In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1959, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn ex-vrouw, de moeder van hun gezamenlijke zoon. De mishandeling vond plaats op 2 december 2010 in Rotterdam, waarbij de verdachte de aangeefster bij de keel heeft vastgepakt en geknepen, wat leidde tot letsel en pijn. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en haar moeder als geloofwaardig beoordeeld, ondanks het verweer van de verdediging dat deze onbetrouwbaar zouden zijn.
Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met als alternatief 20 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De strafmotivering is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft in aanmerking genomen dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, maar ook dat hij momenteel geen ruzie meer heeft met het slachtoffer en een goede omgang heeft met zijn zoon. De verdachte is strafbaar verklaard en het hof heeft de taakstraf voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van één jaar.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de beoordeling van mishandeling in een relationele context betreft, evenals de overwegingen die een rechter maakt bij het opleggen van straffen in dergelijke gevallen.