ECLI:NL:GHDHA:2014:3203

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
9 oktober 2014
Zaaknummer
200.145.081/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Warnaar
  • Van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag afgewezen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om gezamenlijk gezag over haar minderjarige kind. De moeder, wonende in het buitenland, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter van 10 januari 2014, waarin haar verzoek om gezamenlijk gezag werd afgewezen. De vader en zijn vrouw, die samen met de vader het gezag over de minderjarige uitoefenen, hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 september 2014 was de raad voor de kinderbescherming niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds haar vertrek uit Nederland in 2009 geen rol meer heeft gespeeld in het leven van de minderjarige en dat er geen communicatie tussen haar en de vader heeft plaatsgevonden. De moeder heeft echter betoogd dat er wel degelijk contact is geweest en dat de vader haar niet op de hoogte heeft gehouden van belangrijke zaken. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank, die op onjuiste en onvolledige gegevens was gebaseerd, heroverwogen. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige is, gezien de onvermogen van de ouders om op zakelijke wijze te communiceren en het feit dat de moeder nog steeds in het buitenland woont.

De rechtbank had eerder al op juiste gronden beslist over het gezag van de vrouw van de vader, en het hof heeft deze gronden overgenomen. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen, en het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. De beslissing is genomen zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 8 oktober 2014
Zaaknummer : 200.145.081/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-2647
Zaaknummer rechtbank : C/09/440519
[de moeder],
wonende te [woonplaats buitenland],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.H. van Haga te Den Haag,
tegen
1.[de vader],
hierna te noemen: de vader,
2.
[de vrouw van de vader],
hierna te noemen: de vrouw (van de vader),
beiden wonende te [woonplaats],
verweerders in hoger beroep,
advocaat mr. A.A.G. Balkenende te Katwijk.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te [plaats],
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 10 april 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 januari 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
De vader en de vrouw hebben op 20 mei 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 29 april 2014 een brief van 28 april 2014 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 22 augustus 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vader en de vrouw:
- op 8 augustus 2014 een brief van 7 augustus 2014 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 3 september 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader en de vrouw, bijgestaan door hun advocaat.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de moeder om te bepalen dat beide ouders belast zullen zijn met het gezag over de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum in]2007 te [geboorteplaats], (verder: de minderjarige) afgewezen en voorts is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat:
  • met ingang van 10 januari 2014 aan de vader en de vrouw gezamenlijk het gezag zal toekomen over de minderjarige;
  • de moeder en de minderjarige voorlopig eenmaal per twee weken op een tussen partijen overeen te komen tijdstip gedurende ongeveer een kwartier contact hebben via Skype, waarbij het eerste contact plaats vindt in de eerste helft van februari 2014;
  • de vader de moeder maandelijks op de hoogte stelt omtrent belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de minderjarige, waaronder in ieder geval begrepen inlichtingen met betrekking tot de school, medische kwesties en financiële aangelegenheden, en hij haar per kwartaal een goedgelijkende, actuele foto van de minderjarige verstrekt, alsmede een overzicht van de belangrijkste momenten van de minderjarige in dat kwartaal;
De definitieve beslissing ten aanzien van de omgangsregeling is pro forma aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Bij beschikking van 15 december 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage is bepaald dat voortaan alleen aan de vader het gezag zal toekomen over de minderjarige.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarige.
2.
De moeder verzoekt (het hof begrijpt:) de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft het gezag ten aanzien van de minderjarige en, in zoverre opnieuw beschikkende:
- het verzoek van de moeder om gezamenlijk met het ouderlijk gezag belast te worden over de minderjarige toe te wijzen, dan wel, indien haar verzoek wordt afgewezen,
- het verzoek van de vader om gezamenlijk met de vrouw belast te worden met het gezag over de minderjarige af te wijzen;
- met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
3.
De vader en de vrouw verweren zich daartegen en verzoeken (het hof begrijpt:) de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar verzoeken af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedure en in het hoger beroep.
4.
De moeder voert aan dat de kinderrechter ten onrechte haar verzoek om wederom belast te worden met het gezamenlijk gezag over de minderjarige heeft afgewezen. Voorts voert zij aan dat de kinderrechter ten onrechte heeft bepaald dat de vader het gezag over de minderjarige gezamenlijk met zijn vrouw uit kan oefenen. De echtscheidingsbeschikking van 15 december 2010, bij welke beschikking aan de vader het eenhoofdig gezag over de minderjarige is toegekend, is gebaseerd op onjuiste en onvolledige gegevens. Immers, de vader wist waar de moeder woonachtig was en hij wist tevens op welke wijze hij haar kon bereiken. De vader heeft er echter voor gekozen om haar (bewust) niet op de hoogte te stellen van zijn echtscheidingsverzoek. De overweging van de rechtbank dat de moeder al anderhalf jaar geen rol heeft gespeeld in het leven van de minderjarige, alsmede de overweging dat communicatie met haar niet mogelijk was, is onjuist. Na het vertrek van de moeder uit Nederland is er wel degelijk contact geweest tussen haar en de vader. De moeder verwijst naar de door haar in het geding gebrachte e-mailcorrespondentie. Het was de bedoeling dat zij op de kortst mogelijke termijn weer in Nederland zou terugkeren en voor haar gezin zou zorgen. Zo er al niet van onjuiste en onvolledige gegevens is uitgegaan, is sprake van een wijziging van omstandigheden, gelet op het feit dat communicatie wel degelijk mogelijk was na indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding op 24 juni 2010, alsmede na het afgeven van de echtscheidingsbeschikking op 15 december 2010. Op geen enkele wijze is komen vast te staan dat de moeder in strijd zal handelen met de belangen van de minderjarige indien zij naast de vader weer wordt belast met het gezag over de minderjarige. Voorts betwist de moeder dat zij op geen enkele wijze invulling zou kunnen geven aan het gezag. Indien de vader en de vrouw met het gezamenlijk gezag over de minderjarige worden belast, bestaat gegronde vrees dat de belangen van de minderjarige worden verwaarloosd. De vader en de vrouw zien voor de moeder geen daadwerkelijke plaats in het leven van de minderjarige. Ter terechtzitting is namens de moeder nog naar voren gebracht dat, indien zij samen met de vader wordt belast met het gezag over de minderjarige, bepaald kan worden dat de vader (onder het gelijktijdig informeren van de moeder, die nog altijd in het buitenland woonachtig is) de medische beslissingen mag nemen.
5.
De vader verweert zich daartegen en stelt dat de moeder miskent dat zij medio december 2010 al anderhalf jaar geen rol had gespeeld in het leven van de minderjarige en het ook niet de verwachting was dat daar destijds in de nabije toekomst verandering in zou komen. Van enige inhoudelijke communicatie over het wel en wee van de minderjarige is niets gebleken. Ook in de periode na de echtscheidingsbeschikking heeft de moeder lange tijd niets van zich laten horen. Opvallend is dat de moeder op geen enkele wijze te kennen geeft hoe zij dan een rol in het leven van de minderjarige had willen spelen en op welke wijze de vader dat in de weg heeft gestaan. De vader betwist de stelling van de moeder dat zij na haar vertrek in 2009 op de kortst mogelijke termijn weer naar Nederland zou terugkeren om voor haar gezin te zorgen. Van een wijziging van omstandigheden is volgens de vader ook geen sprake. Het enkele feit dat communicatie mogelijk is, is daarvoor onvoldoende. Daarbij komt dat de vrouw de minderjarige opvoedt en inmiddels mede met het gezag is belast, en dat de moeder de Nederlandse taal niet machtig is en niet rechtstreeks met de minderjarige kan communiceren. Tot slot stellen de vader en de vrouw dat van gegronde vrees dat de belangen van de minderjarige worden verwaarloosd, niet is gebleken. De minderjarige ziet de vrouw als haar moeder en die rol vervult zij ook. Ter terechtzitting is namens de vader en de vrouw nog naar voren gebracht dat het ingezette traject bij De Jutters ten behoeve van de minderjarige inmiddels is afgerond en dat binnenkort een zitting bij de rechtbank zal plaatsvinden over het verloop van de contacten tussen de moeder en de minderjarige.
6.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kunnen beslissingen waarbij een ouder ingevolge artikel 1:251a BW alleen met het gezag is belast op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechtbank worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
7.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 15 december 2010 heeft de rechtbank overwogen dat de moeder sinds haar vertrek medio mei 2009 richting de minderjarige en de vader niets meer van zich heeft laten horen en geen belangstelling voor de minderjarige heeft getoond. Voorts is overwogen dat de woon- of verblijfplaats van de moeder onbekend is en zij niet bereikbaar is voor de vader, zodat communicatie niet mogelijk is. Uit de door de moeder overgelegde e-mailcorrespondentie (producties 5 tot en met 9 bij haar inleidend verzoekschrift van 4 april 2013, productie e bij het beroepschrift en producties 1 tot en met 5 bij brief van 22 augustus 2014) blijkt echter naar het oordeel van het hof dat de moeder wel degelijk van zich heeft laten horen in 2009 en 2010 (en daarbij de vader heeft geïnformeerd over haar verblijfplaatsen), alsmede dat zij belangstelling voor de minderjarige heeft getoond. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de in de echtscheidingsbeschikking getroffen gezagsvoorziening berust op onjuiste of onvolledige gegevens. Daardoor kan de moeder in haar verzoek tot gezamenlijk gezag worden ontvangen.
8.
Vervolgens ligt ter beoordeling voor of het in het belang van de minderjarige is dat het gezag over haar voortaan (weer) aan de ouders gezamenlijk toekomt.
9.
Hoewel het positief is te noemen dat de moeder (weer) contact heeft met de minderjarige en de vader, is het hof van oordeel dat, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, een wijziging in het gezag, in die zin dat de moeder en de vader gezamenlijk met het gezag over de minderjarige worden belast, niet in het belang van de minderjarige is. De ouders zijn – gezien alle gebeurtenissen uit het verleden – nog altijd niet in staat op zakelijke wijze te communiceren in het belang van de minderjarige. Overleg over basale zaken hoort op dit moment niet tot de mogelijkheden. Daar komt bij dat de moeder nog altijd in het buitenland woont en niet voornemens is terug naar Nederland te komen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
10.
Overigens heeft de rechtbank op juiste gronden ten aanzien van het gezag van de vrouw beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. Door de moeder zijn in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve ook op dit punt bekrachtigen.
11.
Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en zal de verzoeken daartoe dan ook afwijzen.
12.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
draagt de griffier van het hof op van deze beslissing onverwijld mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te [plaats] op grond van artikel 1:244 BW;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Warnaar en Van der Linden, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2014.