Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 juni 2014. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, en er was een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partij. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
De tenlastelegging betrof woninginbraak op 20 december 2013, waarbij de verdachte samen met anderen goederen had weggenomen uit een woning. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep vrijspraak van de verdachte. Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord.
Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan. Daarom heeft het hof, in lijn met de vordering van de advocaat-generaal, de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen. Tevens werd de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 25 september 2014. De zaak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de rechten van de verdachte in het strafproces.