In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de Rechtbank Rotterdam van 20 februari 2013 en 1 mei 2013. De zaak betreft een hypothecaire geldlening die appellanten in 2005 zijn aangegaan met Ember Hypotheken, destijds bekend als Artesia. In 2008 heeft Ember de vorderingen op appellanten gecedeerd aan Stichting Seven Bridges I (SSB I) als onderdeel van een securisatieproces. Appellanten hebben in oktober 2008 de betalingen aan Ember stopgezet en vorderden in eerste aanleg vernietiging van de overeenkomst en ontbinding van de hypotheek. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen en appellanten in de kosten veroordeeld.
In hoger beroep hebben appellanten hun eis gewijzigd en vorderen zij dat de vonnissen worden vernietigd en dat wordt verklaard dat Ember geen vordering heeft op hen uit hoofde van de geldleningsovereenkomst. Ember heeft de grieven van appellanten bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de vonnissen. Het hof heeft vastgesteld dat appellanten niet ontvankelijk zijn in hun beroep tegen het tussenvonnis van 20 februari 2013, omdat daartegen geen grieven zijn ingediend.
Het hof heeft vervolgens de grieven van appellanten beoordeeld, waarbij met name de derde grief aan de orde kwam. Appellanten stelden dat zij bevrijdend aan Ember hadden moeten kunnen betalen, omdat Ember mededeling van de cessie aan SSB I had gedaan. Het hof oordeelde echter dat de stille cessie geen werking had tegenover appellanten zolang er geen mededeling was gedaan. Het hof concludeerde dat Ember onverminderd als schuldeiser van appellanten moet worden aangemerkt en dat de grieven van appellanten falen. Het hof bekrachtigde het eindvonnis van 1 mei 2013 en veroordeelde appellanten in de proceskosten.