ECLI:NL:GHDHA:2014:2796

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
BK-13-00181
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag schenkingsrecht en restitutie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erfgenamen van [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 27 november 2012 het beroep tegen de aanslag in het recht van schenking ongegrond verklaarde. De aanslag was opgelegd ter zake van een schenking van € 60.000, waarvoor een schenkingsrecht van € 4.149 was geheven. De belanghebbenden stelden dat de schenking deel uitmaakt van de nalatenschap van de erflater, omdat deze binnen zes maanden voor het overlijden van de erflater had plaatsgevonden. Ze vroegen om restitutie van het betaalde schenkingsrecht, omdat er geen erfbelasting verschuldigd zou zijn.

De rechtbank oordeelde dat de aanslag schenkingsrecht naar een juist bedrag was opgelegd en dat er geen wettelijke grondslag was voor restitutie van het schenkingsrecht, aangezien de wetgever niet had voorzien in een regeling voor niet-heffing in dit geval. De belanghebbenden gingen in hoger beroep, waarbij zij stelden dat de Inspecteur onterecht de aanslag had gehandhaafd en dat er recht op restitutie bestond.

Het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat, hoewel de belanghebbenden mogelijk verschoonbaar te laat in hoger beroep waren gekomen, de aanslag schenkingsrecht correct was opgelegd. De wetgeving voorziet niet in een vrijstelling of restitutie in dit geval, en er was geen sprake van dubbele heffing. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
nummer BK-13/00181
meervoudige kamer

Uitspraak van 17 januari 2014

in het geding tussen:
de erfgenamen van [X], laatst wonend in [Z] ([land]), de belanghebbenden,
en
de directeur van de Belastingdienst Rijnmond(kantoor [P]), de Inspecteur,
op het hoger beroep van de belanghebbenden tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 november 2012, nummer AWB 12/2547, betreffende de hierna vermelde aanslag.

Aanslag, bezwaar en beroep

1.1. Aan wijlen [X] is ter zake van een schenking met een waarde van € 60.000 een aanslag in het recht van schenking van € 4.149 opgelegd.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3. Tegen de uitspraak van de Inspecteur hebben de belanghebbenden beroep ingesteld bij de rechtbank. Een griffierecht van € 42 is geheven.
1.4. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Hoger beroep

2.1. De belanghebbenden zijn van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 115 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 december 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen.

Feiten

In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. [X], die op [juni] 2010 overlijdt, is op 1 oktober 2009 door haar ouders, [B] en [C], een onroerende zaak in [land] geschonken met een waarde van € 60.000. Dienaangaande is op haar naam met dagtekening 22 november 2011 een aanslag in het recht van schenking opgelegd van € 4.149, welke belasting is betaald.
3.2. [B] overlijdt op [januari] 2010. Bij beschikking van 21 november 2011 heeft de Inspecteur meegedeeld dat in verband met de aangifte wegens de nalatenschap van de overledene geen aanslag in de erfbelasting wordt opgelegd.

De rechtbank

4.
De rechtbank heeft overwogen:
"(…)
4.
In geschil is of recht bestaat op restitutie van het van begiftigde [[X]] geheven schenkingsrecht.
5. [
De belanghebbenden] stellen dat omdat de schenking aan begiftigde heeft plaatsgevonden binnen zes maanden voorafgaand aan het overlijden van de erflater, deze schenking deel uit dient te maken van erflaters nalatenschap. Gelet op de voor begiftigde geldende vrijstelling van erfbelasting (€ 19.000), is geen erfbelasting verschuldigd zodat recht bestaat op restitutie van schenkingsrecht. [De Inspecteur] weerspreekt dit standpunt.
6.
De rechtbank heeft met instemming van partijen om proceseconomische redenen de brief van [de Inspecteur] van 13 februari 2012 aan de gemachtigde als afwijzende uitspraak op bezwaar beschouwd.
7.
Artikel 12, lid 1, van de Successiewet 1956 (SW) bepaalt dat al wat binnen 180 dagen aan het overlijden voorafgegaan is geschonken door een erflater, die ten tijde van dat overlijden in Nederland woonde, voor de regeling van de erfbelasting geacht wordt krachtens erfrecht door het overlijden te zijn verkregen. Ingevolge artikel 7 van de SW kan betaald schenkingsrecht in mindering worden gebracht op verschuldigde erfbelasting.
8.
De aanslag schenkingsrecht is naar het oordeel van de rechtbank naar een juist bedrag opgelegd. Anders dan in het standpunt van [de belanghebbenden] besloten ligt, bepaalt artikel 12 SW niet dat geen schenkingsrecht is verschuldigd indien een erflater binnen 180 dagen na schenking overlijdt. Met artikel 12 SW wordt beoogd te voorkomen dat heffing van erfbelasting kan worden ontlopen door kort voor het overlijden schenkingen te doen. Door de toepasselijkverklaring van artikel 7 van de SW (vóór 2010 artikel 10, vierde lid, van de SW) wordt slechts de mogelijkheid geschapen betaald schenkingsrecht in mindering te brengen op de verschuldigde erfbelasting. Hiermee wordt dubbele heffing voorkomen. Voor restitutie van schenkingsrecht ingeval geen erfbelasting is verschuldigd, ontbreekt een wettelijke grondslag (zie HR 13 oktober 1993, nr. 28527, LJN ZC5479, BNB 1993/357).
9.
Gelet op het voorgaande, is het beroep ongegrond verklaard."

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. In geschil is het antwoord op de vraag of het recht van schenking van € 4.149 moet worden gerestitueerd, welke vraag door de belanghebbenden bevestigend en door Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Gelet op het door de gemachtigde van de belanghebbenden ter zitting, ook voor de Inspecteur, geloofwaardig verklaarde rond de gang van zaken met betrekking tot de behandeling door PostNL van het poststuk met de uitspraak van de rechtbank, komt het Hof met partijen tot het oordeel dat, zo al sprake is van een niet-tijdig ingediend hogerberoepschrift, de belanghebbenden verschoonbaar te laat hoger beroep hebben ingesteld en daarom, nu verder geen gebreken zijn gebleken, in hun beroep kunnen worden ontvangen.
6.2. Met betrekking tot de stelling van de belanghebbenden dat restitutie moet plaatshebben van de in de vorm van het recht van schenking betaalde belasting, komt het Hof, de overwegingen van de rechtbank overnemend, tot het oordeel dat het recht van schenking naar een juist bedrag is geheven en dat voor restitutie geen reden is. De wetgever heeft niet voorzien in een regeling van niet-heffing die in dit geval moet leiden tot een teruggaaf. Naar het oordeel van het Hof heeft de wetgever bedoeld een regeling te treffen die voorkomt dat dubbele heffing optreedt. In dit geval is geen sprake van dubbele heffing. Niet is bedoeld een vrijstelling te verlenen.
6.3. Ook volgt het Hof niet het door de gemachtigde van de belanghebbenden ter zitting gevoerde betoog dat gelet op het sedert 1 oktober 2013 door de Belastingdienst in verband met de aangekondigde wetswijziging op dit terrein gevoerde beleid, inhoudende dat schenkingen door ouders aan kinderen ter verwerving van onroerende zaken tot een bedrag van € 100.000 worden vrijgesteld, ook bij de belanghebbenden heffing achterwege moet blijven. Niet kan worden geoordeeld dat de Inspecteur door het handhaven van de aanslag dan wel door de belasting niet te restitueren een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel, heeft geschonden. Van juridisch en feitelijk gelijke gevallen is geen sprake, reeds omdat de schenking aan de rechtsvoorganger van de belanghebbenden vóór de door de regeling gestelde termijn heeft plaatsgehad en het de Belastingdienst rechtens is veroorloofd de goedkeuring te beperken zoals hij heeft gedaan.
6.4. Dat voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. Bijgevolg moet worden beslist zoals hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.A.P. Nieuwenhuizen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 17 januari 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbenden als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kunnen binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.