Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 9 september 2014 (bij vervroeging)
[appellant] (zich noemende: [appellant]),
STEDIN NETBEHEER BV,
hierna te noemen: Stedin Netbeheer,
Het verloop van de procedure
- Het exploot van dagvaarding in hoger beroep van 5 maart 2014, gericht tegen het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, van 6 december 2013, en het herstelexploot van 31 maart 2014.
- Het tussenarrest van 20 mei 2014, waarbij een comparitie van partijen werd gelast.
- De memorie van grieven van 13 juni 2014, met drie grieven (met producties).
- De memorie van antwoord, genomen op 13 augustus 2014 en administratief verwerkt op 19 augustus 2014.
- Het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 13 augustus 2014.
Beoordeling van het hoger beroep
(1.1) [appellant] is bewoner van het pand [adres] (hierna ook: het pand of verbruiksadres). Hij had, in ieder geval begin 2012, voor de levering van energie op het verbruiksadres een contract met energieleverancier Eneco Services B.V. (hierna Eneco).
(1.2) Eneco heeft op 9 februari 2012 een jaarnota over de periode 2 februari 2011-tot 4 februari 2012 met betrekking tot het verbruiksadres opgemaakt, welke jaarnota door [appellant] is ontvangen (overgelegd door [appellant] bij akte uitlating van 11 september 2013). Blijkens deze jaarnota was te weinig in rekening gebracht en was [appellant] uiterlijk 23 februari 2012 een bedrag van € 117,56 (inclusief het eerste nieuwe termijnbedrag) aan Eneco verschuldigd.
(1.3) Eneco heeft op 7 juli 2012 een eindnota met betrekking tot het verbruiksadres opgemaakt (hierna ook: de eindnota). Deze eindnota is eveneens door [appellant] ontvangen (en overgelegd bij akte uitlating van 11 september 2013). De eindnota bestrijkt de periode 4 februari 2012 tot 28 juni 2012 en vermeldt een eindbedrag van
€ 137,29. In dit bedrag is verwerkt een bedrag van € 71,72 aan incasso- en administratiekosten in maart en april 2012. Minus de reeds in rekening gebrachte termijnbedragen resteerde op deze eindafrekening een uiteindelijk nog door [appellant] te betalen bedrag van € 67,29. De vervaldatum voor de betaling van dit bedrag was blijkens de eindnota 21 juli 2012.
(1.4) [appellant] heeft het bedrag van € 67,29 niet betaald aan Eneco. Eneco heeft terzake hiervan geen nadere incassomaatregelen getroffen. [appellant] heeft sindsdien niets meer betaald aan Eneco. Wél heeft [appellant] sindsdien nog gas en elektriciteit betrokken.
(1.5) Stedin Netbeheer is de netbeheerder van regionale energie-transportnetwerken. Stedin Netbeheer zorgt voor het transport van energie in de regio Rotterdam. Stedin Netbeheer heeft de meter(s) in eigendom waarmee op het verbruiksadres de afgenomen energie (gas en elektriciteit) gemeten wordt.
(1.6) Op 28 juni 2012 heeft Stedin Netbeheer van Eneco bericht ontvangen dat het leveringscontract met betrekking tot het pand [adres] was beëindigd.
(1.7) Op 21 januari 2014 heeft Stedin Netbeheer bericht ontvangen van energieleverancier Oxxio dat er per 22 januari 2014 sprake is van een leveringsovereenkomst met Oxxio ten aanzien van dit pand/verbruiksadres.
A. veroordeling van [appellant] om medewerking te verlenen (door aan Stedin Netbeheer toegang tot het pand te geven) tot het afsluiten en verwijderen van de meters op het verbruiksadres.
B. veroordeling van [appellant] om de afsluitkosten van € 50,-- per meter te betalen.
C. veroordeling van [appellant] tot betaling van buitengerechtelijke kosten van € 200 plus rente.
D. veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
Aan deze vordering heeft Stedin Netbeheer in de kern ten grondslag gelegd dat zij op grond van de gas- en elektriciteitswet verplicht is om tot afsluiting en verwijdering van haar meters over te gaan, nu sinds 28 juni 2012 geen energieleverancier voor het verbruiksadres bekend is.
(i) [appellant] is op grond van het in artikel 128 lid 3 Rv neergelegde vereiste van concentratie van verweer te laat met zijn verweer bij akte dat de leveringsovereenkomst met Eneco nog voortduurt. Daarom blijft dit verweer onbesproken.
(ii) Nu [appellant] geen energiecontract met Eneco of een andere leverancier heeft overgelegd, moet ervan worden uitgegaan dat er op het verbruiksadres geen energieleverancier bekend is.
(iii) Voor zover [appellant] nog wel de beschikking heeft over energie betekent dit niet dat er sprake is van een leveringsovereenkomst. Het pand is immers niet afgesloten van energietoevoer.
(iv) In dit geval moet Stedin Netbeheer afsluiten. Anders handelt zij in strijd met de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet omdat zij feitelijk optreedt als energieleverancier. Hiermee is de grondslag van de vordering tot afsluiting, met nevenvorderingen, gegeven.
(v) De problemen van [appellant] met Eneco liggen niet in de risicosfeer met Stedin Netbeheer.
Met grief II klaagt [appellant] over overweging 4(ii).
Met grief III betoogt [appellant] dat Stedin Netbeheer er niet zonder meer vanuit had mogen gaan dat het leveringscontract met Eneco was geëindigd, temeer niet nu de regelgeving erin voorziet dat kleinverbruikers niet te snel worden afgesloten.
Zoals de kantonrechter – in hoger beroep onweersproken en overigens met juistheid – heeft overwogen moet Stedin Netbeheer de energietoevoer afsluiten wanneer op het verbruiksadres geen energieleverancier (vergunninghouder) bekend is. Dit volgt uit de Electriciteitswet 1998 (artikel 11 lid 1 juncto artikel 17 lid 1), de Gaswet (artikel 3 lid 1 juncto artikel 10b) en artikel 5, aanhef en onder e. van de ‘Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas’ van 27 juni 2011.
In zoverre is het belang aan het hoger beroep van [appellant] komen te ontvallen. In verband met het proceskostenbelang, zal het hof de grieven nog bespreken.
Beoordeling van grief I
Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3, p. 108 (MvT).“De leden (…) vragen naar de uitleg van de regel van concentratie van verweer. De regel van het
derde lid van artikel 2.4.4(
Bew.: thans
art. 128Rv) valt in twee onderdelen uiteen: enerzijds de eis van concentratie van excepties, de weren die niet specifiek op de hoofdzaak betrekking hebben, zoals bijvoorbeeld een beroep op de nietigheid van de dagvaarding, en anderzijds de eis van concentratie van principaal verweer, dat de merites van de zaak betreft. De regel is ingevoerd bij de zogenoemde ‘Lex Hartogh’ (Wet van 7 juli 1896,
Stb.103), teneinde de praktijk van eindeloze vertraging van procedures te bestrijden, veroorzaakt doordat allerlei excepties telkens afzonderlijk, in een bepaalde volgorde, aan de rechter konden worden voorgelegd. Door de eis van concentratie van excepties vervalt het recht excepties aan te voeren als zij niet uiterlijk bij de conclusie van antwoord zijn aangevoerd. Ten aanzien van het principale verweer geldt de eis van concentratie minder strikt: slechts indien de conclusie van antwoord in het geheel geen principaal verweer behelst, mag de gedaagde in een later stadium van dezelfde instantie niet alsnog een dergelijk verweer voeren. Indien de conclusie van antwoord dus enig principaal verweer behelst, verzet artikel 2.4.4, derde lid (
Bew.: thans art. 128 Rv), zich er niet tegen dat de gedaagde later met een uitgebreider, gewijzigd of zelfs nieuw verweer komt. Het karakter van de procedure vereist ook een zekere ruimte voor de ontwikkeling van het geschil. Wel is met het wetsvoorstel beoogd dat het geschil in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure zo volledig mogelijk op tafel komt. Zoals hierna nog wordt uiteengezet, heeft dit een versterkend effect op de eis van concentratie van principaal verweer.”
Toch leidt het slagen van deze grief niet tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof verwijst hiertoe naar de beoordeling van de volgende twee grieven.
Beoordeling van de grieven II en III
Stedin Netbeheer heeft eveneens van beëindiging van het leveringscontract met Eneco mogen uitgaan, temeer nu vaststaat dat [appellant] nadien ook niets meer aan Eneco heeft betaald voor verbruik van energie en nu [appellant] (tot aan de akte van 11 september 2013) evenmin aan Stedin Netbeheer te kennen heeft gegeven dat het contract nog wél bestond. Reeds hierom is [appellant] door Stedin Netbeheer terecht gedagvaard voor de kantonrechter, waarbij in de dagvaarding bovendien nog – tevergeefs – de mogelijkheid is geboden alsnog een energieleverancier bekend te maken.
De omstandigheid dat [appellant] na 28 juni 2012 nog de beschikking heeft gehad over gas en elektriciteit, heeft te maken met het feit dat de energietoevoer niet afgesloten kon worden, zoals ook de kantonrechter (in hoger beroep niet bestreden) heeft overwogen.
Slotsom
De grieven II en III worden verworpen. De veroordelingen van de kantonrechter zijn dus juist geweest, inclusief de proceskostenveroordeling. Nu in hoger beroep het belang is ontvallen aan de veroordelingen A en B, zal in zoverre het vonnis worden vernietigd en zal worden beslist als na te melden. [appellant] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
Beslissing
- bekrachtigt het bestreden vonnis,
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Stedin Netbeheer tot op heden begroot op € 704,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.