In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag met betrekking tot navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2008 en 2009. De belanghebbende, [X] te [Z], heeft in 2008 en 2009 contante geldopnamen gedaan van de bankrekeningen van zijn vennootschappen, [X] Ltd en [X] Holding B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst heeft deze opnamen als belastbaar inkomen aangemerkt. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen van de inspecteur bevestigd, waarbij de inspecteur stelde dat de geldopnamen als winstuitdelingen aan de belanghebbende moeten worden beschouwd.
In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak behandeld. De belanghebbende betwistte dat de geldopnamen als winstuitdelingen moeten worden aangemerkt en stelde dat deze een zakelijk karakter hebben. De inspecteur daarentegen handhaafde zijn standpunt dat de geldopnamen als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang moeten worden belast, zoals bedoeld in artikel 4:12 van de Wet Inkomstenbelasting 2001.
Het Hof oordeelde dat de inspecteur in beginsel de contante geldopnamen aan de navorderingsaanslagen ten grondslag heeft kunnen leggen, gezien het ontbreken van administratieve vastleggingen. De belanghebbende kon niet aannemelijk maken dat de geldopnamen zakelijk zijn aangewend. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geldopnamen als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang in aanmerking moeten worden genomen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de belanghebbende werd in het ongelijk gesteld.