1ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en onder de algemene en bijzondere voorwaarde als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast is de volledige tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2012 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen diverse/een goed(eren) van zijn gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte zich naar de woning van die [benadeelde partij] heeft begeven en/of zich toegang tot die woning heeft verschaft en/of heeft gezocht naar (een) goed(eren) van zijn gading en/of geld, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die goed(eren)/geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, te weten door een luik in de/een (achter)deur te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd door/van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld bestond(en) uit het (meermalen) (hard) slaan tegen het gezicht en/of de romp.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 20 november 2012 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld, toebehorende aan [benadeelde partij] zich naar de woning van die [benadeelde partij] heeft begeven en zich toegang tot die woning heeft verschaft en heeft gezocht naar geld, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, te weten door een luik in de achterdeur te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld van geweld tegen [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het meermalen (hard) slaan tegen het gezicht en de romp.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat – kort gezegd – het opzet op het geweld en het oogmerk van de geweldshandelingen niet kan worden bewezen. Eén en ander overeenkomstig de overlegde pleitnotities.
Het hof overweegt – overeenkomstig de rechtbank – als volgt.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte nimmer het opzet heeft gehad om geweld toe te passen. Hij ging er van uit dat de bewoner niet thuis zou zijn. Het hof verwerpt dit verweer.
Het is, naar het oordeel van het hof een algemene ervaringsregel dat de kans dat tegen middernacht iemand in een (donkere) woning aanwezig is (bijvoorbeeld ligt te slapen) of dan thuis komt, aanmerkelijk is. Uit verdachtes verklaring blijkt ook dat hij zich heeft afgevraagd of er iemand thuis was. Hij heeft desalniettemin besloten naar binnen te gaan en daarmee de kans aanvaard dat het tot een confrontatie met de bewoner zou komen. De omstandigheid dat naast de keukendeur in de tuin een plastic tas is aangetroffen met tie-wraps en plakband wijst er overigens ook op dat de verdachte kennelijk in elk geval heeft overwogen eventueel geweld te gebruiken.
Maar wat daar ook van zij, toen de verdachte eenmaal in de woning was en werd overlopen door het 71-jarige slachtoffer, heeft hij daadwerkelijk stevig geweld gebruikt (hij heeft de man hard geslagen) en dat is naar uiterlijke verschijningsvorm niet anders te kwalificeren dan opzettelijk. Het hof acht bewezen dat de verdachte opzet had op het toegepaste geweld.
Het oogmerk van de geweldshandelingen
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat het geweld niet is gebruikt met het oogmerk de diefstal te vergemakkelijken en om de vlucht mogelijk te maken. Het hof verwerpt ook dit verweer. De aangever heeft verklaard dat de verdachte hem direct begon te slaan toen hij de verdachte op heterdaad betrapte in zijn woning. Er ontstond een worsteling tussen de verdachte en de aangever. De verdachte heeft de aangever daarbij meermalen geslagen in het gezicht en tegen de romp. Tijdens het slaan hoorde de aangever de verdachte schreeuwen: “Geld! Geld! Waar is de kluis!?” en “Ik moet geld hebben! Anders maak ik je kapot!”. Ondertussen verplaatste de worsteling tussen de aangever en de verdachte zich van de keuken naar de woonkamer en weer terug naar de keuken. De verdachte heeft tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat hij probeerde te vluchten maar op dat moment werd tegen gehouden door aangever en door hem werd geslagen. Om te vluchten heeft hij de aangever toen meermalen geslagen met zijn vuisten. Toen de aangever op de grond lag is de verdachte via het keukenraam de woning ontvlucht. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaring van de verdachte niet (voldoende) aannemelijk is geworden en dat de verdachte niet slechts geweld heeft gebruikt om te kunnen vluchten. Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat de geweldshandelingen zijn gepleegd zowel met het oogmerk de poging diefstal te vergemakkelijken als de vlucht mogelijk te maken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd, met dien verstande dat de proeftijd dient te worden opgehoogd naar drie jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal. De verdachte heeft zich door middel van braak toegang verschaft in een woning en is er, op het moment dat hij werd overlopen door de bewoner, een man op leeftijd, niet voor teruggedeinsd om fysiek geweld tegen de bewoner te gebruiken. De bewoner heeft als gevolg van dat geweld onder meer een kaakfractuur opgelopen. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij, louter met het oog op zijn eigen financieel gewin, op gewelddadige wijze een woning - bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen - heeft overvallen. Feiten als de onderhavige veroorzaken financiële schade en leiden bovendien tot gevoelens van angst en onrust, zowel bij de overvallen bewoner als in de samenleving. Daarop kan niet anders worden gereageerd dan met een detentiestraf van aanzienlijke duur.
De verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit negentien jaar oud. Om die reden geldt voor hem in beginsel het volwassenenstrafrecht. De raadsman heeft verzocht om ex artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Op grond van dat artikel is het mogelijk recht te doen overeenkomstig het minderjarigenstrafrecht indien de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven. Gelet op het verzoek van de raadsman heeft het hof op 4 januari 2014 het onderzoek geschorst en de zaak naar de raadsheer-commissaris verwezen teneinde, door tussenkomst van het NIFP, een psycholoog die zowel in meerderjarigen- als in minderjarigenzaken rapporteert, diverse onderzoeksvragen (waaronder de vraag of er argumenten gelegen zijn in de persoonlijkheid en/of de ontwikkeling van betrokkene die aanleiding geven het minderjarigenstrafrecht toe te passen) te laten beantwoorden. Dit heeft geleid tot het Pro Justitia rapport van 3 april 2014, opgesteld en ondertekend door drs. R.M. de Groot onder supervisie van drs. M.H. Keppel, beiden GZ-psycholoog en Kinder- en Jeugdpsycholoog. Naar ’s hofs oordeel biedt dit rapport onvoldoende concrete aanknopingspunten om in dit geval het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Naar ’s hofs oordeel geven de omstandigheden waaronder het feit is begaan hiertoe evenmin aanleiding. Het hof zal de verdachte derhalve bestraffen conform het volwassenenstrafrecht.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 juni 2014, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies (beknopt) van 4 maart 2013, opgemaakt en ondertekend door reclasseringswerker I. Hassing, en het reeds genoemde Pro Justitia rapport van 3 april 2014. Uit het rapport van
3 april 2014 blijkt dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, te weten een stoornis van het autisme spectrum (PDD-NOS), die negatief van invloed is op de ontwikkeling, waardoor ook sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Volgens de deskundige is bij de verdachte tevens sprake van een licht verstandelijke beperking (LVB) die meebrengt dat de zelfredzaamheid en de sociaal-emotionele ontwikkeling niet van leeftijdsconform niveau zijn; daarnaast is er sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De ziekelijke en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (LVB en PDD-NOS) van de verdachte is volgens de deskundige van pervasieve aard en dient gezien te worden als onvermogen waar nauwelijks herstel in mogelijk blijkt en was ten tijde van het ten laste gelegde duidelijk aanwezig. De deskundige komt tot het oordeel dat de verdachte voor een deel van de ten laste gelegde woninginbraak, te weten het gebruik van het geweld, als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Het hof neemt dat oordeel van de deskundige over.
Het hof heeft ambtshalve geconstateerd dat de inzendtermijn in hoger beroep van zes maanden met ruim één maand is overschreden. Namens de verdachte is immers op 19 maart 2013 hoger beroep ingesteld, terwijl eerst op 28 oktober 2013 het dossier bij het hof is ingekomen. Het hof is van oordeel dat die beperkte overschrijding geen schending van de redelijke termijn oplevert, nu deze wordt gecompenseerd door een voortvarende behandeling in hoger beroep, daarbij in aanmerking genomen dat de zaak van de verdachte in appel binnen zestien maanden nadat hoger beroep is ingesteld, wordt afgedaan.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof zal – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst genoemde Hugo Boss schoenen (onder 1), handschoen (onder 2) en Samsung telefoontoestel (onder 3), nu deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en het belang van strafvordering zich daar niet tegen verzet.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden (resterende) materiële schade ad € 304,89 en immateriële schade ad € 3.000,-, derhalve een totaalbedrag van € 3.304,89, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade, als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde.
In eerste aanleg is de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen. De vordering van de benadeelde partij is derhalve in hoger beroep volledig aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is verzocht om de vordering van de benadeelde partij op een aanmerkelijk lager bedrag vast te stellen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade ad € 304,89 is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de gestelde immateriële schade ad € 3.000,- is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 3.304,89 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank 's-Gravenhage van 22 maart 2012 onder parketnummer 09-920220-11 is de verdachte veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, waarvan