AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 april 2013. De veroordeelde, geboren in 1989, was betrokken bij een criminele organisatie en had wederrechtelijk voordeel verkregen uit zijn activiteiten. De rechtbank had eerder vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 11.400,- bedroeg en had de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen. In hoger beroep heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie beoordeeld, die stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in totaal € 12.950,- bedroeg. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de veroordeelde daadwerkelijk € 7.650,- aan wederrechtelijk voordeel had verkregen, gebaseerd op zijn werkzaamheden voor de criminele organisatie van medeverdachte [medeverdachte]. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 7.650,-. De beslissing is genomen na onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep, waarbij het hof de bewijsvoering en de argumenten van de verdediging heeft gewogen. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende een langere periode dan door de rechtbank aangenomen, betrokken was bij de criminele activiteiten en dat hij daarvoor een vergoeding ontving. De vordering van de advocaat-generaal tot bevestiging van het vonnis is door het hof afgewezen, en de beslissing is op de openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
1.Wanneer hier wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena (a)r(en).
2.Geschriften, betreffende kwitanties voor de betaling van de huur over de maanden april 2010 tot en met november 2010 voor Paviljoensgracht 15 te Den haag door [verdachte] met nummers 2010-3 t/m 2010-11, DOC/039-10 (p. 3646) en DOC/047-02 t/m DOC/047-04 (p. 3949-3951).
3.Proces-verbaal “Artikel 140 lid 1 en 3 Wetboek van Strafrecht” met nummer 6640/2010/104-413, AMB/047 d.d. 19 december 2011 van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, paragraaf 4.6.1 (p. 998).
4.Een geschrift, betreffende een afdruk van een online inzage uittreksel Kamer van Koophandel: DOC/003-03 (p. 3023); Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer 6640/2010/104-537, G/15-01 d.d. 4 november 2011 (p. 2056).
5.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] met nummer 6640/2010/104-313, V/10-02 (p. 1544); Een geschrift, betreffende een politiefoto van de veroordeelde: DOC/022-03 (p. 3305); Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] met nummer 6640/2010/104-312, V04-02 (p. 1227).
6.Proces-verbaal “Artikel 140 lid 1 en 3 Wetboek van Strafrecht” met nummer 6640/2010/104-413, AMB/047 d.d. 19 december 2011 van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, paragraaf 4.6.1 (p. 998).
7.Verklaring van de veroordeelde, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg in zijn strafzaak d.d. 7 juni 2012; Een geschrift, betreffende een arbeidsovereenkomst tussen [medeverdachte] Consultancy en [verdachte]: DOC/025-01 en DOC/025-02 (p. 3329-3330).
8.Verklaring van de veroordeelde, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 8 juni 2014.