ECLI:NL:GHDHA:2014:3220

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
10 oktober 2014
Zaaknummer
BK-09_00058
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en correctie van belastbaar inkomen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de correctie van het belastbaar inkomen van belanghebbende voor het jaar 2000, waarbij de Inspecteur een inkomen uit dienstbetrekking van ƒ 86.466 heeft gecorrigeerd. Belanghebbende betwist deze correctie en stelt dat zij recht heeft op aftrekken van reiskosten tot een bedrag van ƒ 1.270, evenals op aftrekposten inzake de eigen woning, rente van schulden en buitengewone lasten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de correctie van het inkomen terecht is, en dat de aftrekposten niet in aanmerking kunnen worden genomen omdat het persoonlijke inkomen van de echtgenoot van belanghebbende hoger is dan dat van haarzelf. Het Hof bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist. Tevens wordt er een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure behandeld. Het Hof stelt de Inspecteur en de Staat der Nederlanden in de gelegenheid om zich uit te laten over dit verzoek. De uitspraak is op 1 oktober 2014 gedaan en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-09/00058

Uitspraak van 1 oktober 2014

in het geding tussen

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en
de Directeur van de Belastingdienst Haaglanden, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 januari 2009, nummer AWB 05/5374 IB/PVV betreffende na te noemen aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is, met dagtekening 16 november 2004, voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 77.357.
1.2. Tegen de aanslag is een bezwaarschrift, gedagtekend 15 december 2004, ingediend.
1.3. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 107. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaken BK-09/00047 t/m BK09/00060, BK-09/00559, BK-09/000560 en BK-10/0106 en BK-10/00302 van belanghebbende en haar echtgenoot [Y] (hierna te samen aangeduid als: belanghebbenden) die was gepland op 9 november 2010 heeft op verzoek van de toenmalige gemachtigde mr. [A] wegens gezondheidsredenen van de heer [Y] geen doorgang gevonden.
2.3. Op 2 mei 2011 heeft mevrouw [B] namens belanghebbenden verzocht om toezending van de stukken in de zaken BK-09/00047 t/m BK-09/00060, BK-09/00559, BK-09/000560 en BK-10/0106 en BK-10/00302 en heeft zij bericht dat de heer [C] van [D-accountants], de nieuwe gemachtigde/adviseur is.
2.4. Een in overleg met de heer [C] vastgestelde zitting op 28 september 2011 heeft op zijn verzoek geen doorgang gevonden.
2.5. Op 13 september 2011 heeft het Hof aan de gemachtigde van belanghebbende de heer [C] van [D-accountants] bericht dat de mondelinge behandeling van de zaken zal plaatsvinden op 14 december 2011 en dat bij het vaststellen van deze datum uitdrukkelijk rekening is gehouden met de gezondheidstoestand en revalidatie van de heer [Y].
2.6. Op 24 oktober 2011 is aan de gemachtigde van belanghebbenden de heer [C] van [D-accountants] de uitnodiging voor de mondelinge behandeling op 14 december 2011 verzonden.
2.7. Bij faxbericht van 24 november 2011 heeft mr. [E] zich als gemachtigde van belanghebbende gesteld en om uitstel van de mondelinge behandeling die was vastgesteld op 14 december 2011 verzocht. In het bericht is vermeld dat verschillende gemachtigden reeds hebben verzocht om een afschrift van het procesdossier en dat hij verzoekt om inzage in de dossiers. Bij brief van 30 november 2011 heeft het Hof hem geantwoord dat de mondelinge behandeling van 14 december 2011 geen doorgang zal vinden, dat hem een afschrift van de gedingstukken zo spoedig mogelijk zal worden toegezonden en dat voor inzage een afspraak kan worden gemaakt met een medewerker van de administratie waarbij het Hof tevens het verzoek heeft gedaan de verhinderdata op te geven voor de maanden februari tot en met mei 2012. Bij brief van 9 december 2011 zijn mr. [E] de gedingstukken in de zaken BK-09/00047 t/m BK-09/00060, BK-09/00559, BK-10/00106 en BK-10/00302 toegezonden.
Een afspraak voor inzage is van zijn zijde of door belanghebbenden niet gemaakt.
Bij brief van 30 november 2011 is de Inspecteur van het verleende uitstel in kennis gesteld onder bijvoeging van een afschrift van het faxbericht van mr. [E].
2.8. Bij faxbericht van 14 december 2011 heeft mr. [E] het Hof bericht dat een zitting eind mei 2012 belanghebbende beter uitkomt teneinde de achterstand in de administratie weg te kunnen laten werken en omdat de heer [Y] een operatie in maart zal ondergaan.
2.9. Bij brief van 14 december 2011 heeft de Inspecteur verhinderdata opgegeven voor de zitting en een verzoek tot voeging van de procedures BK-11/00386 en BK-11/00387 gedaan betreffende de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2004.
2.10. Bij brief van 16 december 2011 heeft mr. [E] verhinderdata opgegeven voor de zitting.
2.11. Bij brief van 23 december 2011 is mr. [E] ervan op de hoogte gesteld dat de mondelinge behandeling van de zaken met BK-11/00386 en BK-11/00387 samen met de zaken BK-09/00047 tot en met BK-09/00060, BK-09/00449 en BK-09/00560, BK-10/00106 en BK-10/00302 is gepland op 9 mei 2012.
2.12. In de zaken BK-11/00386 en 11/00387 is hoger beroep ingediend door [D-accountants]. De aanvulling van het hoger beroep is op 20 september 2011 in BK-11/00386 en op 19 september 2011 in de zaak BK-11/00387 bij het Hof binnengekomen. Het verweerschrift van de Inspecteur van 1 december 2011 in BK-11/00386 en van 29 november 2011 in BK- 11/00387 is in afschrift verzonden aan mr. [E] op 27 december 2011, waarna deze bij brief van 13 februari 2012 uitstel voor conclusie van repliek in beide zaken heeft verzocht.
2.13. De uitnodiging voor de mondelinge behandeling van de zaken BK-09/00047 tot en met BK-09/00060, BK-09/00449 en BK-09/00560, BK-10/00106 en BK-10/00302 en de zaken BK-11/00386 en BK-11/00387 is aan partijen verzonden op 18 januari 2013.
2.14. Op 19 januari 2012 heeft mr. [E] een faxbericht en op 23 januari 2012 een brief aan het Hof gezonden waarin deze een verzoek tot ontvoeging doet voor de zaken BK-11/00386 en BK-11/00387.
2.15. Bij brief van 20 januari 2012 is mr. [E] in de gelegenheid gesteld in de zaken BK-11/00386 en BK-11/00387 een conclusie van repliek in te dienen.
2.16. Bij brief van 23 januari 2012 heeft het Hof het verzoek van mr. [E] tot ontvoeging afgewezen, waarbij is gelet op de omstandigheid dat de procedure een tussenliggend jaar betreft.
2.17. Bij brief van 13 februari 2012, ingekomen op 14 februari 2012 heeft mr. [E] verzocht om een uitstel voor het indienen van de conclusie van repliek in de zaken BK-11/00386 en BK-11/00387 Dit uitstel is verleend tot 16 maart 2012. De conclusie van repliek in beide zaken is op 16 maart 2012 in opdracht van mr. [E] ingediend door [D-accountants]. Een afschrift van de brief van de Inspecteur dat hij afziet van het nemen van conclusie van dupliek in beide zaken is op 23 april 2012 aan mr. [E] verzonden.
2.18. Op 24 april 2012 heeft mr. [E] het Hof verzocht om uitstel van de zitting van 9 mei 2012. In het verzoek is vermeld dat de heer [F] als nieuwe accountant is aangesteld en dat hij beschikbare informatie tot jaarrekeningen zal omzetten maar niet op tijd klaar zal zijn. Een dergelijk verzoek heeft [F] van [G] ook rechtstreeks aan het Hof gedaan. Het verzoek is door het Hof afgewezen met bericht aan mr. [E] op 25 april 2012 en aan [F], met kopie aan de Inspecteur van de brieven van [E] en [F].
2.19. Op 25 april 2012 hebben belanghebbenden per faxbericht, gedateerd 23 april 2012, een verzoek om uitstel van de zitting van 9 mei 2012 gedaan. Het Hof heeft op 27 april 2012 dit verzoek afgewezen en aan mr. [E] gezonden alsmede een kopie aan belanghebbenden en een kopie aan de Inspecteur.
2.20. Op 7 mei 2012 heeft mr. [E] bij faxbericht meegedeeld niet meer op te treden namens belanghebbenden. Bij faxbericht van 7 mei 2012 heeft het Hof een afschrift hiervan aan belanghebbenden gefaxt en meegedeeld dat voor zover in dit bericht een verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling van 9 mei 2012 is besloten dit verzoek wordt afgewezen. Per faxbericht is hiervan een kopie aan de Inspecteur verzonden op 7 mei 2012.
Op 7 mei 2012 hebben belanghebbenden per faxbericht verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling van 9 mei 2012 omdat mr. [E] zich heeft teruggetrokken als gemachtigde. Bij brief van 8 mei 2012 en faxbericht heeft het Hof het uitstelverzoek afgewezen. Een kopie van faxbericht en de reactie van het Hof daarop is verzonden aan de Inspecteur op 8 mei 2012 per brief en per fax.
2.21. Op 9 mei 2012 heeft de eerste mondelinge behandeling van de zaken plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
2.22. Na deze mondelinge behandeling heeft tussen het Hof en partijen de volgende briefwisseling plaatsgevonden.
2.23. Op 14 mei 2012 heeft het Hof een brief aan belanghebbenden gezonden en een kopie daarvan aan de Inspecteur, waarin het Hof ter bevestiging van hetgeen op de zitting van 9 mei 2012 is afgesproken over het horen van getuigen met betrekking tot het aanbod genoemd onder A op bladzijde 7 en onder B op bladzijde 8/9 van de pleitnota. Het Hof verzoekt belanghebbenden een lijst te zenden met namen van de definitieve getuigen en verhinderdata van belanghebbenden en getuigen voor de eerste twee weken van juli 2012. In de brief van het Hof wordt belanghebbenden meegedeeld dat zij zelf voor uitnodiging of oproeping van de getuigen dienen te zorgen.
2.24. Op 24 mei 2012 is een brief van belanghebbenden ingekomen, eerder per fax ontvangen op 23 mei 2012, gedagtekend 21 mei 2012 met in bijlage de opgaaf van de door hen gewenste getuigen, verhinderdata en een reactie op de zitting van 9 mei 2012. Op 7 juni 2012 heeft het Hof hiervan een afschrift gezonden aan de Inspecteur.
2.25. Op 5 juni 2012 is bericht van belanghebbenden ontvangen dat mr. [H] namens hen optreedt in de procedure in hoger beroep en dat de dossiers bij mr. [E] zijn opgevraagd alsmede het verzoek daarmee rekening te houden bij het bepalen van de datum voor de nadere mondelinge behandeling tevens getuigenverhoor.
2.26. Op 7 juni 2012 heeft het Hof belanghebbenden en de Inspecteur uitgenodigd voor de nadere mondelinge behandeling van 13 juli 2012 en heeft daarbij opgave gedaan welke getuigen zullen worden gehoord die daartoe door belanghebbenden zelf moeten worden opgeroepen ([getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6], [getuige 7] en [getuige 8]). Tevens is opgave gedaan van de getuigen die zullen worden gehoord op een nader te bepalen zitting in september 2012 ([getuige 9], [getuige 10] en [getuige 11]) en is verzocht om opgave van de verhinderdata in de maand september 2012.
2.27. Het Hof heeft op 18 juni 2012, bij gebreke van een eerder bericht van de zijde van mr. [H] zelf inzake de gestelde vertegenwoordiging, aan mr. [H] verzocht te laten weten of zij belanghebbenden vertegenwoordigt en voor het geval dat zo is, is een kopie bijgevoegd van de uitnodiging voor de mondelinge behandeling tevens getuigenverhoor van 13 juli 2012.
2.28. Mr. [H] (hierna: de gemachtigde) heeft bij faxbericht van 19 juni 2012 meegedeeld dat het bericht van belanghebbenden van 4 juni 2012 juist is en dat zij in de procedure namens hen optreedt en dat de correspondentie aan haar kan worden gezonden.
2.29. Op 26 juni 2012 heeft het Hof in antwoord op de brief van de gemachtigde betreffende de te horen getuigen op de nadere mondelinge behandeling van 13 juli 2013 geantwoord met afschrift aan de Inspecteur.
2.30. Op 12 juli 2012 is een faxbericht van mr. [H] binnengekomen waarin de namen van de getuigen die ter zitting van 13 juli 2012 zullen verschijnen worden meegedeeld.
Op 12 juli 2012 is een faxbericht van belanghebbende [Y] van 12 juli 2012, ingekomen met de verhinderdata van de getuigen die op de zitting van 13 juli 2012 niet kunnen worden gehoord. Hiervan is op 16 juli 2012 een afschrift gezonden aan de Inspecteur.
2.31. Op 13 juli 2012 heeft een nadere mondelinge behandeling van de zaken plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn als getuigen gehoord; [getuige 6], [getuige 3], [getuige 7], [getuige 1] en [getuige 2]. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
2.32. Bij brief van 23 juli 2012 heeft het Hof aan mr. [H], de gemachtigde van belanghebbenden een uitnodiging voor een nadere mondelinge behandeling van 28 september 2012 gezonden waarbij is meegedeeld dat het Hof op die datum de getuigen [getuige 4], [getuige 9], [getuige 11], [getuige 10] en [getuige 5] zal horen na uitnodiging door belanghebbenden. Bij brief van 23 juli 2012 is zo’n uitnodiging ook naar de Inspecteur gezonden.
2.33. Bij brief van 27 juli 2012 heeft de gemachtigde van belanghebbenden een overzicht van specificaties van door de FIOD overgedragen stukken ingezonden en een verklaring van [getuige 8] met kopie identiteitsbewijs. Op 3 augustus is hiervan een afschrift aan de Inspecteur gezonden.
2.34. Op 3 augustus 2012 heeft het Hof een afschrift van de processen-verbaal van de zittingen van 9 mei 2012 en 13 juli 2012 gezonden aan partijen.
2.35. Op 31 augustus 2012 heeft het Hof een brief van de Inspecteur ontvangen met in een bijlage een faillissementsverslag van de curator betreffende [I] BV. Hiervan is op 4 september 2012 een afschrift verzonden aan de gemachtigde van belanghebbenden.
2.36. Op 5 september 2012 heeft het Hof een brief van de gemachtigde van belanghebbenden ontvangen met in een bijlage de onderzoeksrapportage [J] van deskundige [getuige 3] ([K]). Hiervan is op 5 september 2012 een afschrift gezonden aan de Inspecteur.
2.37. Op 17 september 2012 heeft het Hof van de gemachtigde van belanghebbenden een brief toezending stukken ontvangen en een brief met een nadere reactie met 7 bijlagen, waaronder een bezwaarschrift omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 en een jaarrekening 1999.
Op 17 september 2012 een brief van de kant van belanghebbenden, met een bijlage 8 en een bijlage 9 betreffende een faxbericht aan de heer [getuige 11] van de heer en mevrouw [Y] en een brief van de heer [L] namens [I] B.V. aan de heer en mevrouw [Y]. Van al de stukken van 17 september 2012 is een afschrift gezonden aan de Inspecteur op 18 september 2012.
2.38. Op 21 september 2012 heeft het Hof een reactie van de kant van de Inspecteur ontvangen op het rapport van [K]. Per faxbericht en per brief is hiervan door het Hof een kopie verzonden aan de gemachtigden van belanghebbenden op 25 september 2012.
2.39. Op 28 september 2012 heeft een nadere mondelinge behandeling van de zaken plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling is mevrouw [getuige 9] als getuige verschenen en gehoord. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
2.40. Na deze mondelinge behandeling heeft tussen het Hof en partijen de volgende briefwisseling plaatsgevonden.
2.41. Op 3 oktober 2012, ontvangen op 4 oktober 2012, is een brief binnengekomen van de gemachtigde met betrekking tot bij haar ontbrekende kopieën van procesdossiers BK-10/00106, BK-11/00386 en BK-11/00387.
2.42. Bij e-mailberichten van 3 oktober 2012 en 8 oktober 2012 is daarop door het Hof gereageerd met toezending van de dossiers in pdf-formaat kenmerknummers BK-10/00106, BK-11/00386 en BK-11/00387.
2.43. Op 9 oktober 2012 heeft het Hof een afschrift van het proces-verbaal van de zitting van 28 september 2012 gezonden aan partijen.
2.44. Vervolgens heeft de gemachtigde bij brief van 9 oktober 2012 een uitstelverzoek en ontvoegingsverzoek van de zitting van 21 november 2012 bij het Hof ingediend.
Bij brief van 12 oktober 2012 van het Hof is het uitstelverzoek van de zitting van 21 november 2012 en het verzoek tot ontvoeging van de dossiers BK-10/00106, BK-11/00386 en BK-11/00387 afgewezen.
2.45. Bij brief van 19 oktober 2012 van het Hof is aan de gemachtigde, op het schriftelijk verzoek van haar van 16 oktober 2012, een afschrift van het verweerschrift van de Inspecteur bij de rechtbank gezonden in de zaak BK-09/00559 van 19 oktober 2009.
2.46. Op 9 november 2012 zijn twee brieven van de Inspecteur ontvangen van 9 november 2012 met bijlagen waarvan op 12 november 2012 een afschrift is verzonden aan de gemachtigde van belanghebbende. Op 9 november zijn een brief en twee faxen van de gemachtigde ontvangen met bijlagen nrs. 10 tot en met 27 waarvan op 12 november 2012 een afschrift is verzonden aan de Inspecteur.
Op 9 november 2012 is een brief ontvangen waarbij de gemachtigde in de zaak BK-09/00060 aan de orde stelt dat het beroep tijdig is omdat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd, waarvan op 12 november 2012 een afschrift is verzonden aan de Inspecteur.
Op 14 november 2012 is een faxbericht van de gemachtigde ontvangen waarbij de tijdigheid van de aanslag inkomstenbelasting 2000 van mevrouw [Y] en drie faxberichten van 16 november 2012 waarbij de tijdigheid van de aanslag en navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2001 en de aanslag inkomstenbelasting 2002 van de heer [Y] aan de orde wordt gesteld. Hiervan is op 16 november 2012 een afschrift verzonden aan de Inspecteur.
2.47. Op 21 november 2012 heeft een nadere mondelinge behandeling van de zaken plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
2.48. Na deze mondelinge behandeling heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Op 27 november 2012 heeft het Hof aan de gemachtigde van belanghebbenden, overeenkomstig een door de Inspecteur aan het Hof doorgezonden verzoek, een kopie gezonden van de door de Inspecteur op de zitting van 21 november 2012 overgelegde brief met bijlagen van accountantskantoor [getuige 11] aan [M] van 18 maart 2002.
Op 5 december 2012 is een faxbericht van de gemachtigde van belanghebbenden ingekomen, de schriftelijke versie daarvan op 6 december 2012. De Inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 11 december 2012. De reactie is op 17 december 2012 toegezonden aan de gemachtigde van belanghebbenden. Bij brief van 23 januari 2013 heeft het Hof de gemachtigde verzocht mee te delen of prijs wordt gesteld op een nadere mondelinge behandeling. Hierop heeft de gemachtigde bevestigend geantwoord bij brief van 25 januari 2013, binnengekomen bij het Hof op 28 januari 2013. Een kopie van deze brief is op 28 januari 2013 aan de Inspecteur gezonden. Op 4 maart 2013 heeft het Hof van de gemachtigde van belanghebbenden een nader stuk met dagtekening 1 maart 2013 inclusief zes bijlagen ontvangen waarvan op 4 maart 2013 een afschrift per fax en per post aan de Inspecteur is gezonden.
2.49. Op 12 maart 2013 heeft een afsluitende mondelinge behandeling van de zaken plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de navolgende door de rechtbank onder 2.1 tot en met 2.8.2 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als “eiseres” en de Inspecteur als “verweerder” heeft aangeduid.
”2.1. Eiseres is geboren op [dag en maand] 1964. Zij is gehuwd op huwelijkse voorwaarden. In het onderhavige jaar is eiseres in loondienst werkzaam geweest bij [N] te [Q]. In 2000 heeft eiseres van [N] een loon genoten van ƒ 86.466.
2.2. Eiseres heeft voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 36.861 negatief.
2.3. Bij de regeling van de aanslag 2000 heeft verweerder de volgende correcties toegepast:
Aangegeven belastbaar inkomen ƒ -/- 36.861
Bij: meer loon uit dienstbetrekking (ingehouden loonheffing ƒ 30.447) ƒ 86.466
Bij: geen zelfstandigenaftrek ƒ 27.752
Vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 77.357
2.4. Eiseres heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(. . .) De reden daartoe is gelegen in het feit dat ik bij de aangifte wel degelijk alle inkomsten heb vermeld, alsmede alle aftrekposten in mindering heb gebracht, een eenvoudige rekensom leert mij dat ik door de aftrekposten en de inkomsten te vergelijken, geen inkomen heb genoten, om niet te zeggen een negatief inkomen heb genoten. (. . .) Er wordt nu wederom eenvoudig gesteld dat ik een inkomen heb genoten van fl. 114.218, terwijl ik alleen aan hypotheek rente een aftrekpost heb van ruim fl. 118.000,- en dat is alleen van de tweede ‘verhuis-criterium’ woning, de aftrek van de eerste ‘achterlaat’ woning bedraagt ook nog eens ruim fl. 20.000,=. (. . .)”
2.5. In de uitspraak op bezwaar, met dagtekening 5 juli 2005, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. De uitspraak luidt, voor zover van belang:
“(. . .) Ik ben van mening dat de aanslag juist is. De reden(en) daarvoor gaf ik u in mijn brief van 4 maart 2005. Hierin heb ik onder meer aangegeven dat de feiten zoals u deze presenteert niet overeen komen met de gegevens waarover ik beschik. De reden hiervoor is mij niet duidelijk. Bij het schrijven van de brief van 4 maart 2005 ben ik er van uitgegaan dat er bij de verwerking van uw gegevens mogelijk iets fout zou kunnen zijn gegaan. Vervolgens heb ik u verzocht om de gegevens zoals u deze heeft aangeleverd nogmaals toe te zenden. Dit is meer dan 3 maanden na verzending van mijn brief nog steeds niet gebeurd. (. . .)”
2.6. Tot de gedingstukken behoort een op de vorenvermelde zitting van 20 oktober 2006 als bijlage bij de pleitnota overgelegd aangiftebiljet, waarin een belastbaar inkomen van negatief ƒ 58.048 is aangegeven. Het biljet is ondertekend noch gedagtekend. In de aangifte vermeldt eiseres als loon bij [N] een bedrag van ƒ 86.466. Bij vraag 14g (Aftrekposten eigen woning(en)) heeft eiseres een bedrag van ƒ 108.063 in mindering gebracht op haar belastbare inkomen, waaronder een bedrag van ƒ 98.775 terzake van hypotheekrente en kosten van hypothecaire geldleningen die zijn gebruikt voor aankoop, verbetering en/of onderhoud van de eigen woning(en). Voorts heeft eiseres bedragen van ƒ 10.582 terzake van rente van schulden en kosten van geldleningen en van ƒ 24.059 terzake van buitengewone lasten in aftrek gebracht, te weten ƒ 9.260 terzake van uitgaven voor ziekte, invaliditeit, bevalling, adoptie, arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden (hierna: uitgaven voor ziekte), alsmede ƒ 14.799 terzake van uitgaven voor erkende kinderopvang.
2.7. Bij brief van 27 februari 2007 heeft verweerder een boekenonderzoek bij eiseres betreffende de aanvaardbaarheid van de onder 2.6. vermelde aangifte aangekondigd. Op 26 maart 2007 is een aanvang met het boekenonderzoek gemaakt. De uitkomsten van het onderzoek zijn neergelegd in een controlerapport van verweerder van 20 september 2007 (hierna: het rapport). Een kopie van het rapport behoort tot de gedingstukken. Het rapport bevat een aantal bijlagen, waaronder een door de echtgenoot van eiseres ondertekende werkgeversverklaring. In de werkgeversverklaring is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(. . . )
Geachte mevrouw [X],
Aangaande uw verzoek een werkgeversverklaring te ontvangen treft u deze hierbij aan.
Werkgeversverklaring
Ondergetekende, [Y], ten deze optredend als rechtsgeldig vertegenwoordiger van [I] B.V., verklaart bij deze dat:
1.
Mevrouw [X], geboren [dag en maand]-1964 te [R], wonende te [Z] aan de [adres],
2.
Is sedert 1 november 2000, werkzaam bij [I] B.V., als directeur, per deze datum heeft zij een proefperiode van twee maanden, weshalve zij sedert 1 januari 2001 een dienstverband heeft voor onbepaalde tijd.
3.
Het salaris dat de mevrouw [Y] voor haar inspanningen ontvangt bedraagt per 1 november 2000, fl. 11.949,00 bruto per maand excl. bijkomende vergoedingen. (. . .)”
2.8.1. In het rapport is een aantal correcties op de aangifte aangebracht van in totaal ƒ 165.536. In het rapport is in punt 2.1 (inkomsten uit arbeid), voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(. . .) In de aangifte inkomstenbelasting 2000 is geen loon verantwoord wat gegeneerd is bij [I] B.V., terwijl er gezien de werkgeversverklaring recht bestaat op 2 maandlonen van elk fl. 11.949. Derhalve correctie meer inkomsten uit arbeid f. 23.898.”
2.8.2. In punt 2.2 (inkomsten uit eigen woning, rente van schulden en buitengewone lasten) is het volgende vermeld:
“In de verstrekte aangifte staat bij de bepaling van het hoogste persoonlijke inkomen vermeld dat het persoonlijk inkomen van de echtgenoot f.0 bedraagt. Het persoonlijk inkomen van de echtgenoot bedraagt f.140.330, terwijl in deze aangifte het persoonlijk inkomen van mevrouw [X] f.81.658 vermeldt. Na correcties (. . .) hebben wij het persoonlijk arbeidsinkomen van mevrouw [X] nader vastgesteld op f.107.452. Op grond van artikel 5 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zijn op het inkomen van mevrouw van mevrouw [X] ten onrechte de zuivere inkomsten uit vermogen, de rente van schulden en de buitengewone lasten, gezamenlijk [xxxxxx] in mindering gebracht.
Correctie 3. [xxxxxx] (minder aftrek inkomsten eigen woning, rente van schulden en buitengewone lasten).” ”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In hoger beroep is tussen partijen in geschil of de rechtbank met juistheid tot het oordeel is gekomen dat het inkomen uit dienstbetrekking met [N] terecht met een bedrag van ƒ 86.466 is gecorrigeerd, of belanghebbende recht heeft op een aftrek van reiskosten tot een bedrag van ƒ 1.270 en of de aftrekposten inzake de eigen woning, rente van schulden en buitengewone lasten bij belanghebbende in aanmerking moeten worden genomen.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een - naar het Hof begrijpt - nader vast te stellen bedrag. Voorts maakt belanghebbende aanspraak op integrale proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schadevergoeding wegens lange duur van de procedure.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en daartoe – voor zover hier van belang – het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als “eiseres” en de Inspecteur als “verweerder” heeft aangeduid.
”4.1. De rechtbank is van oordeel dat de onder 2.8.1 genoemde correctie van ƒ 23.898 juist is. Dit oordeel grondt de rechtbank op de onder 2.6 vermelde werkgeversverklaring. Gesteld noch gebleken is dat deze verklaring niet overeenkomt met de werkelijkheid. Derhalve acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres in 2000 van [I] B.V. twee maandlonen (over november en december) heeft ontvangen van elk fl. 11.949.
4.2.1. Ook de onder 2.8.2 genoemde correctie van ƒ 139.742 acht de rechtbank juist. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
4.2.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet IB 1964 worden de bestanddelen van het inkomen van een gehuwde niet duurzaam gescheiden levende belastingplichtige welke niet tot het persoonlijke inkomen en de persoonlijke verminderingen en vermeerderingen van het onzuivere inkomen behoren, ingeval zijn persoonlijke inkomen lager is dan dat van zijn echtgenoot aangemerkt als bestanddelen van het inkomen van zijn echtgenoot. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Wet IB 1964 bestaat het persoonlijke inkomen uit het gezamenlijke bedrag van hetgeen de belastingplichtige geniet als a. winst uit een voor zijn rekening gedreven onderneming; b. zuivere inkomsten uit arbeid; c. zuivere inkomsten in de vorm van periodieke uitkeringen en verstrekkingen.
4.2.3. Gelet op de onder 4.2.2 genoemde wettelijke bepalingen kan eiseres de onder 2.6 vermelde bedragen slechts dan in aftrek brengen indien haar persoonlijke inkomen hoger is dan het persoonlijke inkomen van haar echtgenoot. Eiseres heeft dienaangaande in het onder 2.6 genoemde aangiftebiljet vermeld dat het persoonlijke inkomen van haar echtgenoot ƒ 0 bedraagt. Zij heeft deze stelling niet met stukken of andere bewijsmiddelen onderbouwd. Volgens verweerder heeft de echtgenoot van eiseres een hoger persoonlijk inkomen dan eiseres, te weten ƒ 140.330. Gelet op het rapport en hetgeen verweerder overigens ter ondersteuning van dit standpunt heeft aangevoerd, acht de rechtbank aannemelijk dat het persoonlijke inkomen van eiseres in 2000 lager is dan dat van haar echtgenoot. De rechtbank heeft geen reden om aan deze bevinding te twijfelen en sluit zich daarbij aan. Derhalve kunnen de onder 2.6 vermelde bedragen niet bij eiseres in aanmerking worden genomen. Verweerder heeft de correctie van ƒ 139.742, zijnde ƒ 142.704 (het totaal van de onder 2.6 vermelde aftrekposten) minus ƒ 2.962 (huurwaarde) terecht aangebracht.
4.3.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

Beoordeling van het hoger beroep

Formeelrechtelijke en processuele grieven en weren
7.1.1. Belanghebbende heeft zich bij herhaling mondeling en schriftelijk – zowel bij de rechtbank als bij het Hof – op het standpunt gesteld dat zij in haar verdedigingsbelangen is geschaad. Daarbij heeft zij onder meer maar niet uitsluitend verwezen naar het Europees Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Het Hof vermag belanghebbende hierin niet te volgen. Voor zover belanghebbende zicht beroept op artikel 41 van het Handvest geldt dat uit de bewoordingen van dat artikel duidelijk volgt dat deze bepaling niet is gericht tot de lidstaten, maar uitsluitend tot de instellingen, organen en instanties van de Unie (zie HvJ 21 december 2011, T. Cicala, C 482/10, ECLI:EU:C:2011:868, punt 28, en 17 juli 2014, Y.S. e.a., C 141/12 en C 372/12, ECLI:EU:C:2014:2081, punt 67). Voorts getuigen de wijze waarop in eerste aanleg het beroep is behandeld alsmede het procesverloop in hoger beroep van een ruime mogelijkheid het eigen standpunt te verdedigen, dit met inzet van een groot aantal – elkaar snel opvolgende - fiscale en andere deskundigen.
7.1.2. Ook overigens heeft het Hof geen feiten en/of omstandigheden kunnen vaststellen die tot de conclusie kunnen leiden dat bij de behandeling van de zaak elementaire (inter)nationaalrechtelijke – geschreven en/of ongeschreven – rechtsbeginselen zijn geschonden.
Tijdigheid opleggen van de aanslag
7.2. Belanghebbende heeft gesteld dat de Inspecteur de aanslag voor het onderhavige jaar buiten de termijn gesteld in artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) heeft vastgesteld. De Inspecteur heeft dat in zijn schriftuur van 21 november 2012, met bijlagen, gemotiveerd bestreden. Hij heeft gesteld - en daartoe bescheiden overgelegd waaruit naar voren komt - dat de belastingadviseur van belanghebbende, de heer [getuige 11], met behulp van de Beconregeling verlenging van de termijn voor het indienen van de onderwerpelijke aangifte heeft gevraagd en gekregen. Het Hof hecht geloof aan het gestelde en hetgeen ter staving daarvan is overgelegd. De omstandigheid dat zo’n verzoek voor een groep cliënten wordt aangevraagd en gekregen doet daar niet aan af.
7.3. Belanghebbende heeft in 2000 een loon van [N] genoten van ƒ 86.466. Dit loon is niet in de aangifte vermeld. De Inspecteur heeft een correctie van ƒ 86.466 toegepast ter zake van het van [N] verkregen loon. Anders dan belanghebbende betoogt, is geen sprake van enige dubbeltelling.
7.4. Uit de als bijlage 11 bij het verweerschrift in eerste aanleg gevoegde systeemgegevens van de loonbelastingkaart 2000 van [N] leidt het Hof af dat belanghebbende voorts van [N] een reiskostenvergoeding heeft gekregen van ƒ 774, zodat in zoverre geen recht bestaat op de aftrek van reiskosten. Belanghebbende heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat sprake is van overige reiskosten die voor aftrek in aanmerking komen.
7.5. De aftrekposten inzake de eigen woning, rente van schulden en buitengewone lasten van een gehuwde niet duurzaam gescheiden levende belastingplichtige worden ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 aangemerkt als bestanddelen van het inkomen van de echtgenoot, ingeval zijn persoonlijke inkomen hoger is dan dat van zijn echtgenoot. De Inspecteur heeft gesteld dat het persoonlijke inkomen van de echtgenoot van belanghebbende in 2000 ƒ 140.330 bedroeg. Gelet op het controlerapport van 20 december 2007 acht het Hof het aannemelijk dat het persoonlijke inkomen van de echtgenoot van belanghebbende hoger was dan het persoonlijke inkomen van belanghebbende. De stelling van belanghebbende dat tegen de aanslag inkomstenbelasting 2000 van haar echtgenoot bezwaar en beroep is aangetekend wordt weersproken door de Inspecteur, en is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt door belanghebbende.
7.6. Met in achtneming van hetgeen hiervoor is overwogen heeft de rechtbank naar het oordeel van het Hof op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt die dan ook tot de zijne. Al hetgeen belanghebbende in hoger beroep overigens heeft aangevoerd brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Beslist dient dan ook te worden als volgt.

Immateriële schadevergoeding

8.1. Belanghebbende heeft in hoger beroep verzocht om toekenning van een schadevergoeding wegens spanning en frustratie die belanghebbende en haar echtgenoot hebben ondervonden door overschrijding van de redelijke termijn in de procedure in bezwaar, beroep en hoger beroep (vergelijk HR 10 juni 2011, (nrs. 09/02639, 09/05112 en 09/05113, ECLI:HR:2011: BO5046, BO5080 en BO5087)). Zij voert daarvoor aan dat de bezwaarfase samen met de beroepsfase langer dan twee jaren heeft geduurd, evenals mogelijk de hoger beroepsfase en geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die deze lange duur rechtvaardigen.
8.2. De bezwaarfase heeft een aanvang genomen met de ontvangst van het bezwaarschrift op 7 december 2004. De uitspraak op bezwaar is gedaan op 5 juli 2005. Het beroepschrift is op 1 augustus 2005 ingekomen. De rechtbank heeft uitspraak gedaan op 9 januari 2009 en op 23 januari 2009 is hoger beroep ingesteld.
8.3. Aan deze vaststellingen ontleent het Hof het vermoeden dat de redelijke termijn in bezwaar, beroep en hoger beroep is overschreden. De procedure in bezwaar heeft gelet op de termijn voor behandeling die daarvoor geldt van een half jaar in beginsel een overschrijding te zien gegeven. De procedure in beroep heeft meer dan anderhalf jaar en in hoger beroep meer dan twee jaar in beslag genomen.
8.4. Het Hof verbindt hieraan de gevolgtrekking dat in deze procedure met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet worden beslist omtrent het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof zal met het oog daarop de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) in het geding betrekken en evenals de Inspecteur in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald, waarna belanghebbende in de gelegenheid zal worden gesteld op de uitlating te reageren. Het Hof zal bij afzonderlijke uitspraak op het verzoek van belanghebbende beslissen.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- stelt de Inspecteur en de Staat (de minister van Veiligheid en Justitie) in de gelegenheid zich binnen vier weken na de verzending van de kopie van deze uit te laten omtrent het verzoek van belanghebbende over de hiervoor bedoelde schadevergoeding;
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en O.C.R. Marres, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 1 oktober 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.