ECLI:NL:GHDHA:2014:3072

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
BK-13-01793 en BK-13-01794
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag met betrekking tot navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2008 en 2009. De belanghebbende, [X] te [Z], heeft in 2008 en 2009 contante geldopnamen gedaan van de bankrekeningen van zijn vennootschappen, [X] Ltd en [X] Holding B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst heeft deze opnamen als belastbaar inkomen aangemerkt. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen van de inspecteur bevestigd, waarbij de inspecteur stelde dat de geldopnamen als winstuitdelingen aan de belanghebbende moeten worden beschouwd.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak behandeld. De belanghebbende betwistte dat de geldopnamen als winstuitdelingen moeten worden aangemerkt en stelde dat deze een zakelijk karakter hebben. De inspecteur daarentegen handhaafde zijn standpunt dat de geldopnamen als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang moeten worden belast, zoals bedoeld in artikel 4:12 van de Wet Inkomstenbelasting 2001.

Het Hof oordeelde dat de inspecteur in beginsel de contante geldopnamen aan de navorderingsaanslagen ten grondslag heeft kunnen leggen, gezien het ontbreken van administratieve vastleggingen. De belanghebbende kon niet aannemelijk maken dat de geldopnamen zakelijk zijn aangewend. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geldopnamen als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang in aanmerking moeten worden genomen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de belanghebbende werd in het ongelijk gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-13/01793 en BK-13/01794

Uitspraak d.d. 9 september 2014

in het geding tussen:
[X]te [Z], belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor [P], de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 november 2013, nummers SGR 13/2288 en SGR 13/2289, betreffende na te vermelden aanslagen en beschikkingen.

Navorderingsaanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: navorderingsaanslag 2008) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 141.169. Daarbij is bij beschikkingen een vergrijpboete van 50 percent opgelegd ten bedrage van € 14.946, alsmede heffingsrente ten bedrage van € 3.610
1.2. Aan belanghebbende is voorts voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: navorderingsaanslag 2009) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.500 en een verlies uit aanmerkelijk belang van nihil. Daarbij is bij beschikkingen een vergrijpboete van 50 percent opgelegd ten bedrage van € 3.330, alsmede heffingsrente ten bedrage van € 490.
1.3. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen, boeten en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft – voor zover van belang :
- de uitspraken op bezwaar vernietigd,
- de navorderingsaanslag 2008 verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.684 en naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 57.485,
- de navorderingsaanslag 2009 verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.700 en naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 15.770,
- de boetebeschikkingen vernietigd, en
- de heffingsrentebeschikkingen aldus gewijzigd dat de heffingsrenten worden verminderd tot de bedragen berekend naar de gewijzigde navorderingsaanslagen.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraken van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 juni 2014, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Ter zitting zijn met instemming van partijen tevens behandeld de zaken met kenmerk BK-13/01795 en BK-13/01796 ten name van [A]. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in een van deze zaken geldt als te zijn aangevoerd en overgelegd in alle zaken. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding gaat het Hof in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, uit van de volgende feiten:
3.1. Belanghebbende is in het jaar 2007 samen met [A] een aantal ondernemingen gestart. Belanghebbende was enig aandeelhouder van onder meer [X] Ltd ([X] Ltd) en [X] Holding B.V. ([X] Holding). [A] was enig aandeelhouder van onder meer [A] Holding B.V. ([A] Holding) en [A] Ltd ([A] Ltd).
3.2. [X] Ltd en [A] Ltd waren tot 9 juli 2009 (tot 9 juli 2008 via [B] Ltd) elk voor 50 percent stille vennoten in [C] C.V. (de C.V.). De beherend vennoot van de C.V. was een buitenlandse vennootschap waarvan belanghebbende en
[A] elk voor 50 percent aandeelhouders waren. De C.V. had personeel in dienst om verzekeringsproducten te verkopen waaronder levensverzekeringen, koopsompolissen en uitvaartverzekeringen. De C.V. is in juli 2009 verkocht en daarbij is de gehele administratie overgedragen aan de nieuwe eigenaren. Belanghebbende en [A] waren gedurende het gehele jaar 2008 tot de overdracht in het jaar 2009 de feitelijke bestuurders van de C.V.
3.3. [X] Holding en [A] Holding zijn beide op 23 april 2008 opgericht en waren tot 2 juli 2009 elk voor 50 percent aandeelhouder in de Nederlandse verzekeringscentrale B.V. (de B.V.). Ook de B.V. verkocht verzekeringsproducten. De aandelen van de B.V. zijn op 2 juli 2009 verkocht aan derden. Belanghebbende en [A] waren tot de overdracht van de aandelen de feitelijke bestuurders van de B.V.
3.4. Belanghebbende heeft voor het jaar 2008 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.684. Voor het jaar 2009 heeft hij aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.700 en een verlies uit aanmerkelijk belang van € 30. In de aangiften is een bedrag van respectievelijk € 70.479 (2008) en € 34.700 (2009) als loon uit dienstbetrekking uit de B.V. aangegeven. De definitieve aanslagen voor de jaren 2008 en 2009 zijn conform de aangiften opgelegd.
3.5. Naar aanleiding van een fiscaal onderzoek bij [D] B.V., waarvan belanghebbende en [A] (middellijk) aandeelhouder zijn, is gebleken dat de B.V, vanaf de oprichting tot de verkoop van de aandelen van de B.V. op 2 juli 2009, op haar bankrekeningnummer ([...]) een bedrag van € 861.541 aan provisie-omzet van diverse verzekeringsmaatschappijen heeft ontvangen. Voorts is geconstateerd dat van de bankrekeningen van de C.V. en de B.V. regelmatig bedragen contant werden opgenomen bij geldautomaten. Het bedrag aan contante opnamen van de C.V. en de B.V. voor de jaren 2008 en 2009 bedroeg respectievelijk € 114.970 en € 31.600.
3.6. Van de C.V. en de B.V. (hierna gezamenlijk ook aangeduid als ‘de vennootschappen’) zijn de administratieve vastleggingen voor de onderhavige jaren niet (meer) beschikbaar, jaarrekeningen zijn niet opgesteld en ook zijn van de resultaten geen belastingaangiften gedaan.
3.7. De Inspecteur heeft de helft van de contante geldopnamen in 2008 en 2009 als belastbaar inkomen onder de titel loon of resultaat uit overige werkzaamheden bij belanghebbende in aanmerking genomen en heeft de onderhavige navorderingsaanslagen en vergrijpboeten opgelegd.
Het box 1 inkomen is als volgt vastgesteld: 2008 2009
Aangegeven inkomen: € 83.684 € 34.700
Meer loon/row
€ 57.485 € 15.800
Inkomen na navordering € 141.169 € 50.500

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In hoger beroep is enkel in geschil de vraag of de aan belanghebbende toegerekende contante geldopnamen van € 57.485 (2008) en € 15.800 (2009) zijn aan te merken als een uitdeling van winst , welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
4.2. Belanghebbende stelt dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat de contante geldopnamen een zakelijk karakter hebben. Dientengevolge moeten de navorderingsaanslagen worden vernietigd.
4.3. De Inspecteur stelt dat niet aannemelijk is dat de geldopnamen zakelijke doeleinden dienden en dat derhalve moet worden aangenomen dat zij als (middellijke) winstuitdelingen aan belanghebbende zijn toegekomen. De geldopnamen moeten als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4:12 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) worden belast. Ter ondersteuning hiervan verwijst hij naar de door de rechtbank gebezigde gronden.
4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspaak van de rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, en van de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft – voor zover van belang – het volgende overwogen:

Bewijslastverdeling
10.
Tussen partijen is niet in geschil dat de (…) bedragen in contanten van de bankrekeningen van de CV en de BV zijn opgenomen. [De Inspecteur] weerspreekt dat deze contante geldopnames zakelijk zijn aangewend, nu vastleggingen hiervan ontbreken, en dat [belanghebbende] over de helft van die geldopnames in zijn hoedanigheid als bestuurder dan wel aandeelhouder van de vennootschappen kon beschikken en deze daarom als belaste inkomsten (loon uit dienstbetrekking of resultaat uit overige werkzaamheden dan wel reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang) heeft genoten. [Belanghebbende] heeft daartegen aangevoerd dat de geldopnames zijn gebruikt voor betalingen van provisies aan zogenoemde freelancers, te weten personen die in loondienst waren bij een verzekeringsmaatschappij en op eigen titel klanten bij de BV aanbrachten, alsmede op, naar hij ter zitting heeft gesteld, uitbetalingen van voorschotten op het salaris aan het personeel van de CV.
11.
De bewijslast met betrekking tot de navorderingen rust in beginsel op [de Inspecteur]. De rechtbank is van oordeel dat [de Inspecteur] in beginsel de contante geldopnames aan de navorderingsaanslagen ten grondslag heeft kunnen leggen gegeven het ontbreken van administratieve vastleggingen en gegeven het feit dat [belanghebbende] in zijn hoedanigheid van bestuurder dan wel aandeelhouder daarover kon beschikken. Daar vanuit gaande, is [belanghebbende] naar het oordeel van de rechtbank de meest gerede partij om aannemelijk te maken dat de contante geldopnames zakelijk zijn aangewend. De rechtbank oordeelt voorts dat zij, naar [de Inspecteur] heeft gesteld, aannemelijk acht dat ten aanzien van de CV en de BV nimmer een deugdelijke administratie is gevoerd, nu uit de gedingstukken valt op te maken dat aan [de Inspecteur] geen administratie van de CV en de BV ter inzage is verstrekt en er voorts geen jaarrekeningen zijn overgelegd en nimmer aangiften vennootschapsbelasting voor de CV en de BV zijn ingediend. Hetgeen [belanghebbende] overigens op dit punt heeft aangevoerd, doet aan voormeld oordeel niet af. De rechtbank acht de omstandigheid dat in artikel 7 van de notariële akte van levering van de aandelen in de BV van 2 juli 2009 een verklaring van de koper is opgenomen dat hij de complete boekhouding en administratie van de BV heeft ontvangen en ingezien en met de boekhouding en administratie heeft ingestemd, onvoldoende bewijs voor [belanghebbendes] stelling dat de BV een deugdelijke administratie heeft gevoerd. Dit geldt te meer, nu [belanghebbende] ter zitting heeft verklaard dat hij geen jaarstukken van de BV heeft gezien. Dat [belanghebbende], naar hij heeft gesteld, er vanuit ging dat de koper een onderzoek naar de jaarstukken had gedaan, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Evenmin kan uit de door [belanghebbende] na de zitting ingebrachte brief van de accountant van de CV van 16 september 2011, waarbij een uitdraai van het grootboek en de kolommenbalans over 2008 van de CV aan [belanghebbende] en [A] werd verstrekt, worden afgeleid dat sprake is geweest van een deugdelijke administratie. Ook de overige stellingen van [belanghebbende] falen. Dat met betrekking tot de aangiften over het jaar 2008 uitstel was verleend tot medio 2010, doet niet af aan de omstandigheid dat voor de CV en de BV geen aangiften zijn ingediend. Ook heeft [belanghebbende] niet aannemelijk gemaakt dat hij wegens overmacht de administraties van de BV en de CV niet meer bij de kopers van de vennootschappen heeft kunnen achterhalen.
12.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende] met de door hem ingebrachte stukken en zijn toelichting daarop, niet aannemelijk gemaakt dat de contante geldopnames zakelijk zijn aangewend. De rechtbank acht daarbij van belang dat [belanghebbende] steeds wisselende verklaringen heeft afgelegd, onder meer met betrekking tot de verschillende ondernemingsvormen en structuren van de CV en de BV, en dat hij pas voor het eerst ter zitting heeft verklaard dat de contante geldopnames, naast de betalingen aan de freelancers, tevens zien op uitbetaalde voorschotten op het salaris van het personeel van de CV. Daarnaast kan uit de door [belanghebbende] ter zitting ingebrachte stukken, hoofdzakelijk bestaande uit salarisstroken, niet worden afgeleid dat de contante geldopnames direct verband houden met de uitbetalingen aan freelancers of met de uitbetalingen van voorschotten op het salaris van het personeel van de CV. Hoewel op de salarisstroken contante betalingen en verrekeningen voorkomen, sluiten die bedragen, anders dan [belanghebbende] in eerste instantie ter zitting heeft betoogd, niet aan met de bedragen van de contante geldopnames. Voorts staat in een aantal salarisstroken, welke betrekking hebben op, naar [belanghebbende] na de zitting heeft gesteld, freelancers, vermeld dat er loonheffing is ingehouden, terwijl uit de gedingstukken (onder andere bijlage 5 van het verweerschrift) naar voren komt dat [belanghebbende] reeds in een eerder stadium heeft verklaard dat de beloningen aan de freelancers niet als salarissen zijn behandeld en daarover geen loonheffing is ingehouden en afgedragen. Bovendien bevatten enkele salarisstroken, naar [de Inspecteur] onweersproken heeft gesteld, onvolkomenheden. Zo is van drie personen een onjuist dan wel fictief sofinummer vermeld en zijn twee in de salarisstroken vermelde contante betalingen per bank overgemaakt. Ook kan uit de overige ter zitting ingebrachte stukken, bestaande uit diverse, niet ondertekende, overeenkomsten en een overzicht met namen van relaties, niet worden afgeleid dat deze op de onderhavige contante geldopnames zien.
13.
De ter zitting afgelegde getuigenverklaring van een voormalig medewerkster bij de BV, de zus van [belanghebbende], acht de rechtbank eveneens onvoldoende voor [belanghebbendes] stelling dat de contante geldopnames zakelijk zijn aangewend. De door de getuige afgelegde verklaring dat er contanten aan de freelancers en het personeel van de CV, variërend tussen € 500 en € 1.000, werden betaald, is te weinig specifiek om daaruit een verband met de onderhavige contante geldopnames te kunnen afleiden. Een cijfermatige conclusie aan wie welke bedragen in contanten zouden zijn uitbetaald en op welk moment dat is gebeurd, valt niet uit de getuigenverklaring op te maken.
14.
De door [belanghebbende] na de zitting ingebrachte schriftelijke verklaring van een freelancer ([E]) van 10 juli 2013, kan evenmin als bewijs dienen voor [belanghebbendes] stelling. Uit de verklaring van deze freelancer dat hij driemaal een provisiebedrag van ongeveer € 500 van de CV heeft ontvangen en dat meerdere, met namen genoemde, personen contante provisiebetalingen van de CV hebben ontvangen, kan niet worden afgeleid dat de onderhavige geldopnames verband houden met contante betalingen aan de freelancers en het personeel van de CV.
Kwalificatie en hoogte inkomsten
15.
Nu [belanghebbende] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de contante geldopnames zakelijk zijn aangewend, komt de rechtbank toe aan de beoordeling of de helft van die geldopnames als loon of resultaat uit overige werkzaamheden dan wel als inkomsten uit aanmerkelijk belang in de heffing dient te worden betrokken. Op [de Inspecteur] rust op dit punt de bewijslast.
16. [
De Inspecteur] heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan de rechtbank de conclusie heeft kunnen trekken dat in het onderhavige geval sprake is van loon of van resultaat uit overige werkzaamheden.
17.
Wel is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat [belanghebbende] in zijn hoedanigheid als middellijk vennoot van de CV en middellijk aandeelhouder van de BV bedragen als verkapt dividend in contanten aan de CV en de BV heeft onttrokken. [Belanghebbende] had immers als middellijk vennoot van de CV en als middellijk aandeelhouder van de BV tezamen met [A] de volledige zeggenschap over de CV en de BV. Zij konden dan ook gezamenlijk besluiten om gelden aan de vennootschappen te onttrekken als toekomend aan hen in hun hoedanigheid van middellijk vennoot dan wel middellijk aandeelhouder, aangezien zij als zodanig in economische zin rechtstreeks gerechtigd waren tot de vermogens van de vennootschappen. Onder deze omstandigheden moeten [belanghebbende], de CV en de BV zich ervan bewust zijn geweest dat de vennootschappen een deel van de door hen genoten winst aan [belanghebbende] hebben doen toekomen in zijn hoedanigheid als middellijk vennoot dan wel middellijk aandeelhouder en derhalve een winstuitdeling deden, en wel, naar de rechtbank aannemelijk acht, in de mate en volgens de verdeling zoals [de Inspecteur] voorstaat, te weten 50% van de contante geldopnames. Aldus dient de helft van de contante geldopnames bij [belanghebbende] als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.12 van de Wet IB 2001 in aanmerking te worden genomen.
18.
Het vorenstaande brengt mee dat de aan [belanghebbende] toe te rekenen bedragen als vermeld in punt 5. voor de onderhavige jaren belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) vormen en dat de belastbare inkomens uit werk en woning (box 1) met dezelfde bedragen dienen te worden verminderd. De belastbare inkomens worden als volgt vastgesteld:

Box 1Box 2

2008 € 83.684 (€ 141.169 - /- € 57.485) € 57.485
2009 € 34.700 (€ 50.500 - /- € 15.800) € 15.770 (- / - € 30 + € 15.800)
Heffingsrente
19.
Hoewel [belanghebbende] tegen de in rekening gebrachte heffingsrenten geen gronden heeft ingebracht, zal de rechtbank de in rekening gebrachte heffingsrenten, als gevolg van het oordeel onder 18., dienovereenkomstig verminderen. ”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Door belanghebbende is niet bestreden dat de bevindingen uit het fiscaal onderzoek kunnen worden aangemerkt als nieuw feit in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De omvang van de in contanten van de C.V. en de B.V. opgenomen bedragen is evenmin bestreden. Op de Inspecteur rust de last de grondslag van de navorderingsaanslagen te bewijzen. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat de Inspecteur in beginsel de contante geldopnames aan de navorderingsaanslagen ten grondslag heeft kunnen leggen gegeven het ontbreken van administratieve vastleggingen en gegeven het feit dat belanghebbende in zijn hoedanigheid van bestuurder dan wel aandeelhouder daarover kon beschikken. In een zodanige situatie brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat belanghebbende als meest gerede partij de zakelijkheid van de opgenomen bedragen onderbouwt met feiten en omstandigheden die een oordeel mogelijk maken over de aard van de kosten en over de vraag of die kosten voor rekening van de C.V. dan wel de B.V. dienen te komen. De omstandigheid dat de desbetreffende bedragen het vermogen van die vennootschappen hebben verlaten houdt immers niet zonder meer in dat deze bedragen kunnen worden verondersteld als zakelijke last voor rekening van de vennootschappen te komen.
7.2. Vast staat dat belanghebbende en [A] gedurende de onderhavige jaren de feitelijke bestuurders waren van de vennootschappen, dat zij de enige personen waren die bevoegd en in staat waren om geld op te nemen van de banktegoeden van de vennootschappen en dat zij konden beschikken over de opgenomen bedragen. Ook staat vast dat belanghebbende de (zakelijke) aard van de aanwending van de opgenomen gelden niet kan onderbouwen aan de hand van administratieve vastleggingen door de vennootschappen. De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande terecht geoordeeld dat de Inspecteur de bankopnamen ten grondslag kon leggen aan de navorderingsaanslagen.
7.3. Belanghebbende stelt in hoger beroep dat hij in bewijsnood verkeert omdat met de overdracht van de beide vennootschappen ook de volledige administratie is overgedragen en hij daarom niet meer over de administratieve vastleggingen beschikt. Deze stelling kan hem niet baten omdat zulks in zijn risicosfeer ligt. Conclusie moet zijn dat niet aannemelijk is gemaakt dat de contant opgenomen bedragen zakelijk zijn aangewend.
7.4. Vervolgens komt de vraag aan de orde of de geldopnamen aangemerkt moeten worden als (middellijke) winstuitdelingen aan belanghebbende. Een winstuitdeling is aanwezig indien sprake is van een bevoordeling van een aandeelhouder als zodanig die kan plaatsvinden uit winst of winstreserves dan wel in het vooruitzicht van te maken winst, waarbij de aandeelhouder en de vennootschap zich bewust zijn of redelijkerwijs bewust hebben moeten zijn van de bevoordeling en de aandeelhouder de bevoordeling in zijn hoedanigheid van aandeelhouder heeft aangenomen (vgl. onder meer HR 24 oktober 2003, nr. 37.856, BNB 2004/112 en HR 8 juli 1997, nr. 32.050, BNB 1997/295).
7.5. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 17 geoordeeld dat gelet op de feiten en omstandigheden aannemelijk is dat belanghebbende en [A] in hun hoedanigheid van middellijke aandeelhouders van de vennootschappen de met de geldopnamen gemoeide bedragen als verkapt dividend aan de vennootschappen hebben onttrokken en zowel belanghebbende en [A] als de vennootschappen zich daarvan bewust moeten zijn geweest. In hoger beroep heeft belanghebbende geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een andere conclusie moeten leiden. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist dat de geldopnamen bij belanghebbende als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4:12 van de Wet IB 2001 in aanmerking moeten worden genomen.
7.6. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond. Beslist moet worden als volgt.

Proceskosten

8.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 9 september 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.