Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
BESCHIKKING
[naam verzoeker],
€ 1.983,17.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 12 februari 2013, waarin verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand. Verzoeker was in zijn strafzaak gedagvaard om op 27 oktober 2011 ter terechtzitting te verschijnen, maar de officier van justitie heeft de dagvaarding op 24 oktober 2011 ingetrokken en de zaak geseponeerd. Verzoeker heeft op 25 januari 2012 een verzoekschrift ingediend voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand, maar de rechtbank oordeelde dat dit verzoek te laat was ingediend, omdat de termijn van drie maanden was verstreken. Verzoeker heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Het Gerechtshof Den Haag heeft op 31 juli 2014 het hoger beroep behandeld. De advocaat van verzoeker, mr. G.R. Stolk, en de advocaat-generaal, mr. Van Zeben, zijn gehoord. Het hof oordeelt dat de zaak is geëindigd door de sepotmededeling van de officier van justitie en dat de termijn voor het indienen van het verzoek pas begint te lopen op het moment dat verzoeker op de hoogte was van deze beslissing. Het hof kon niet vaststellen dat verzoeker al op 25 oktober 2011 op de hoogte was van de sepotbeslissing, en concludeert dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek.
Het hof oordeelt dat verzoeker recht heeft op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, en kent hem een totaalbedrag van € 1.983,17 toe. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en het verzoek wordt toegewezen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 31 juli 2014.