld. Hierop zijn de verbalisanten ter plaatse gegaan. Middels de portofoon hebben de verbalisanten van de centralist van de meldkamer gehoord dat een jongen voorzien van een bodywarmer en een shirt met aan de zijkant op zijn mouw een wit embleem aangehouden kon worden ter zake van mishandeling juncto openlijke geweldpleging. Middels camerabeelden was gezien dat hij het slachtoffer een trap had gegeven. De verbalisanten zagen dat de jongen welke bij de collega’s van de Regionale Interventie Eenheid stond voldeed aan het bovengenoemde signalement. Dit werd eveneens bevestigd door de centralist van de meldkamer. Deze jongen bleek de verdachte te zijn. Op aanwijzen van de centralist van de meldkamer is de verdachte aangehouden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op 23 februari 2013 bij de plaats delict was. Tegenover de politie heeft de verdachte op 23 februari 2013 verklaard dat hij ten tijde van zijn aanhouding een donkerblauwe trui met daarover een bodywarmer droeg.
In het proces-verbaal van bevindingen PL17D0 2013059248-21 heeft verbalisant [verbalisant] gerelateerd de persoon die als dader 2 het slachtoffer op het tijdstip 05:42:00 heeft getrapt op basis van de camerabeelden te herkennen als de verdachte. De verbalisant heeft zijn herkenning van de verdachte gebaseerd op het terugkijken van de camerabeelden, waarop hij de verdachte duidelijk herkenbaar in beeld ziet komen op de tijdstippen 05:42:10 t/m 05:42:15. Voorts heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep vastgesteld dat op de bij die gelegenheid afgespeelde camerabeelden op de zijkant van de mouw van de persoon die als dader 2 geweld jegens het slachtoffer heeft uitgeoefend een wit embleem zichtbaar was.
Gelet op het vorenstaande acht het hof bewezen dat het de verdachte is geweest die ter hoogte van het slachtoffer uit de auto is gestapt, evenals dader 1 achter het slachtoffer is aangerend en, nadat dader 1 het slachtoffer had mishandeld, geweld heeft uitgeoefend tegen het slachtoffer door hem, onder meer tegen zijn hoofd, te schoppen. Deze samenloop van feiten en omstandigheden brengt het hof tot het oordeel dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met dader 1, het slachtoffer heeft gepoogd zwaar te mishandelen. Mitsdien is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks23 februari 2013 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
meermalen, althans eenmaal
- die [benadeelde partij] tegen zijn lichaam en/of hoofd heeft geslagen en
/of
- die [benadeelde partij] met
(geschoeide
)voet
(en)tegen zijn hoofd en
/oflichaam heeft getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op: