In deze zaak gaat het om de verplichting van belanghebbende, een directeur van een Luxemburgse onderneming, om verzekerd te zijn voor de volksverzekeringen in Nederland. De belanghebbende, die in Nederland woont, heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank aangevochten die had geoordeeld dat hij verplicht verzekerd is. De rechtbank had vastgesteld dat belanghebbende een substantieel deel van zijn werkzaamheden in Nederland verrichtte, ondanks zijn claim dat hij uitsluitend in Luxemburg werkte. De inspecteur van de Belastingdienst stelde dat de Nederlandse wetgeving van toepassing is, omdat belanghebbende in Nederland woont en een deel van zijn werkzaamheden in Nederland verricht. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het Hof oordeelde dat de bewijslast voor de verzekeringsplicht bij de inspecteur ligt. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om het vermoeden van de inspecteur te ontzenuwen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat belanghebbende verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen in Nederland, gezien zijn woonplaats en de aard van zijn werkzaamheden. De proceskosten werden niet toegewezen.