ECLI:NL:GHDHA:2014:2824

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
26 augustus 2014
Zaaknummer
200.129.487/01 en 200.136.269/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Obbink-Reijngoud
  • C. Zwagemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en draagkracht in het kader van een eenvoudige gemeenschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, ging het om een hoger beroep inzake partneralimentatie en de draagkracht van de vrouw. De vrouw, die in hoger beroep was gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag, stelde dat zij geen draagkracht had om de door de rechtbank vastgestelde alimentatie van € 1.760,- per maand aan de man te voldoen. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw met ingang van 27 maart 2013 deze alimentatie moest betalen. De vrouw voerde aan dat haar inkomen, dat voorheen € 12.395,- netto per maand bedroeg, was weggevallen na haar ontslag bij haar werkgever. De man betwistte de stellingen van de vrouw en stelde dat zij haar inkomen niet voldoende onderbouwde. Het hof oordeelde dat de vrouw met ingang van 9 september 2013 geen draagkracht had om een bijdrage te voldoen, en dat de behoefte van de man buiten beschouwing moest blijven. Het hof vernietigde de bestreden beschikking ter zake van de partneralimentatie en wees het verzoek van de man af. Daarnaast werd de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigd. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal hof bestaande uit drie rechters, met mr. De Witte-Renkema als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 23 juli 2014
Zaaknummers : 200.129.487/01 & 200.136.269/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 11-3134 & FA RK 12-2677
Zaaknummers rechtbank : C/09/392642 & C/09/416980
[appellante],
wonende te [buitenland],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.R. de Boorder te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [buitenland], feitelijk verblijvende te [verblijfplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 26 juni 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 maart 2013 van de rechtbank Den Haag.
De man heeft op 18 september 2013 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 31 oktober 2013 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 8 juli 2013 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 17 juli 2013 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de man:
  • op 4 november 2013 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen, op 5 november 2014 ingekomen als brief met bijlagen;
  • op 4 november 2013 een brief van 1 november 2013 met bijlagen.
De zaak is op 13 november 2013 mondeling behandeld, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Het hof heeft daarbij besloten de mondelinge behandeling op een nader te bepalen datum voort te zetten om de man in de gelegenheid te stellen te reageren op de stellingen van de vrouw inzake de behoefte/behoeftigheid en eventueel een behoeftelijst over te leggen. De vrouw is in de gelegenheid gesteld twee draagkrachtberekeningen over te leggen, één met betrekking tot de periode vóór en de andere ter zake van de periode na haar ontslag, beide voorzien van de onderliggende stukken. In deze draagkrachtberekeningen dienen de gevolgen van de fiscale procedures en de vergoedingen die de vrouw volgens haar ontslagbrief zal ontvangen, voor zover mogelijk, te zijn meegenomen.
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 4 december 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 22 mei 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 3 juni 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de man:
  • op 6 december 2013 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
  • een V-formulier van 26 mei 2014 met bijlagen.
De mondelinge behandeling van de zaak is op vrijdag 6 juni 2014 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door mr. S. Hussel;
- voor de man: mr. P.N.M. de Gier.
De man is hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, wegens ziekte niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de vrouw met ingang van 27 maart 2013 tegen kwijting aan de man tot zijn levensonderhoud zal uitkeren € 1.760,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Voorts is bepaald dat de vrouw binnen een maand na betekening van de bestreden beschikking een bedrag van € 24.245,78 aan de man dient te voldoen. De proceskosten zijn gecompenseerd zodat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1.
In geschil zijn de door de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de man, hierna ook partneralimentatie, en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
2.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover zij daartegen grieven heeft gericht en opnieuw rechtdoende, zo nodig met verbetering of aanvulling van gronden, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
  • het verzoek van de man tot vaststelling van een bijdrage in zijn levensonderhoud af te wijzen, dan wel te bepalen op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag lager dan € 1.760,- bruto per maand;
  • met bepaling dat de man op grond van de door het hof gegeven beschikking (eventueel) onverschuldigd door de vrouw betaalde alimentatie aan haar dient terug te betalen, binnen veertien dagen na de dagtekening van de beschikking van het hof, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de verzuimdatum tot die der algehele voldoening;
alsmede
voorwaardelijk, voor het geval het hof bepaalt dat de vrouw gehouden zal zijn enige bijdrage te doen in het levensonderhoud van de man:
  • primairenige alimentatieverplichting jegens de man in duur te beperken en te limiteren tot drie jaren na de ontbinding van het huwelijk, derhalve tot [datum], althans tot een door het hof in goede justitie te bepalen datum eerder dan twaalf jaar na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
  • subsidiairalthans enige alimentatieverplichting jegens de man na drie jaren na de ontbinding van het huwelijk, derhalve per [datum], op nihil te stellen, althans per een door het hof in goede justitie te bepalen datum eerder dan twaalf jaar na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
een en ander met bekrachtiging van de bestreden beschikking voor het overige, voor zover die nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. Kosten rechtens.
3.
De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof
in principaal appel
de verzoeken van de vrouw af te wijzen;
in incidenteel appel
bij beschikking in hoger beroep, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, op de gronden vermeld in het verweerschrift van de man, de bestreden beschikking, voor zover ter beoordeling aan het hof voorgelegd, te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
de vrouw te veroordelen om met ingang van [datum], zijnde de datum van ontbinding van het huwelijk van partijen door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de gemeentelijke registers, aan de man een bijdrage in zijn levensonderhoud van € 25.000,- bruto per maand te betalen, steeds bij vooruitbetaling;
de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen een bedrag van € 680.000,- op de gronden uiteengezet in de nummers 55 t/m 58 in het lichaam van het verweerschrift, zulks binnen twee weken na betekening van dit vonnis, het hof begrijpt: deze beschikking;
de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen een bedrag van € 142.000,- op de gronden uiteengezet in de nummers 59 en 60 in het lichaam van het verweerschrift, zulks binnen twee weken na betekening van deze beschikking;
de vrouw te veroordelen om aan de man af te geven alle roerende zaken vermeld op de lijst genoemd in nummer 64 in het lichaam van het verweerschrift en overgelegd als productie 12 bij het verweerschrift, zulks binnen twee weken na betekening van deze beschikking;
de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen de wettelijke rente en alle kosten van incasso, rechtsbijstand en gerechtelijke procedures die de man dient te maken indien de vrouw hetzij de door haar aan de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud niet tijdig betaalt, hetzij de door haar aan de man te betalen vergoeding als verzocht sub B en/of C niet tijdig betaalt, hetzij de verzochte roerende zaken niet of niet tijdig afgeeft.
4.
De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het hof de man in zijn incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoeken in incidenteel appel af te wijzen, althans om een eventuele alimentatieverplichting hoger dan € 1.760,- bruto per maand niet met terugwerkende kracht tot de datum ontbinding huwelijk in te laten gaan maar met ingang van de datum van de in hoger beroep te wijzen beschikking, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in appel en incidenteel appel, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht.
De vrouw verzoekt in principaal appel
voorwaardelijk, voor het geval het hof bepaalt dat de vrouw ten tijde van het wijzen van de beschikking in eerste aanleg gehouden is enige bijdrage te doen in het levensonderhoud van de man:
- de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de vrouw daartegen grieven heeft gericht en opnieuw rechtdoende, zo nodig met verbetering of aanvulling van gronde, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
- te bepalen dat de bijdrage van de vrouw in het levensonderhoud van de man met ingang van 9 september 2013, dan wel met ingang van de datum van indiening van het onderhavige verzoek, op nihil wordt gesteld, dan wel een zodanig bedrag of met ingang van zodanige datum als het hof in goede justitie juist acht,
onder handhaving van de eerdere verzoeken van de vrouw gedaan bij haar appelschrift van 26 juni 2013,
met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in appel en incidenteel appel.
5.
Bij brief van 26 mei 2014 heeft de man zijn verzoek C in incidenteel appel vermeerderd in die zin dat het bedrag van € 142.000,- moet worden gewijzigd in een bedrag van € 167.809,75 in verband met retributie opstalrecht [onroerende zaak] 2014.

Partneralimentatie

6.
Het hof ziet aanleiding eerst in te gaan op de draagkracht van de vrouw.
7.
De vrouw stelt dat zij geen draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie van € 1.760,- per maand aan de man te voldoen. Volgens de vrouw had de rechtbank rekening moeten houden met de belasting van 15% die in [buitenland] over het inkomen van iedere ingezetene, derhalve ook dat van de vrouw, wordt geheven. De totale lasten van de vrouw zoals berekend door de rechtbank overstijgen haar netto inkomsten. In acht genomen het vorenstaande, heeft de vrouw geen draagkracht voor een bijdrage in het levensonderhoud van de man. In haar verweer op het incidenteel appel voert de vrouw nog als wijziging van omstandigheden aan dat haar dienstverband bij [A Ltd]per 9 september 2013 is beëindigd. Zij heeft geen inkomen meer en kan in de meest gunstige omstandigheden over een aantal jaren € 144.283,- bruto per jaar verdienen. Er is sprake van een niet voor herstel vatbaar inkomensverlies.
8.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw haar inkomen en de gestelde belastingheffing niet onderbouwt. Volgens de man dient de vrouw haar buitenlandse en Nederlandse aangiftes en aanslagen Inkomstenbelasting over de jaren 2008 tot en met 2012 over te leggen. Tevens dient zij overzichten van haar inkomen in 2013 tot op heden over te leggen. De man is van mening dat het inkomen van de vrouw bij [A Ltd] onjuist is vastgesteld. De man verzoekt een deskundige registeraccountant in [buitenland] opdracht te geven onderzoek te doen naar de getekende statements van [A Ltd]. Daarnaast heeft de vrouw volgens de man meer inkomen, namelijk het inkomen dat zij geniet als DGA bij [B Ltd] De vrouw moet de jaarstukken 2008 tot en met 2012, aangiftes en aanslagen Vennootschapsbelasting en de cijfers over 2013 tot nu toe overleggen. De man voert nog aan dat de vrouw vrijwillig naar [buitenland] is vertrokken. Zij ontvangt de housing allowance nog steeds of had deze kunnen behouden. Dit geldt ook voor de car allowance. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de man voorts het ontslag van de vrouw bij [A Ltd] bij gebrek aan wetenschap bestreden. De man bestrijdt ten slotte diverse door de rechtbank in het kader van de draagkracht bij de vrouw in aanmerking genomen lasten.
9.
Het hof acht genoegzaam aangetoond dat de vrouw met ingang van 9 september 2013 feitelijk is ontslagen bij haar werkgever [A Ltd], zodat haar inkomen uit dat dienstverband en eventuele bijkomende ‘allowances’ zijn komen te vervallen. De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat zij doende is een eigen agentschap op te zetten. De vrouw is derhalve een startende ondernemer. Gelet hierop gaat het hof ervan uit dat de vrouw thans geen inkomen heeft, maar op termijn wel weer inkomen zal genereren. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij geld leent van haar nieuwe partner en dat zij daarvoor de boot [1] heeft beleend. Op deze lening betaalt zij 7% rente, zoals ook blijkt uit de door haar overgelegde productie 45. Zij leeft derhalve van het creëren van schulden. Inzake [B Ltd] overweegt het hof dat het ondernemingsvermogen omvat: de boot [1] die niet kan varen, de house boat waarop de vrouw woont, een houten sloep en een rubberboot. [B Ltd] was bedoeld voor verhuur van voormelde boten in [buitenland]. Niet gebleken is dat de vrouw inkomsten heeft uit [B Ltd] De vrouw heeft zulks ook bestreden. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vrouw met ingang van 9 september 2013 geen draagkracht heeft om een bijdrage voor de man te voldoen. Hetgeen de man over de lasten van de vrouw naar voren heeft gebracht, behoeft derhalve geen bespreking.
10.
De rechtbank heeft de ingangsdatum voor de partneralimentatie bepaald op 27 maart 2013. De man is van mening dat de ingangsdatum van de partneralimentatie dient te worden gesteld op [datum], zijnde de datum van ontbinding van het huwelijk van partijen.
11.
Het hof overweegt dat de rechter op grond van artikel 1:402 BW een grote vrijheid heeft tot vaststelling van de ingangsdatum van de na echtscheiding toe te kennen partneralimentatie. Het hof sluit zich aan bij de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum.
12.
In de periode van 27 maart 2013 tot 9 september 2013 bedroeg het inkomen van de vrouw € 12.395,- netto per maand (productie 28). De advocaat van de man heeft ter terechtzitting de belastingdruk in [buitenland] van 15% erkend. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof de lasten die zij in voormelde periode voor haar rekening heeft genomen voldoende onderbouwd door de bij brief van 4 december 2013 overgelegde producties. Deze lasten overstijgen het inkomen van de vrouw. Gelet op het vorenstaande had de vrouw naar het oordeel van het hof ook in de periode van 27 maart tot 9 september 2013 toen zij nog werkzaam was bij [A Ltd] geen draagkracht om een bijdrage in het levensonderhoud van de man te voldoen. Weliswaar heeft de vrouw over de periode van 1 januari 2013 tot 9 september 2013 nog recht op een bedrag van € 106.940,- netto aan commissies, maar dit bedrag zal naar verwachting feitelijk eerst in 2014 worden uitgekeerd, zodat het hof daarmee in deze periode nog geen rekening houdt. Uitkering van voormeld bedrag zal - gelet op het feit dat de vrouw na 9 september 2013 geen inkomen meer geniet en nog steeds hoge lasten heeft - ook na 9 september 2013 niet tot draagkracht aan haar zijde leiden.
13.
Nu het de vrouw aan draagkracht ontbreekt, kan de behoefte /behoeftigheid van de man - nog daargelaten of het in casu mogelijk is in hoger beroep de door de rechtbank vastgestelde behoefte/behoeftigheid aan te tasten - buiten beschouwing blijven. Het hof ziet geen aanleiding een registeraccountant in [buitenland] opdracht te geven onderzoek te verrichten naar de getekende statements van [A Ltd]. Dit betreft immers oude gegevens die in de onderhavige zaak niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Het hof zal het verzoek van de man een deskundige te benoemen derhalve afwijzen.
14.
Gelet op het vorenstaande dient de bestreden beschikking ter zake de partneralimentatie te worden vernietigd met afwijzing van het inleidend verzoek van de man. Het hof komt niet toe aan het voorwaardelijk verzoek van de vrouw inzake limitering. Voor zover de vrouw inmiddels op basis van de bestreden beschikking enige onderhoudsbijdrage aan de man heeft betaald, is zulks onverschuldigd gedaan. Op de man rust in dat geval derhalve een terugbetalingsverplichting jegens de vrouw. Het hof kan in de onderhavige procedure niet vaststellen of er betaald is, en, als er betaald is, wat er betaald is. Bovendien leent de onderhavige procedure zich niet voor het terugvorderen van mogelijk ten onrechte betaalde gelden. Het desbetreffende verzoek van de vrouw wordt derhalve afgewezen.

[B Ltd]

15.
De man stelt dat hij een vergoedingsrecht heeft op de vrouw omdat hij uit zijn privévermogen € 680.000,- heeft geïnvesteerd in [B Ltd] waarin de vrouw thans alle aandelen houdt. De vrouw betwist de stellingen van de man.
16.
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de man voormelde vennootschap heeft opgericht. Dit is ter terechtzitting niet betwist. Verder staat vast dat de man de boten in slechte staat in de vennootschap heeft gebracht en vervolgens in de vennootschap heeft geïnvesteerd dan wel gelden aan de vennootschap ter beschikking heeft gesteld. Vaststaat ook dat na het doen van de investeringen de aandelen zijn overgedragen aan de vrouw. Ter terechtzitting heeft het hof de advocaat van de man gevraagd of de aandelen ten titel van koop of schenking aan de vrouw zijn overgedragen. De advocaat van de man heeft op deze vraag geen afdoende antwoord gegeven. Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van een vergoedingsrecht van de man omdat er geen geldstromen van hem naar de vrouw in privé zijn gegaan. Het hof heeft hier ter terechtzitting expliciet naar gevraagd. De advocaat van de man heeft daarop verklaard dat er een geldstroom van de man naar de vennootschap is geweest. De bestreden beschikking dient derhalve in zoverre te worden bekrachtigd.

[Onroerende zaak]

17.
De man is van mening dat de vrouw de helft van de door hem betaalde kosten in verband met het opstalrecht “[onroerende zaak]” aan hem moet vergoeden. Deze kosten bedragen volgens de man over de jaren 2011 tot en met 2014 € 167.809,75 (zie productie 11 bij het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel en productie 24 bij de brief van 26 mei 2014). Hiermee heeft de man zijn verzoek ten aan zien van “[onroerende zaak]” in hoger beroep vermeerderd. Het hof gaat voorbij aan het bezwaar dat de vrouw heeft gemaakt tegen deze vermeerdering van het verzoek van de man omdat zij voldoende gelegenheid heeft gehad zich daartegen te verweren.
18.
Het hof overweegt dat “[onroerende zaak]” een eenvoudige gemeenschap is. Partijen zijn op de voet van artikel 3:172 BW beiden draagplichtig voor de lasten, ieder voor de helft. De deelgenoot die meer heeft betaald dan de helft heeft voor het meerdere regres op de andere deelgenoot. De advocaat van de man heeft dit ter terechtzitting ook erkend. Uit de stukken is gebleken dat de man vanaf 2012 de retributie en andere lasten niet meer heeft betaald. De man heeft vanaf die datum derhalve geen regresvordering op de vrouw, zodat zijn verzoek ter zake moet worden afgewezen. Naar het hof begrijpt, heeft voorts geen van partijen een grief gericht tegen hetgeen de rechtbank omtrent de retributie 2011 heeft beslist, zodat deze retributie niet aan het hof voorligt. Wat betreft de overige kosten die de man stelt te hebben betaald voor “[onroerende zaak]”, zoals kosten voor tuinonderhoud, hypotheekrente, verzekerings-, verkoop en advieskosten, overweegt het hof als volgt. Conform artikel 3:170 BW kunnen handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen genieten door ieder der deelgenoten zelfstandig worden verricht, voor het overige geschiedt het beheer door de deelgenoten gezamenlijk. Tuinonderhoud kan gewoon onderhoud zijn, zulks hangt af van de aard van de werkzaamheden. Als er sprake is van renovatie beschouwd het hof dit niet als gewoon onderhoud. De deelgenoten dienen in beginsel overleg te voeren over het te verrichten onderhoud en daar gezamenlijk over te beslissen. In het onderhavige geval heeft het hof niet kunnen vaststellen of partijen overleg hebben gevoerd over het onderhoud noch heeft het hof kunnen vaststellen of de man de door hem gestelde kosten uit zijn privévermogen heeft voldaan. De stelling van de man dat de vrouw de helft van deze overige kosten aan hem moet voldoen, faalt derhalve.

Roerende zaken

19.
De man wenst teruggave van de roerende zaken zoals vermeld op de door hem overgelegde lijst (productie 12). De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat zij bereid is deze zaken aan de man af te geven, indien hij naar [buitenland] komt. De advocaat heeft ter terechtzitting voorgesteld dat een derde de zaken voor de man zal ophalen. Het hof gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg zullen regelen wanneer en op welke wijze deze zaken voor de man zullen worden opgehaald. Het verzoek van de man de vrouw te veroordelen om aan de man af te geven alle roerende zaken zoals vermeld op de lijst, zal derhalve worden afgewezen.

Proceskosten

20.
Gelet op de familierechtelijke aard van deze zaak zal het hof de proceskosten van het geding in hoger beroep tussen partijen compenseren.

Bewijsaanbod

21.
Gelet op de hierna te geven beslissing, gaat het hof voorbij aan het bewijsaanbod van de vrouw.
22.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de uitkering tot levensonderhoud voor de man betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de man een uitkering tot zijn levensonderhoud vast te stellen alsnog af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Obbink-Reijngoud en Zwagemaker, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juli 2014.