Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest
Het verdere verloop van het geding
De beoordeling van het hoger beroep
inleiding
vermoedendat zij ontleent aan (onder meer) de volgende omstandigheden: a. terwijl zijdens [geïntimeerden] is gesteld dat Novaflor ten tijde van het aangaan van de overeenkomst (medio februari 2008) nog financieel gezond was, bereikten[appellante] reeds eind april / begin mei 2008 berichten dat het voor Novaflor een aflopende zaak was, welke berichten later in het jaar werden bewaarheid; b. [geïntimeerden] heeft ten opzichte van het faillissementsverslag van 6 juli 2009 afwijkend verklaard over Trendy Flower B.V., een in 2007 gefailleerde vennootschap; volgens het faillissementsverslag zou Novaflor een voortzetting zijn van de onderneming van Trendy Flower en zou Novaflor een schuld van Trendy Flower hebben overgenomen, terwijl [geïntimeerden] een en ander ontkent, dan wel zegt dit niet te weten; c. dat de curator [geïntimeerden] niet heeft aangesproken voor hun onbehoorlijk bestuur komt door een gebrek aan verhaalsmogelijkheden en d. terwijl de curator bereid was om[appellante] inzage te verlenen in de administratie van Novaflor heeft [geïntimeerden] dit verhinderd; kennelijk hebben zij iets te verbergen. In de inleidende dagvaarding stelt[appellante] tevens dat zij ‘ook een vermoeden heeft dat het bedrag van € 200.000,- als het ware uit Novaflor is gesluisd met andere dan bedrijfsdoeleinden.’
nietuitsluitend aangewend voor de aanschaf van fust. De getuigenverklaringen van vader en zoon [appellante] houden echter in dat die aanwending hun destijds
wélis voorgespiegeld, waar[zoon] nog aan heeft toegevoegd dat het voor de aankoop van het fust benodigde geld ‘in de vorm van statiegeld weer zou terugkomen, zodat het risico nihil zou zijn.’ Daarnaar gevraagd, bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep, heeft[appellante] bevestigd dat haar standpunt nog steeds is dat is afgesproken dat het geld uitsluitend zou worden aangewend voor de aanschaf van fust. Die beperking blijkt echter niet uit de (bij inleidende dagvaarding overgelegde) schriftelijke versies van het contract, terwijl de verklaringen van de getuigen [appellante], tegenover die van [geïntimeerden], ontoereikend zijn voor het bewijs van de juistheid ervan. De juistheid van deze - volgens[appellante] overeengekomen - wijze van aanwending van het geld zou daarom, wil er betekenis aan kunnen worden toegekend, nader moeten worden aangetoond.[appellante] heeft op dit punt echter geen (aanvullend) bewijs aangeboden, terwijl gesteld noch gebleken is dat dat bewijs (slechts) aan de hand van de administratie zou kunnen worden geleverd. Ook tegen deze achtergrond is het belang bij inzage in de administratie onvoldoende onderbouwd; het heeft er nu veel van weg dat[appellante] wil onderzoeken of en wil aantonen dat het geld ook aan andere zaken dan alleen fust is besteed, terwijl dit door [geïntimeerden] al erkend is, zonder dat die omstandigheid op zichzelf genomen tot een persoonlijke aansprakelijkheid kan leiden.
nietdenkt dat Visser en [geïntimeerde sub 2] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst wisten of althans redelijkerwijs behoorden te begrijpen dat Novaflor haar verplichtingen jegens [appellante] niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden.[appellante] besteedt hier geen aandacht aan. Meer in het bijzonder licht zij niet toe of en zo ja op welke wijze zij deze verklaring heeft laten meewegen bij haar andersluidende standpunt.
moetzijn dat geen sprake was van een gezond en levensvatbaar bedrijf. Daarbij gaat ze er echter aan voorbij dat door [geïntimeerden] is toegelicht wat de oorzaken zijn geweest van de snelle deconfiture, te weten: de flinke daling van de bloemenprijzen vanaf de zomer 2008, waardoor de verkoopopbrengst niet meer kostendekkend was; vier inbraken in een half jaar tijd, waarbij computers / auto’s en de bloemen-/fustvoorraad zijn gestolen; Zimbabwaanse telers, die vanaf medio augustus 2008 hun bloemen/planten elders gingen onderbrengen en het stopzetten van de transporten door Kühne & Nagel in oktober 2008, een en ander gevoegd bij de omstandigheid dat 40% van de jaaromzet juist in de maanden oktober, november en december wordt gerealiseerd. Die oorzaken zijn door de curator in het eerste faillissementsverslag met zoveel woorden genoemd, met daarbij de opmerking dat de curator nader onderzoek ter zake verricht. In het tweede faillissementsverslag noteert de opvolgend curator dat naar zijn mening geen sprake is van onbehoorlijk bestuur, met als toevoeging dat de vennootschap te veel tegenslag heeft gehad, zonder dat de curator wanbeleid / paulianeus handelen heeft ontdekt.[appellante] weerspreekt een en ander niet. Haar zojuist bedoelde stelling dat (alleen al) vanwege het korte tijdsbestek tussen de lening en het faillissement geen sprake kan zijn geweest van een gezond en levensvatbaar bedrijf is tegen die achtergrond onvoldoende onderbouwd, daargelaten nog dat een dergelijke - hindsight - conclusie op zichzelf genomen onvoldoende basis biedt voor een persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders. Tot slot is er het argument dat [geïntimeerden] kennelijk iets te verbergen heeft, omdat anders gewoon inzage in de administratie kan worden verstrekt. [geïntimeerden] heeft er echter op gewezen dat hij vreest dat die inzage weer tot nieuwe verwijten / vervolgstappen zal leiden, die, zeker na een eerdere bedreiging, erg belastend voor hem zijn, ook al wordt hij uiteindelijk in het gelijk gesteld.