In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar van belanghebbende tegen een belastingaanslag. De Inspecteur had aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de Inspecteur had in hoger beroep gesteld dat het bezwaar van belanghebbende niet tijdig was ingediend. Het Hof heeft vastgesteld dat de bekendmaking van de aanslag niet op de juiste wijze had plaatsgevonden, omdat belanghebbende de aanslag niet had ontvangen. Het Hof oordeelde dat de bezwaartermijn pas begon te lopen op het moment dat belanghebbende kennisnam van de aanslag, wat in juli 2012 was. Het Hof concludeerde dat het bezwaar tijdig was ingediend en dat de Inspecteur belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. Het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De beslissing van de Inspecteur werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.