ECLI:NL:GHDHA:2014:2912

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
1 september 2014
Zaaknummer
200.144.722-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afsluiting energietoevoer door netbeheerder bij gebreke van energieleverancier

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een geschil tussen [appellant], een bewoner van een pand in Rotterdam, en Stedin Netbeheer B.V., de netbeheerder van regionale energie-transportnetwerken. [appellant] had een contract met energieleverancier Eneco Services B.V. voor de levering van energie aan zijn woning. Na een periode van onbetaalde rekeningen en een beëindiging van het contract door Eneco, heeft Stedin Netbeheer [appellant] gedagvaard om medewerking te verlenen aan de afsluiting van de energietoevoer, omdat er geen energieleverancier meer bekend was voor het verbruiksadres. De kantonrechter heeft de vorderingen van Stedin toegewezen, met uitzondering van de gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten.

In hoger beroep heeft [appellant] grieven ingediend tegen de beslissing van de kantonrechter, waarbij hij betoogde dat zijn contract met Eneco nog steeds van kracht was. Het hof heeft echter geoordeeld dat Stedin Netbeheer terecht heeft gehandeld door de energietoevoer af te willen sluiten, aangezien er geen geldige leveringsovereenkomst meer bestond. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en de beslissing van de kantonrechter bevestigd, met uitzondering van de veroordeling tot afsluiting van de meters, die inmiddels niet meer nodig was omdat [appellant] een nieuwe energieleverancier had gevonden. Het hof heeft [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.144.722/01
Zaaknummer rechtbank :1407264 CV EXPL 12-63137

Arrest van 9 september 2014 (bij vervroeging)

inzake

[appellant] (zich noemende: [appellant]),

wonende te Rotterdam,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. Y.L. Zandbergen te Rotterdam,
tegen

STEDIN NETBEHEER BV,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde.
hierna te noemen: Stedin Netbeheer,
advocaat: mr. M.P.K. Grootenboer te Barendrecht.

Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • Het exploot van dagvaarding in hoger beroep van 5 maart 2014, gericht tegen het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, van 6 december 2013, en het herstelexploot van 31 maart 2014.
  • Het tussenarrest van 20 mei 2014, waarbij een comparitie van partijen werd gelast.
  • De memorie van grieven van 13 juni 2014, met drie grieven (met producties).
  • De memorie van antwoord, genomen op 13 augustus 2014 en administratief verwerkt op 19 augustus 2014.
  • Het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 13 augustus 2014.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
Kort en zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, gaat het geschil om het volgende.
(1.1) [appellant] is bewoner van het pand [adres] (hierna ook: het pand of verbruiksadres). Hij had, in ieder geval begin 2012, voor de levering van energie op het verbruiksadres een contract met energieleverancier Eneco Services B.V. (hierna Eneco).
(1.2) Eneco heeft op 9 februari 2012 een jaarnota over de periode 2 februari 2011-tot 4 februari 2012 met betrekking tot het verbruiksadres opgemaakt, welke jaarnota door [appellant] is ontvangen (overgelegd door [appellant] bij akte uitlating van 11 september 2013). Blijkens deze jaarnota was te weinig in rekening gebracht en was [appellant] uiterlijk 23 februari 2012 een bedrag van € 117,56 (inclusief het eerste nieuwe termijnbedrag) aan Eneco verschuldigd.
(1.3) Eneco heeft op 7 juli 2012 een eindnota met betrekking tot het verbruiksadres opgemaakt (hierna ook: de eindnota). Deze eindnota is eveneens door [appellant] ontvangen (en overgelegd bij akte uitlating van 11 september 2013). De eindnota bestrijkt de periode 4 februari 2012 tot 28 juni 2012 en vermeldt een eindbedrag van
€ 137,29. In dit bedrag is verwerkt een bedrag van € 71,72 aan incasso- en administratiekosten in maart en april 2012. Minus de reeds in rekening gebrachte termijnbedragen resteerde op deze eindafrekening een uiteindelijk nog door [appellant] te betalen bedrag van € 67,29. De vervaldatum voor de betaling van dit bedrag was blijkens de eindnota 21 juli 2012.
(1.4) [appellant] heeft het bedrag van € 67,29 niet betaald aan Eneco. Eneco heeft terzake hiervan geen nadere incassomaatregelen getroffen. [appellant] heeft sindsdien niets meer betaald aan Eneco. Wél heeft [appellant] sindsdien nog gas en elektriciteit betrokken.
(1.5) Stedin Netbeheer is de netbeheerder van regionale energie-transportnetwerken. Stedin Netbeheer zorgt voor het transport van energie in de regio Rotterdam. Stedin Netbeheer heeft de meter(s) in eigendom waarmee op het verbruiksadres de afgenomen energie (gas en elektriciteit) gemeten wordt.
(1.6) Op 28 juni 2012 heeft Stedin Netbeheer van Eneco bericht ontvangen dat het leveringscontract met betrekking tot het pand [adres] was beëindigd.
(1.7) Op 21 januari 2014 heeft Stedin Netbeheer bericht ontvangen van energieleverancier Oxxio dat er per 22 januari 2014 sprake is van een leveringsovereenkomst met Oxxio ten aanzien van dit pand/verbruiksadres.
2.
Stedin Netbeheer heeft [appellant] op 22 november 2012 gedagvaard voor de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam. In dit exploot is [appellant] in de eerste plaats onder meer gesommeerd (kort gezegd) om binnen vijf dagen te zorgen voor toezending van een geldige leveringsovereenkomst met een energieleverancier met betrekking tot het verbruiksadres. Bij gebreke hiervan heeft Stedin Netbeheer gevorderd, zeer kort en zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang:
A. veroordeling van [appellant] om medewerking te verlenen (door aan Stedin Netbeheer toegang tot het pand te geven) tot het afsluiten en verwijderen van de meters op het verbruiksadres.
B. veroordeling van [appellant] om de afsluitkosten van € 50,-- per meter te betalen.
C. veroordeling van [appellant] tot betaling van buitengerechtelijke kosten van € 200 plus rente.
D. veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
Aan deze vordering heeft Stedin Netbeheer in de kern ten grondslag gelegd dat zij op grond van de gas- en elektriciteitswet verplicht is om tot afsluiting en verwijdering van haar meters over te gaan, nu sinds 28 juni 2012 geen energieleverancier voor het verbruiksadres bekend is.
3.
[appellant] heeft aanvankelijk mondeling verweer gevoerd en, kort gezegd, onder meer verklaard dat Eneco de overeenkomst heeft beëindigd, maar dat hij de factuur van Eneco niet heeft ontvangen. Volgens [appellant], mondeling bij de kantonrechter in eerste en tweede ronde, krijgt hij nog gas en elektriciteit geleverd, zodat de overeenkomst met Eneco feitelijk niet is geëindigd. [appellant] vindt dat hij ten onrechte door Eneco als wanbetaler op een zwarte lijst is gezet, zodat andere energieleveranciers een bedrag van € 1.500 vooraf willen hebben. Hij kan dat niet betalen. [appellant] heeft later, bij akte van 11 september 2013, onder meer betoogd dat zijn leveringsovereenkomst met Eneco niet is beëindigd en dat deze nog steeds bestaat.
4.
De kantonrechter heeft in het thans bestreden vonnis onder meer, zakelijk weergegeven, overwogen:
(i) [appellant] is op grond van het in artikel 128 lid 3 Rv neergelegde vereiste van concentratie van verweer te laat met zijn verweer bij akte dat de leveringsovereenkomst met Eneco nog voortduurt. Daarom blijft dit verweer onbesproken.
(ii) Nu [appellant] geen energiecontract met Eneco of een andere leverancier heeft overgelegd, moet ervan worden uitgegaan dat er op het verbruiksadres geen energieleverancier bekend is.
(iii) Voor zover [appellant] nog wel de beschikking heeft over energie betekent dit niet dat er sprake is van een leveringsovereenkomst. Het pand is immers niet afgesloten van energietoevoer.
(iv) In dit geval moet Stedin Netbeheer afsluiten. Anders handelt zij in strijd met de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet omdat zij feitelijk optreedt als energieleverancier. Hiermee is de grondslag van de vordering tot afsluiting, met nevenvorderingen, gegeven.
(v) De problemen van [appellant] met Eneco liggen niet in de risicosfeer met Stedin Netbeheer.
5.
De kantonrechter heeft vervolgens de vorderingen van Eneco toegewezen met uitzondering van de gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten.
6.
Grief I van [appellant] bevat een klacht over beslissing 4(i).
Met grief II klaagt [appellant] over overweging 4(ii).
Met grief III betoogt [appellant] dat Stedin Netbeheer er niet zonder meer vanuit had mogen gaan dat het leveringscontract met Eneco was geëindigd, temeer niet nu de regelgeving erin voorziet dat kleinverbruikers niet te snel worden afgesloten.
7.
Het hof stelt het volgende voorop. Sinds de liberalisering van de energiemarkt is een strikte scheiding aangebracht tussen (a) het leveren van energie (door een door de consument vrijelijk te kiezen energieleverancier) en (b) het transporteren van energie (door de van overheidswege aangewezen regionale netbeheerder). Stedin Netbeheer is de netbeheerder in de regio Rotterdam.
Zoals de kantonrechter – in hoger beroep onweersproken en overigens met juistheid – heeft overwogen moet Stedin Netbeheer de energietoevoer afsluiten wanneer op het verbruiksadres geen energieleverancier (vergunninghouder) bekend is. Dit volgt uit de Electriciteitswet 1998 (artikel 11 lid 1 juncto artikel 17 lid 1), de Gaswet (artikel 3 lid 1 juncto artikel 10b) en artikel 5, aanhef en onder e. van de ‘Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas’ van 27 juni 2011.
8.
Stedin Netbeheer heeft in hoger beroep te kennen gegeven niet meer te zullen overgaan tot tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, voor zover het vonnis betrekking heeft op het afsluiten van de meters, omdat [appellant] inmiddels een leverancier (Oxxio) heeft.
In zoverre is het belang aan het hoger beroep van [appellant] komen te ontvallen. In verband met het proceskostenbelang, zal het hof de grieven nog bespreken.
Beoordeling van grief I
9.
Deze grief slaagt. Blijkens de hierna geciteerde wetsgeschiedenis staat artikel 128 lid 3 Rv er niet aan in de weg dat gedaagde ([appellant]), die al bij antwoord principaal verweer heeft gevoerd, later met een uitgebreider, gewijzigd of zelfs nieuw verweer komt.
Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3, p. 108 (MvT).“De leden (…) vragen naar de uitleg van de regel van concentratie van verweer. De regel van het
derde lid van artikel 2.4.4(
Bew.: thans
art. 128Rv) valt in twee onderdelen uiteen: enerzijds de eis van concentratie van excepties, de weren die niet specifiek op de hoofdzaak betrekking hebben, zoals bijvoorbeeld een beroep op de nietigheid van de dagvaarding, en anderzijds de eis van concentratie van principaal verweer, dat de merites van de zaak betreft. De regel is ingevoerd bij de zogenoemde ‘Lex Hartogh’ (Wet van 7 juli 1896,
Stb.103), teneinde de praktijk van eindeloze vertraging van procedures te bestrijden, veroorzaakt doordat allerlei excepties telkens afzonderlijk, in een bepaalde volgorde, aan de rechter konden worden voorgelegd. Door de eis van concentratie van excepties vervalt het recht excepties aan te voeren als zij niet uiterlijk bij de conclusie van antwoord zijn aangevoerd. Ten aanzien van het principale verweer geldt de eis van concentratie minder strikt: slechts indien de conclusie van antwoord in het geheel geen principaal verweer behelst, mag de gedaagde in een later stadium van dezelfde instantie niet alsnog een dergelijk verweer voeren. Indien de conclusie van antwoord dus enig principaal verweer behelst, verzet artikel 2.4.4, derde lid (
Bew.: thans art. 128 Rv), zich er niet tegen dat de gedaagde later met een uitgebreider, gewijzigd of zelfs nieuw verweer komt. Het karakter van de procedure vereist ook een zekere ruimte voor de ontwikkeling van het geschil. Wel is met het wetsvoorstel beoogd dat het geschil in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure zo volledig mogelijk op tafel komt. Zoals hierna nog wordt uiteengezet, heeft dit een versterkend effect op de eis van concentratie van principaal verweer.”
Toch leidt het slagen van deze grief niet tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof verwijst hiertoe naar de beoordeling van de volgende twee grieven.
Beoordeling van de grieven II en III
10.
Deze grieven, die gaan over de vraag of er een leveringscontract (bekend) was met betrekking tot het pand, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
11.
[appellant] erkent dat Eneco in 2012 de eindnota (zie rechtsoverweging 1.3) heeft opgemaakt en dat hij sindsdien niets meer heeft betaald aan Eneco. Dit ondersteunt de stelling van Stedin Netbeheer (onderbouwd met een ‘printscreen’, productie 8 conclusie van repliek), dat op 28 juni 2012 het energiecontract tussen [appellant] en Eneco tot een einde is gekomen. In ieder geval is Eneco hiervan uitgegaan, mede nu vaststaat dat Eneco aan Stedin Netbeheer heeft laten weten dat het leveringscontract met het verbruiksadres was beëindigd (zie rechtsoverweging 1.6).
Stedin Netbeheer heeft eveneens van beëindiging van het leveringscontract met Eneco mogen uitgaan, temeer nu vaststaat dat [appellant] nadien ook niets meer aan Eneco heeft betaald voor verbruik van energie en nu [appellant] (tot aan de akte van 11 september 2013) evenmin aan Stedin Netbeheer te kennen heeft gegeven dat het contract nog wél bestond. Reeds hierom is [appellant] door Stedin Netbeheer terecht gedagvaard voor de kantonrechter, waarbij in de dagvaarding bovendien nog – tevergeefs – de mogelijkheid is geboden alsnog een energieleverancier bekend te maken.
12.
Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Uit deze stellingen blijkt weliswaar dat [appellant] het niet eens is met de gestelde beëindiging van het contract met Eneco (‘hij heeft geen factuur van Eneco gehad’, ‘er is niet voldaan aan de gronden om over te gaan tot ontbinding van de leveringsovereenkomst’, ‘er is niet schriftelijk opgezegd’, ‘hij heeft brieven van Eneco niet ontvangen’), maar hieruit volgt niet dat de leveringsovereenkomst met Eneco (ook niet feitelijk) is blijven bestaan, dan wel dat Stedin Netbeheer meer had moeten doen om te verifiëren hoe het zat met het contract tussen Eneco en [appellant]. Zoals Stedin Netbeheer terecht heeft gesteld is in beginsel slechts van belang dát de leveringsovereenkomst is beëindigd, niet of deze beëindiging rechtsgeldig heeft plaatsgehad. Dit laatste is een kwestie tussen [appellant] en Eneco, waar Stedin Netbeheer in beginsel buiten staat.
De omstandigheid dat [appellant] na 28 juni 2012 nog de beschikking heeft gehad over gas en elektriciteit, heeft te maken met het feit dat de energietoevoer niet afgesloten kon worden, zoals ook de kantonrechter (in hoger beroep niet bestreden) heeft overwogen.
Slotsom
13.
Het komt er kortom op neer, dat Stedin Netbeheer zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen leveringscontract met betrekking tot het verbruiksadres bekend was en dat zij stappen moest ondernemen om de meters af te sluiten en weg te halen.
De grieven II en III worden verworpen. De veroordelingen van de kantonrechter zijn dus juist geweest, inclusief de proceskostenveroordeling. Nu in hoger beroep het belang is ontvallen aan de veroordelingen A en B, zal in zoverre het vonnis worden vernietigd en zal worden beslist als na te melden. [appellant] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het bestreden vonnis,
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Stedin Netbeheer tot op heden begroot op € 704,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, M.A.F. Tan-de Sonnaville en M.P.J. Ruijpers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2014 in aanwezigheid van de griffier.