ECLI:NL:GHDHA:2014:2891

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
29 augustus 2014
Zaaknummer
22-001994-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 april 2013. De veroordeelde, geboren in 1989, was betrokken bij een criminele organisatie en had wederrechtelijk voordeel verkregen uit zijn activiteiten. De rechtbank had eerder vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 11.400,- bedroeg en had de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen. In hoger beroep heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie beoordeeld, die stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in totaal € 12.950,- bedroeg. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de veroordeelde daadwerkelijk € 7.650,- aan wederrechtelijk voordeel had verkregen, gebaseerd op zijn werkzaamheden voor de criminele organisatie van medeverdachte [medeverdachte]. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 7.650,-. De beslissing is genomen na onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep, waarbij het hof de bewijsvoering en de argumenten van de verdediging heeft gewogen. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende een langere periode dan door de rechtbank aangenomen, betrokken was bij de criminele activiteiten en dat hij daarvoor een vergoeding ontving. De vordering van de advocaat-generaal tot bevestiging van het vonnis is door het hof afgewezen, en de beslissing is op de openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-001994-13 (PO)
Parketnummer: 09-997154-11
Datum uitspraak: 22 juli 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 april 2013 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1989,
[adres].
Procesgang in de ontnemingszaak
De meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 16 april 2013 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 11.400,- en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van eenzelfde bedrag.
Namens de veroordeelde is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Beslissing in de strafzaak tegen de veroordeelde
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Den Haag van 16 april 2013 is de veroordeelde, voor zover hier van belang, onder meer ter zake van het in zijn strafzaak bewezen verklaarde, gekwalificeerd als:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd;
medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:60, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, meermalen gepleegd;
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven,
veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 28 januari 2014 en 8 juli 2014.
De vordering van het openbaar ministerie
De in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie houdt in dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal € 12.950,-, ter ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit de in zijn strafzaak bewezen verklaarde feiten.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling van de vordering
Naar het oordeel van het hof heeft de veroordeelde tot het hierna vermelde bedrag wederrechtelijk voordeel verkregen door middel van of uit baten van de hiervoor aangeduide en de in zijn strafzaak bewezenverklaarde feiten.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
Nadere overwegingen [1]
De raadsman heeft betoogd dat de veroordeelde slechts drie weken voor medeveroordeelde [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]), te weten de weken die in de aangetroffen kasboeken voorkomen (de week van respectievelijk 23 juli 2011, 30 juli 2011 en 6 augustus 2011) heeft gewerkt. Voor zijn werkzaamheden heeft de veroordeelde € 150,- per week ontvangen, zodat het totaal ontvangen bedrag € 450,- bedraagt. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs voorhanden is dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten buiten de bewezen verklaarde periode in de strafzaak. Tenslotte heeft de raadsman bepleit dat nergens uit blijkt dat de veroordeelde inkomsten heeft gehad uit zijn incassobureau, zodat ten onrechte fictieve inkomsten dienaangaande aan hem zijn toegerekend.
Het hof overweegt diengaande als volgt.
Periode werkzaamheden
Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat de veroordeelde vanaf maart 2010 tot en met november 2010 de huur heeft voldaan van het
pand aan de Paviljoensgracht 15 te Den Haag (hierna: Paviljoensgracht). [2] Uit het dossier komt naar voren dat dit pand als uitvalsbasis diende voor de criminele organisatie. De omstandigheid dat de veroordeelde degene was die de huur van genoemd pand overmaakte, onderstreept het feit dat hij in ieder geval gedurende die periode feitelijk werkzaam is geweest voor [medeverdachte] en/of diens organisatie. Het hof stelt evenwel vast dat de rechtbank in de strafzaak bewezen heeft verklaard dat de veroordeelde van 25 augustus 2010 tot en met 17 augustus 2011 deel uitmaakte van de criminele organisatie van [medeverdachte].
Het hof zal gelet op deze ten laste van de veroordeelde bewezen verklaarde periode waarin hij deel uitmaakte van de criminele organisatie– anders dan de rechtbank – de aanvang van de periode waarin de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten bepalen op 25 augustus 2010.
Het hof stelt voorts vast dat het pand aan de Paviljoensgracht verschillende malen is geobserveerd. Vanaf 25 augustus 2010 tot en met 2 september 2010 en op 24 maart 2011 is de veroordeelde gezien in de Paviljoensgracht. Ook is gezien dat de veroordeelde de deur van de Paviljoensgracht opende met een sleutel. [3]
Voorts stelt het hof vast dat de veroordeelde, tezamen met medeveroordeelde [medeverdachte 2], op 1 oktober 2010 een incassobureau, met handelsnaam [bedrijfsnaam], heeft opgericht en dat dit incassobureau achterstallige aflossingen incasseerde voor het bedrijf, [medeverdachte] Consultancy, van de medeveroordeelde voor deelname aan een criminele organisatie [medeverdachte]. [4] Daarnaast volgt uit verklaringen van getuigen dat de veroordeelde aan de Paviljoensgracht verschillende soorten aan het verstrekken van leningen gerelateerde werkzaamheden verrichtte voor [medeverdachte] en of diens bedrijf. [5]
Vanaf 12 april 2011 tot en met 17 augustus 2011 is de Paviljoensgracht door middel van een statische camera geobserveerd. Uit deze observatie is gebleken dat de veroordeelde regelmatig en vanaf juli 2011 bijna dagelijks in het pand aan de Paviljoensgracht aanwezig was. [6] De veroordeelde heeft verklaard op 1 juli 2011 als werknemer in dienst te zijn getreden bij [medeverdachte] Consultancy als kantoormedewerker voor 40 uur per week en dat hij werkzaamheden gerelateerd aan het verstrekken van geldleningen verrichtte. [7]
Gelet op het vorenoverwogene acht het hof het niet aannemelijk dat de veroordeelde slechts drie weken zou hebben gewerkt voor [medeverdachte] en/of diens criminele organisatie. Het hof gaat ervan uit dat de veroordeelde in de gehele periode van 25 augustus 2010 tot en met 17 augustus 2011 (51 weken) werkzaamheden heeft verricht voor [medeverdachte] en/of diens criminele organisatie.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Incassobrieven
Het hof is met de verdediging en met de advocaat-generaal van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de incassokosten die in de incassobrieven worden genoemd ook daadwerkelijk zijn geïnd. Het hof zal de incassokosten derhalve niet betrekken in het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij werkzaamheden heeft verricht voor [medeverdachte] en/of zijn criminele organisatie en dat hij hiervoor € 150,- per week kreeg. [8] Door de verdediging zijn geen kosten naar voren gebracht.
Het hof komt, gelet op het vorenoverwogene, tot de volgende berekening:
Opbrengsten
-51 weken x € 150,-
= € 7.650,-
Kosten = € 0,-

Wederrechtelijk verkregen voordeel = € 7.650,-

Betalingsverplichting aan de Staat
Het hof zal tevens aan de veroordeelde de betalingsverplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat aan de Staat terug te betalen.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 7.650,- (zevenduizend zeshonderdvijftig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 7.650,- (zevenduizend zeshonderdvijftig euro).
Dit arrest is gewezen door mr. W.J. van Boven, mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. C. Klomp, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 juli 2014.
Mr. M.I. Veldt-Foglia is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hier wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena (a)r(en).
2.Geschriften, betreffende kwitanties voor de betaling van de huur over de maanden april 2010 tot en met november 2010 voor Paviljoensgracht 15 te Den haag door [verdachte] met nummers 2010-3 t/m 2010-11, DOC/039-10 (p. 3646) en DOC/047-02 t/m DOC/047-04 (p. 3949-3951).
3.Proces-verbaal “Artikel 140 lid 1 en 3 Wetboek van Strafrecht” met nummer 6640/2010/104-413, AMB/047 d.d. 19 december 2011 van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, paragraaf 4.6.1 (p. 998).
4.Een geschrift, betreffende een afdruk van een online inzage uittreksel Kamer van Koophandel: DOC/003-03 (p. 3023); Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer 6640/2010/104-537, G/15-01 d.d. 4 november 2011 (p. 2056).
5.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] met nummer 6640/2010/104-313, V/10-02 (p. 1544); Een geschrift, betreffende een politiefoto van de veroordeelde: DOC/022-03 (p. 3305); Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] met nummer 6640/2010/104-312, V04-02 (p. 1227).
6.Proces-verbaal “Artikel 140 lid 1 en 3 Wetboek van Strafrecht” met nummer 6640/2010/104-413, AMB/047 d.d. 19 december 2011 van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, paragraaf 4.6.1 (p. 998).
7.Verklaring van de veroordeelde, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg in zijn strafzaak d.d. 7 juni 2012; Een geschrift, betreffende een arbeidsovereenkomst tussen [medeverdachte] Consultancy en [verdachte]: DOC/025-01 en DOC/025-02 (p. 3329-3330).
8.Verklaring van de veroordeelde, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 8 juni 2014.