In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1965 in Marokko, was beschuldigd van het voorbereiden van de invoer van 11 kilogram cocaïne in Nederland. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met mededaders zich schuldig heeft gemaakt aan deze voorbereidingen, waaronder het organiseren van vervoer en het creëren van mogelijkheden voor de invoer van de drugs. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van een deel van de aanklachten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden voor andere feiten. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd.
Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, maar de opgelegde straf herzien. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en een gevangenisstraf van 12 maanden. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de lange duur van de procedure. De verdachte had openheid van zaken gegeven en had zijn baan verloren door de detentie, maar had inmiddels weer werk gevonden. Het hof oordeelde dat deze omstandigheden in het voordeel van de verdachte moesten worden meegewogen. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de impact daarvan op de samenleving, maar erkent ook de bijzondere omstandigheden van de verdachte.