In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de correctie van het belastbaar inkomen van belanghebbende voor het jaar 2000, waarbij de Inspecteur een inkomen uit dienstbetrekking van ƒ 86.466 heeft gecorrigeerd. Belanghebbende betwist deze correctie en stelt dat zij recht heeft op aftrekken van reiskosten tot een bedrag van ƒ 1.270, evenals op aftrekposten inzake de eigen woning, rente van schulden en buitengewone lasten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de correctie van het inkomen terecht is, en dat de aftrekposten niet in aanmerking kunnen worden genomen omdat het persoonlijke inkomen van de echtgenoot van belanghebbende hoger is dan dat van haarzelf. Het Hof bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist. Tevens wordt er een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure behandeld. Het Hof stelt de Inspecteur en de Staat der Nederlanden in de gelegenheid om zich uit te laten over dit verzoek. De uitspraak is op 1 oktober 2014 gedaan en is openbaar uitgesproken.